Strafschoppenseries zijn geen loterij – maar de perfecte penalty bestaat ook niet
Nee, strafschoppenseries zijn géén loterij, en natuurlijk helpt het als je traint op strafschoppen. De Engelsen, die vanavond tegen Kroatië spelen om een plek in de WK-finale, weten dat.
Het is een van de klassieke rituelen van het wereldvoetbal.
Een wedstrijd op een groot toernooi eindigt in een strafschoppenserie. Na afloop zegt de trainer van de verliezende partij dat – helaas, helaas – zo’n strafschoppenserie een loterij is. (Zoals Louis van Gaal zei na het verlies tegen Argentinië in de halve finale van het WK 2014.)
Dan breekt een golf van verontwaardiging uit – onder strafschopdeskundigen, journalisten, psychologen en andere coaches. Hoezo loterij? Je kunt toch trainen op strafschoppen? Het heeft niets te maken met geluk!
En dan, als iedereen zijn zegje heeft gedaan, en als iedereen het met elkaar eens is dat penalty’s inderdaad te trainen zijn, hoor je een hele tijd niks meer.
Tot er vier jaar later een verliezende coach de persconferentie instapt en met een beteuterd gezicht zegt dat – helaas, helaas – de strafschoppenserie, nou ja, een loterij is. (Dit jaar vervulden de Spaanse bondscoach Fernando Hierro en de Deense bondscoach Age Hareide die rol.)
Dit ritueel voltrekt zich al zeker drie decennia – en in 2022 in Qatar gaan we het weer horen.
Oog in oog met een leeuw in de savanne
Maar wie heeft er gelijk?
Onlangs belde ik met Benjamin Noël, een van de verrassend grote hoeveelheid wetenschappers die een verrassend groot deel van hun leven besteden aan het verrassend gedetailleerd bestuderen van de strafschop.
Noël is in 2016 aan de Vrije Universiteit gepromoveerd op twee aspecten van de strafschop en schreef met hoogleraar Daniel Memmert een boek over strafschoppen, Elfmeter, die Psychologie des Strafstosses.* De eerste vraag die ik hem stelde: is een strafschoppenserie een loterij?
Noël noemt dan altijd het voorbeeld van de leeuw in de savanne. ‘Stel je bent daar, en je komt een leeuw tegen. Je hebt een pijl-en-boog bij je, en je hebt tijd om één keer te schieten. Natuurlijk is het dan beter dat je het jaar daarvoor hebt geoefend.’
Kortom: het ís geen loterij. Maar, zegt Noël, het kan nog steeds fout gaan met jou op die savanne. Niet zo gek natuurlijk, want je bent moe, het is heet, je staat onder flinke stress – er staat daar een fucking leeuw – en je hebt maar één pijl.
Zo is het ook met een strafschoppenserie. Je kunt alles goed voorbereiden, je kunt evidence-based strafschoppen nemen, en dan nog kun je verliezen. ‘Het aantal strafschoppen in een strafschoppenserie is zó gering dat de effecten die we beschrijven zich lang niet altijd manifesteren.’
Wat weer niet betekent dat je je niet moet voorbereiden. Garanties zijn er niet, maar je kunt de kansen op succes wel groter maken. Maar hoe? Met Noël nam ik enkele stellingen door uit het boek dat hij met Memmert schreef.
1. Je moet hoog schieten, dan zit-ie altijd
Deze stelling is letterlijk altijd waar, zegt Noël. Als je bal in de bovenhoek krijgt, houdt geen keeper hem tegen. Neem de Deen Simon Kjaer tegen Kroatië: een streep in de bovenhoek, volkomen onhoudbaar. Er is maar één nadeel, zegt Noël. ‘Het is vreselijk moeilijk.’ Schutters die in de bovenhoek mikken, schieten ook vaker naast of over het doel.
Maar – zeg je nu misschien – je kunt toch trainen om de bal in bovenhoek te krijgen? Daar worden die profs toch zo goed voor betaald? Zeker. Elke topvoetballer kan de bal vanaf elf meter vrij consequent in dat vlak krijgen – maar niet meer zo consequent als er veel druk en spanning is.
Dat is de invloed van angst. Die spelers zijn geen robots. Ze weten wat er in de kranten kan komen te staan als het fout gaat
De Noorse sportwetenschapper Geir Jordet toonde het best aan* hoeveel effect deze spanning heeft, zegt Noël. Sterspelers falen vaker in een strafschoppenserie, vermoedelijk omdat ze meer te verliezen hebben dan spelers met een lagere status. ‘Dat is de invloed van angst. Die spelers zijn geweldig, maar zijn geen robots. Ze weten wat er in de kranten kan komen te staan als het fout gaat.’
Hoog schieten is dus in theorie beter, maar lastig in de praktijk te brengen. Laag schieten is in theorie minder succesvol (ze zijn makkelijker tegen te houden door de keeper), maar in de praktijk veilig (ze gaan ook minder vaak naast, en nooit over het doel). De scoringskansen voor lage en hoge strafschoppen zijn daarom vrijwel identiek.
Hoog schieten? Doen. Maar alleen als je stalen zenuwen hebt.
2. De keeper moet de aandacht van de schutter trekken
Misschien zie je sommige keepers bij een strafschop zich als clown gedragen. Springen, tegen de lat slaan, tegen de schutter praten, rare dansjes doen: je ziet van alles. Dit is gek gedrag, maar ook rationeel gedrag, blijkt uit onderzoek.
Hoe beter de schutter beseft dat er iemand in het doel staat, hoe meer hij richting het midden schiet, in de houdbare zones voor de keeper. De keeper functioneert als menselijke magneet,* die een sterkere aanzuigende werking heeft naarmate hij meer opvalt.
Dit ondersteunt volgens Noël de aandachtscontroletheorie.* Elk mens, bij alles wat hij of zij doet, richt zich enerzijds op waar hij/zij zelf mee bezig is, maar is ook blootgesteld aan externe factoren die hem/haar kunnen afleiden. Een vliegje, een telefoon die overgaat, een bel die rinkelt.
Een keeper die irritant doet, is een externe prikkel. En dus let je meer op de keeper, waardoor de spanning weer toeneemt
Die twee systemen concurreren met elkaar, maar zijn doorgaans in balans. In situaties van spanning komen de externe prikkels harder binnen, en raakt de balans zoek. Een keeper die irritant doet, is zo’n externe prikkel. En dus let je meer op de keeper, waardoor de spanning weer toeneemt.
Noël noemt als beste voorbeeld Tim Krul, die vier jaar geleden tegen Costa Rica alles uit de kast haalde om de aandacht van de Costa Ricanen op zich te vestigen. ‘Borges! I know! I know!’, riep Krul tegen middenvelder Celso Borges. Krul wist natuurlijk niet zeker waarheen Borges zou schieten, maar dat was het punt ook niet. Het punt was Borges’ aandacht op hem te vestigen en zo de kans op een onzuivere strafschop te vergroten.
Sympathiek is het niet, maar het werkt wel. Of beter gezegd: het kan werken. (Borges schoot zijn strafschop raak.) Noël: ‘Je vergroot je kans als je je als keeper als een clown gedraagt. Maar het is nog steeds goed mogelijk dat je geen enkele strafschop in een shoot-out stopt.’
3. De schutter moet niet letten op de keeper
Als de keeper zijn best doet om aandacht te trekken, is er voor de schutter een heldere remedie, zou je zeggen: let niet op de keeper. (Tenzij je doelbewust wel op de keeper let: zie punt 4.) Probleem opgelost.
Maar helaas is het niet zo simpel: als je jezelf de hele tijd inprent dat je niet moet letten op de keeper, dan... let je op de keeper. (Je kent vermoedelijk het clichévoorbeeld: denk nu niet aan een roze olifant. En waar denk je aan? Voilà.)
Meer in het algemeen zou het voor schutters goed zijn zich af te sluiten en een vaste routine te volgen, om zo ongestoord de strafschop te kunnen nemen, zo is regelmatig te horen. Zodat je, zoals de Engelse coach Gareth Southgate het modern formuleert, ‘eigenaar wordt van het proces’.
Werkt dat? Routines zijn zeker niet verkeerd, schrijven Noël en Memmert. Aan de andere kant: empirisch is nog niet aangetoond dat het ook werkt. Er is relatief weinig onderzoek gedaan naar routines, en het schaarse onderzoek dat er is – uit het rugby – wijst erop dat er amper een verband is tussen vaste routines en de kans op een goal.
Er is wél een verband gevonden tussen de tijd die schutters nemen voor hun schot en het succes ervan. Hoe gehaaster de speler een strafschop neemt, hoe minder vaak hij raak schiet. Maar wat betekent dit? Missen schutters omdat ze weinig tijd nemen? Of nemen ze weinig tijd, omdat ze nerveus zijn – en missen ze dus vanwege de nervositeit?
Het causale verband is nog onbekend, zegt Noël. ‘Maar, zoals met wel meer dingen bij de strafschop, zou ik adviseren dat schutters hun tijd nemen, ook al weet ik niet zeker of het werkt.’
4. Moet de schutter blijven kijken tot de keeper een hoek kiest?
Iets anders: waarom, zo valt vaak te lezen, doet niet iedereen het net zo als Mario Balotelli, de Italiaanse spits? Dat wil zeggen, strafschoppen nemen à la Balotelli, niet vuurwerk in je badkamer afsteken, of dartpijltjes naar collega’s gooien, à la Balotelli. (Mario heeft diverse kwaliteiten.)
Balotelli heeft een bijzondere manier om strafschoppen te nemen. Hij hanteert, in jargon, een keeper-afhankelijke strategie. Hij begint zijn aanloop, houdt zijn blik op de keeper, wacht totdat de keeper een hoek kiest, en schuift de bal dan zonder naar de bal te kijken met de binnenkant van zijn voet in de lege hoek. (Keeper-onafhankelijk is simpelweg van tevoren je hoek kiezen en de bal in die hoek mikken.)
Balotelli is met de keeper-afhankelijke strategie zeer succesvol: pas bij de 22ste strafschop uit zijn carrière ging het voor het eerst mis. Het lijkt foolproof tovenaarswerk, waarbij de schutter de keeper als een marionet aan touwtjes lijkt te hebben. Wie kan hem nu niet in de lege hoek schuiven? Waarom doet niet iedereen dat zo?
Simpel, zegt Noël. Keepers kennen vaak de voorkeuren van een schutter, en houden daar rekening mee.
Ze wachten met het kiezen van een hoek, en dan heeft de schutter een probleem. Hij komt in tijdnood om zijn voet goed te plaatsen, en schiet dan relatief vaak dicht op de keeper. Dit overkwam de Duitser Thomas Müller, die twee seizoenen lang keeper-afhankelijk strafschoppen nam en scoorde, totdat de keepers hem doorhadden en gingen wachten voor ze een hoek kozen.
Er is overigens daarop weer een tegenzet mogelijk voor de schutter: je aanpak variëren. Neem de Spanjaard Sergio Ramos – die wacht soms op de keeper, en soms bepaalt hij van tevoren een hoek en schiet hem dan daarin. Keepers worden daardoor onzekerder.
5. De keeper moet zo lang mogelijk wachten
Frans Hoek, de voormalig keeperstrainer van het Nederlands elftal, raadde Tim Krul, Jasper Cillessen en Michel Vorm op het vorige WK aan zo lang mogelijk te wachten voordat ze sprongen. Hoe langer je wacht, hoe meer informatie een keeper kan afleiden uit de positionering van het standbeen van de schutter.
Het punt is alleen dat dit niet in absolute zin waar is, zegt Noël. Er is geen ideaal moment om wel of niet naar een hoek te gaan, bijvoorbeeld 150 milliseconden voordat de bal wordt getrapt of zo. Het hangt telkens weer af van de situatie.
Als je – bijvoorbeeld – weet dat de schutter een keeper-afhankelijke strategie hanteert, moet je niet te snel een hoek kiezen. Dat geldt ook voor een keeper met een relatief grote sprongkracht. Ben je echter een tragere keeper, dan moet je korter blijven staan. Wat ook zo is als de schutter een snelle aanloop neemt (anders ben je te laat).
Noël vermoedt dat keepers toch laat positie kiezen, omdat ze vaak lof krijgen als ze ‘in elk geval’ de hoek goed hadden
In het algemeen denkt Noël dat keepers gemiddeld eerder moeten springen. Hij heeft de indruk dat keepers graag lang wachten omdat ze dan in elk geval weten de juiste hoek te kiezen. Maar dat is niet per se slim – je hebt dan de goede hoek, maar je bent te laat. Noël vermoedt dat keepers daar toch voor kiezen, omdat ze vaak lof krijgen als ze ‘in elk geval’ de hoek goed hadden.
Crucialer is dus de timing, zoals Hoek al begreep. De Nederlandse bewegingswetenschapper John van der Kamp publiceerde hier laatst nog een artikel* over (met Noël). De hoek goed hebben, dat zegt weinig – het gaat om timing. ‘Je hebt er weinig aan als je de hoek goed hebt, als je te laat bent.’
6. Blijf ook eens in het midden staan
Keepers blijven niet graag in het midden van de goal staan, ook al schieten spelers regelmatig hun strafschoppen door het midden, al dan niet met een strafschop op zijn Panenka’s.
Achter de weigering van de keepers schuilt eenzelfde mechanisme, vermoedelijk, als met het late kiezen voor de hoek. Als je als keeper blijft staan, en de schutter schuift de bal in de hoek, dan lijkt het net alsof je geen moeite deed.
Psychologen noemen dit action bias – een voorkeur om iets te doen, in plaats van (ogenschijnlijk) niets te doen. Terwijl je het juist moet framen als een keuze om in het midden te blijven staan.
7. Krijg je de keus, begin dan met schieten
De ploeg die in de strafschoppenserie begint met schieten, wint in 60 procent van de gevallen, aldus een onderzoek* gepubliceerd in de American Economic Review uit. De vermoedelijke verklaring? De ploeg die als tweede schiet, staat doorgaans op achterstand, voelt extra druk, en mist daardoor net wat vaker.
Nu is er nogal wat discussie over die claim. Een later onderzoek, met een grotere verzameling strafschoppen, kwam uit op 53 tegen 47 procent.* Een blogger die nóg meer series verzamelde, kwam op iets vergelijkbaars uit. Waarna de onderzoeker van het oorspronkelijke paper weer uitkwam op een verhouding van 61/39. (Omdat het zo rechttoe, rechtaan lijkt, schreef* ik vier jaar geleden op basis hiervan dat het verstandig was als eerste te schieten.)
Al jaren is hierover een redelijk vruchteloos debat gaande (mede omdat niet iedereen dezelfde data heeft). Hopelijk komt er eens duidelijkheid over. In de tussentijd is pragmatisme de beste raadgever. Noël: ‘Gezien het bewijs, zou ik er toch voor kiezen om te beginnen met schieten. Er is geen studie die wijst op een nadeel, immers.’
In het kort
- De perfecte manier om penalty’s te nemen, bestaat niet. Wat je het beste kunt doen, voor schutters en keepers, hangt af van de situatie. Het beste wissel je je strategieën af.
- Strafschoppen zijn geen loterij. Trainen helpt. Je kunt zuiverder schieten, je kunt weerstand opbouwen tegen de spanning – zodat je met die ene pijl die je hebt de leeuw voor je doodt.
- Zelfs als je alle goede adviezen opvolgt, win je lang niet altijd. Toeval speelt een flinke rol.
- Als verliezend trainer ben je het de voetbalfolklore verplicht om te zeggen dat strafschoppen ‘een loterij’ zijn.
Een uitputtend boek over de wetenschap achter strafschoppen is Duel in de zestien: de penalty wetenschappelijk ontleed* van Geert Savelsbergh en John van der Kamp. Een samenvatting kun je hier lezen.*
Meer lezen?
Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!