Dit is het hoopgevende verhaal van een oude man die, midden in een oorlog, blijft geloven in naastenliefde
Het leven van bisschop Paride Taban (82) is getekend door oorlog. Maar ondanks het vele geweld in zijn thuisland Zuid-Soedan, blijft hij geloven in vrede. Hoe? Door zelfs je ergste vijand lief te hebben.
Begin 1988 is Torit de hel op aarde. Rebellen belegeren de stad in het huidige Zuid-Soedan dan al maanden en de hongerende bevolking struint de straten af op zoek naar alles wat eetbaar is. De nood is zo hoog dat soldaten uitgeput sterven met hun geld nog in hun zak. Zelfs rattenvlees is onbetaalbaar geworden.
Paride Taban is op dat moment bisschop van de stad. Wanneer er tijdelijk een gat wordt geslagen in de linies, glipt hij met gevaar voor eigen leven de stad uit, op zoek naar hulp. In mei van dat jaar reist hij met een konvooi van honderd vrachtwagens vol hulpgoederen vanuit Juba terug naar Torit, een rit van 140 kilometer. Onderweg worden ze constant beschoten, en iedere dag sterven er mensen. Het duurt een maand voordat het gehavende konvooi de stad bereikt.
De ratten kosten zes dollar, mijn mensen lopen door de bush als wilde beesten, zoekend naar eten
In januari 1989 spreekt de Nederlandse journalist Paul de Schipper de bisschop kort via een krakerige kortegolfradio. De woorden van de geestelijke klinken als een roep uit de onderwereld: ‘De kinderen vallen dood op straat, mijn volk sterft. De ratten kosten zes dollar, mijn mensen lopen door de bush als wilde beesten, zoekend naar eten. Vertel het de wereld, Paul.’
Taban had toen net zijn laatste restje diesel geofferd aan de graafmachine waarmee hij de doden begroef.
De gruwelijke anekdote is een van de vele heldenverhalen uit het leven van Taban, opgetekend door mensen die hem van dichtbij kennen. Afgelopen mei kreeg hij voor zijn vredeswerk de Four Freedoms Award, een prijs die werd uitgereikt in Middelburg. De jury vergeleek Taban met mannen als bisschop Tutu, Ghandi en Nelson Mandela.
De hoop op een vreedzaam Zuid-Soedan
Ik spreek de 82-jarige Taban die week in een hotel in Amsterdam. Een groot zilveren kruis hangt om zijn nek, het steekt fel af tegen zijn zwarte toog. Hij houdt eigenlijk niet van alle vleiende woorden over zijn veronderstelde moed, zegt hij al snel. ‘Ik deed wat ik moest doen: bij mijn mensen blijven om te helpen.’
Daarnaast zijn er in Zuid-Soedan duizenden mensen die ondanks het constante geweld de kracht hebben om door te blijven gaan, en hoop te houden, zegt hij. Zij verdienen die prijs net zo goed. ‘Mensen die iedere dag tussen het afval leven, maar nooit boos worden. Die bedelen op straat om te overleven, maar ondanks de pijn rondlopen met een glimlach op hun gezicht.’
Zij belichamen zijn hoop voor een vreedzaam Zuid-Soedan: ‘Een land dat niet wordt beheerst door angst en woede, maar positief blijft en in staat is te vergeven’, zegt hij.
Het is die houding die hem zijn hele leven kenmerkt. Als Soedan in 1956 onafhankelijk wordt van Engeland – Taban is dan 20 en zit sinds zijn 14de op het seminarie – breekt er al snel oorlog uit tussen de veelal christelijke en animistische zuidelijke rebellen en de veelal Arabische machthebbers uit het noorden van het land. Taban ontsnapt een paar keer aan de dood. In 1964 wordt hij tot priester gewijd. Kort daarna draagt de regering alle buitenlandse missionarissen op het land te verlaten, en slaan de meeste Soedanese christelijke geestelijken op de vlucht. Maar Taban blijft.
Zijn reden? ‘Een van mijn vrienden zat gevangen. Ze wilden hem doden. Ik kon hem niet in de steek laten.’
Zwarte Soedanezen worden op dat moment massaal gearresteerd of gedood door het regeringsleger op verdenking deel uit te maken van het rebellenleger. Maar door zich voor te doen als gevluchte pater uit buurland Congo, weet hij de dans te ontspringen.
Hij sluit zelfs vriendschap met een Soedanese officier en krijgt het voor elkaar om zijn vriend en een aantal zuidelijke rebellen vrij te krijgen. Hij krijgt de officier zo ver dat die zich inleeft in zijn gevangenen, die net als hij een gezin hebben dat thuis smachtend wacht op hun terugkeer.
Het Kuron Peace Village: een baken van rust
Die ervaring vormt de basis van zijn levensfilosofie. ‘Als je respect toont ook voor je ergste vijand, kan deze je vriend worden, en zal hij je zelfs helpen.’
Zo wist Taban telkens te overleven en de levens van vele anderen te redden. Niet alleen rebellen in gevangenschap van het Soedanese leger, maar ook Soedanese soldaten die in handen waren gevallen van de zuidelijke rebellen.
Het maakt hem tot een geliefd man in Zuid-Soedan. Hij spreekt net zo makkelijk met legerleiders als met rebellen, en beweegt zich even soepel in de internationale wereld van de hulpverlening als tussen gewone Zuid-Soedanezen.
In het zuidoosten van het land richtte hij het Kuron Peace Village op, een zogenaamd vredesdorp met een academie waarin hij zijn ideeën van naastenliefde en wederzijds respect onderwijst. Er wonen nu 81 families van vijf verschillende etnische groepen vreedzaam samen, vertelt hij trots.
De plek is een baken van rust in het nog altijd door oorlog getroffen land, en speelt een belangrijke rol bij vredesonderhandelingen in de regio. In 2016 bemiddelde een team van vredesonderhandelaars uit het dorp succesvol in een regionaal stammenconflict over veediefstallen.
De rust is breekbaar in Zuid-Soedan
Ondanks Tabans inzet voor vrede is Zuid-Soedan nog altijd het toneel van dodelijk geweld. Hoewel de strijdende partijen afgelopen maand een staakt-het-vuren overeenkwamen, is de rust breekbaar en staat er – net als voorgaande jaren – een hongersnood op uitbreken.
Meer dan zeven miljoen mensen – ruim de helft van de bevolking – lopen het gevaar te verhongeren. En ruim vier miljoen mensen zijn voor het geweld op de vlucht geslagen, stelt hulporganisatie Oxfam Novib.
Hoe hoopvol bent u over de toestand in Zuid-Soedan?
‘Dit is het ergste geweld dat het land ooit heeft meegemaakt. Een kleine op macht en geld beluste elite is verantwoordelijk voor het geweld. Maar veruit het grootste deel van het land is de oorlog meer dan zat. Vooral de jeugd heeft er genoeg van te worden gebruikt door politici om te sterven in hun oorlog. Ze moeten een manier vinden om zich te verenigen en dit te stoppen. Daar vragen ze ook om. Ze willen onderwijs en workshops om de wereld beter te begrijpen, en vragen me om boeken. Ze willen verandering.’
Dit is het ergste geweld dat het land ooit heeft meegemaakt. Een kleine op macht en geld beluste elite is verantwoordelijk voor het geweld
Zijn er jonge mensen die het land kunnen veranderen?
‘Ja, ik zie er velen. Ze zijn zelfs te vinden in de regering. Maar ik durf niet te zeggen wie van hen in de toekomst president kan worden, ik wil dat niet zo duidelijk stellen. Je weet nooit wat er morgen met hen gebeurt’, zegt hij bedachtzaam.
Liever spreekt hij in beeldende metaforen: ‘Weet je waarom nijlpaarden hun jong verstoppen als ze weten dat het een mannetje is? Omdat ze weten dat andere mannetjes uit de groep hem anders zullen doden. Want eens zal die baby oud en sterker zijn, en de plaats innemen van de andere mannetjes. Zo werkt het met mensen misschien ook.’
Tabans voorzichtige manier van formuleren is kenmerkend voor zijn diplomatieke werkwijze. De kerk is geen bijtende hond, maar een leidende hond, volgens de bisschop. ‘We zijn gidsen die de juiste weg moeten wijzen.’
Met politiek houdt hij zich dan ook nooit bezig, het interesseert hem zelfs niet, zegt hij. Hij heeft zelfs nooit gestemd – behalve in het referendum van 2011 toen Zuid-Soedan voor onafhankelijkheid koos.
Zijn taak is een andere: ‘Ik wil een goed voorbeeld zijn, en mensen kracht geven om door te blijven gaan. Maar mensen moeten zelf kiezen. Voor wie of wat ze dat doen, is niet aan mij.’
Komt het ooit nog goed met Zuid-Soedan?
Hij glimlacht, en begint een betoog waarin hij Bijbelse analogieën en weelderige beeldspraak verweeft met ervaringen uit zijn eigen leven. Het is een hoopvol verhaal. Want zelfs in de meest gewelddadige momenten blijken mensen in staat elkaar te vergeven, en elkaar te helpen, ervaart hij keer op keer.
Taban: ‘Wanneer je de zienswijze van de ander begrijpt is er geen reden om te vechten. Daarom moeten we leren om anderen lief te hebben. Juist mensen met wie we het niet eens zijn. Juist mensen die onze vijand zijn.’
Dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Dat weet hij zelf ook wel, geeft hij lachend toe. Maar als je alleen je vrienden liefhebt, is dat niet heel sterk, vindt hij. Je vijanden liefhebben – dát is veel sterker.