Links heeft een achterhaald beeld van economen. Ze doen beter (en belangrijker) onderzoek dan ooit
De econoom gelooft heilig in de-mens-als-rekenmachientje en een gladjes werkende vrije markt. Dat is althans de kritiek van ‘links’. Maar recent economisch onderzoek draait om veel méér dan alleen geld.
De econoom is de natuurlijke vijand van iedereen die de wereld een mooiere plek wil maken.
Want de econoom heeft een duister mensbeeld. Voor de econoom is de mens vooral ‘homo economicus’: een tot-op-de-komma-calculerende burger die slechts gemotiveerd is door geldelijk gewin – vergeet mededogen, nijd, afgunst, moraal.
De econoom gelooft dan ook heilig in de heilzame werking van ‘de markt’. Zie de econoom als een Pokémon die Marktwerking heet (‘Hee, hoe heet je?’ ‘Marktwerking.’ ‘En de publieke zaak, wat denk je daarvan?’ ‘Marktwerking.’ ‘Maar, de zorg is heel ingewikkeld, zou het niet beter zijn als…?’ ‘Marktwerking.’).
Dit is althans het beeld van de econoom, zoals graag geschetst door ‘links’. Denk aan Jesse Klaver, Kate Raworth, Ewald Engelen, Sander Heijne, Rutger Bregman, en eerlijk is eerlijk, ikzelf.
Ik ben me alleen een beetje gaan ergeren aan die kritiek. De afgelopen jaren heb ik heel veel economisch onderzoek langs zien komen, en ondanks mijn instinctieve afkeer kon ik vaak niet anders denken dan: verdomd, wat is dit gaaf!
Kijk zelf maar eens. Dit was de oogst van één week onderzoek:
- Het werklozenbeleid in Amsterdam werkt niet,* en aan medewerkers van de sociale dienst uitleggen dat hun maatregelen niet werken, werkt ook niet. Cursussen, sollicitatietrainingen en meet-ups, ze helpen geen zier: mensen gaan niet sneller aan het werk en hun inkomen stijgt er niet door.
- Tijdens de eurocrisis wilden Duitse banken af van Griekse en andere Zuid-Europese zooileningen waar ze forse verliezen op maakten. Drie economen laten nu zien:* om van die leningen af te komen, wierpen Duitse banken ze bij hun eigen beleggingsfondsen en klanten over de schutting.
- In de jaren zestig en zeventig trok Nestlé door ontwikkelingslanden om babymelkpoeder aan de man te brengen. Dat betekende dat kinderen in plaats van moedermelk nu melkpoeder kregen, gemengd met water vol vuil en verderf. In 1981 lieten daardoor maar liefst 66.000 kinderen het leven, schatten economen nu.*
Over elk van deze artikelen zou ik een stevig verhaal kunnen schrijven. En wat opvalt: dit soort onderzoek gaat niet over de mens-als-economisch-rekenmachientje of over gladjes werkende markten, de clichés van de criticasters. Nee, het gaat juist over macht, onwetendheid, onbedoelde effecten en zo meer van wat interessant is.
Vroeger: de berekenende burger
De kritiek loopt dan ook tientallen jaren achter. Een jaar of dertig geleden was de economie inderdaad nogal losgezongen van de praktijk. In vaktijdschriften bakkeleiden economen rustig een paar decennia over de esoterische aspecten van kapitaaltheorie – en dat klinkt zo obscuur als het is.
Was de communicatie met vakgenoten soms al stroef, de communicatie met andere sociale wetenschappers verliep nog veel moeizamer. In het theorietijdperk waaierden economen uit over vijandig vakgebied – de sociologie, de psychologie, het recht, de criminologie, het onderwijs – om iedereen te scholen in de economische leer. Het leverde innovaties op als ‘rationele verslavingstheorie’* (zo stupide als het klinkt: verslaafden zouden heroïne gebruiken omdat ze een vooruitziend consumptieplan hebben), een pleidooi voor polygamie (verstandig voor vrouwen, want verhoogt hun waarde op de huwelijksmarkt – don’t even ask…), en een betoog voor hogere straffen (criminelen zouden een productieplan maken: wat zijn de verwachte kosten en opbrengsten van criminaliteit? De goedkoopste misdaadbestrijding is dus strenger straffen, want dit verhoogt de verwachte kosten van criminaliteit, zonder dat er agenten, procureurs en rechters aan te pas komen).
Als mensen kritiek hebben op de economische wetenschap, dan denken ze waarschijnlijk aan dit soort platgeslagen economisme, waarin alles wordt teruggebracht tot berekenende burgers die hun materiële eigenbelang nastreven.
Maar wie tegenwoordig een economisch vaktijdschrift openslaat, ziet nauwelijks van dit soort wat-als-onderzoek met een hoofdrol voor de rationele, egoïstische medemens.
Nee, je ziet nu juist veel experimenten, quasi-experimenten, en statistisch graafwerk naar wat daadwerkelijk gebeurt in onze eindeloos rommelige wereld.
De uitvinding van het experiment
Die omslag vond al in de jaren tachtig van de vorige eeuw plaats. Maar toen waren de economische onderzoeksmethodes nog niet bijzonder verfijnd.
Meestal namen economen een bak data, om vervolgens op zoek te gaan naar verbanden. Noteren bedrijven met vrouwelijke CEO’s een hogere beurskoers? Hebben landen die hoog staan op de corruptielijstjes een lagere groei? Zorgt een hoogopgeleide bevolking voor meer patentaanvragen?
Het probleem met zulke methodes is dat je wel verbanden kunt vinden (bijvoorbeeld: meer corruptie, minder groei), maar je nooit zeker weet of er ook sprake is van een oorzakelijk verband (meer corruptie veroorzaakt minder groei).
Dus gingen de economen vanaf de jaren tachtig op zoek naar betere methodes. Experimenteren werd het toverwoord – en de geneeskunde bleek de beste leerschool.
Experimenteren werd het toverwoord – en de geneeskunde bleek de beste leerschool
In de medische wetenschappen werd het experiment al langer gebruikt om oorzakelijke verbanden te ontdekken. Als medisch onderzoeker hang je liever niet zomaar een paar bloedzuigers aan iemands arm om te kijken of hij daar beter van wordt. Je splitst patiënten op in twee groepen: één krijgt een bloedzuiger, een andere een nepzuiger. Alleen dan kun je met enige mate van zekerheid vaststellen dat de bloedzuiger de oorzaak is van het herstel.
Maar hoe doe je dat in de economie, zo’n experiment? Stel: je wilt weten of het opheffen van armoede zorgt voor een betere gezondheid. Dan kun je toch niet zomaar een dorp in om aan één groep mensen geld uit te delen, en aan de rest niet?
Nou, wel dus. In de ontwikkelingseconomie is het de afgelopen tien jaar zelfs een hype geworden. Hordes economen trekken naar ontwikkelingslanden om daar geld, wormpillen, klamboes, een koe of een geit uit te delen aan een select gezelschap dorpelingen.
Zinvol onderzoek, want nu weten we dat veel ontwikkelingshulp minder goed werkt dan simpelweg geld uitdelen.
En zo zijn er wel meer interessante resultaten aan het licht gekomen door economisch veldonderzoek. Een van de meest bizarre voorbeelden komt uit Zwitserland.* Daar stuurden economen een student zonder enig dentaal mankement naar 180 tandartsen. Wat bleek: meer dan een kwart van de tandartsen wilde gaatjes vullen – die er dus niet waren. Eén tandarts wist er zelfs zes te vinden! Zo konden ze laten zien: menig tandarts behandelt veel te veel, en dat kost klauwen vol geld. O ja, en mensen blijken dus niet die schokkend slimme consumenten die precies weten hoeveel gaatjes ze hebben.
Goed, dit zijn voorbeelden waarin economen zelf een experiment opzetten. Maar steeds vaker vinden ze experimenten ook gewoon in het wild.
Over tandartsen gesproken…
Laten we even bij die tandartsen blijven (dat is wellicht een persoonlijke keuze: ik heb onlangs drie tanden moeten vervangen door implantaten door een ongelukje toen ik elf was). De beroepsgroep tandartsen levert in Nederland bijna evenveel miljonairs als alle andere medische specialismen samen, constateerde het CBS onlangs. Ze zijn duur: mijn implantaten kostten – tot nu toe – een euro of zesduizend.
Een interessante vraag is dan ook: verdient mijn tandarts te veel?
Hoe onderzoek je zoiets? Je kunt de inkomens van tandartsen wel afzetten tegen die van huis-, tuin- en keukenartsen, maar goed, misschien hebben mensen die tandarts worden wel meer discipline, kunde of motivatie. Dan verdient een tandarts meer en is dat volkomen terecht.
Kortom: wat je nodig hebt is een experiment waarin één groep tandarts wordt (die krijgen de ‘bloedzuiger’) en de andere groep tandarts had kunnen worden, maar dat niet werd (die krijgen de ‘nepzuiger’).
Het goede nieuws: per ongeluk hebben we zo’n experiment uitgevoerd. Tot 1999 maakten tandartsopleidingen namelijk gebruik van centrale loting. Studenten met gelijke kwalificaties hadden de pech of het geluk om in- of uitgeloot te worden. En zo kon econome Nadine Ketel een zuivere vergelijking maken:* hoe ontwikkelde het inkomen van ingelote studenten die tandarts werden zich ten opzichte van de uitgelote studenten die tandarts wilden worden, maar iets anders gingen doen?
Ziehier het resultaat. Tijdens de opleidingsjaren verdienen tandartsen een beetje minder, maar vervolgens loopt het verschil met loterijverliezers in een andere baan op tot maar liefst 50.000 euro.
Eenzelfde onderzoek deed Ketel met loterijen voor medische vakopleidingen.* En ook daar bleek dat loterijwinnaars later meer verdienden.
Hoewel, aanzienlijk minder dan in vergelijking met tandartsen.
Conclusie: mijn tandarts vult m’n gebit – en draait me een poot uit.
Hoe kan dat? Ketel schrijft dat het aanbod van tandartsen kunstmatig schaars wordt gehouden. Beroeps- en taaleisen zorgen er bijvoorbeeld voor dat buitenlandse tandartsen hier moeilijk aan de bak komen (hoewel inmiddels bijna de helft van alle nieuwe tandartsen uit het buitenland komt). En opleidingsquota maken dat er structureel te weinig nieuwe tandartsen bij komen. Zo kan het dat Nederland bijna twee keer minder tandartsen per inwoner heeft dan Noorwegen.
Er is meer dan alleen geldelijk gewin
Bij tandartsen kun je best stellen: beetje minder regels kan geen kwaad. Maar het is niet zo dat economen dit altijd en overal bepleiten (zoals de karikatuur wil). Marktwerking werkt soms wel, soms niet. Een voorbeeld: onderzoek van het CPB onder leiding van Minke Remmerswaal naar de gevolgen van een nieuw bekostigingssysteem in de geestelijke gezondheidszorg.*
Sinds 2008 krijgt een deel van de ggz – vrijgevestigde psychologen en psychiaters – betaald per ‘zorgproduct’. In Nederland hebben we toen iets eigenaardigs verzonnen om van alle behandelingen zorgproducten te maken (tja, zo’n markt moet je wel plannen).
Een ggz-behandeling wordt sindsdien namelijk per tijdvak vergoed. Als je behandeling voor een depressie 250 tot 799 minuten duurt, dan krijgt de behandelaar 1.295 euro vergoed van de verzekering. Voor een langere behandeling van 800 tot 1799 minuten krijgt hij 2.370 euro, voor 1800 tot 2999 minuten 4.422 euro, en ga zo maar door. Binnen een tijdvak doet het er niet meer toe hoelang de behandeling duurt: of de psycholoog nou 250 of 799 minuten behandelt, hij krijgt in beide gevallen 1.295 euro.
Maar wie net iets langer dan 800 minuten behandelt, krijgt ineens veel meer vergoed. En ziehier, de graai-arts in actie.
Zulke overbehandeling zorgde voor 7 tot 9 procent hogere kosten ten opzichte van gebudgetteerde aanbieders. Kortom: marktwerking bleek duurder.
En wie dacht dat economen werkelijk geloven dat we aan niets anders denken dan geldelijk gewin, die moet vooral het volgende onderzoek van Remmerswaal en haar collega’s eens lezen.*
Niet iedere ggz-aanbieder blijkt namelijk even sterk te reageren op de vergoeding per tijdvak. Je hebt er dit soort stalagmieten tussen zitten:
Maar ook dit soort geld-ongevoelige, diehard altruïsten.
Je zou kunnen zeggen dat een ggz-arts die altijd vlak voor de tariefgrens stopt, niet gemotiveerd is door geld. Als hij altijd vlak na de tariefgrens stopt, dan wel. Hier plakten de onderzoekers een cijfer op tussen de nul en één, een soort maatstaf van altruïsme.
Wat bleek: psychologen en psychiaters die minder reageren op financiële prikkels boeken betere behandelresultaten! En ze bleken gemiddeld nog korter te behandelen ook.
Dus ja, ggz-behandelaars zijn niet ongevoelig voor pecunia, zoals de econoom al zou vermoeden, maar tegelijkertijd bestaan er ook andere motivaties zoals altruïsme en beroepseer, waardoor psychiaters nooit compleet voor financieel gewin gaan.
Kek onderzoek, moeten we meer mee doen
Ik ben dus een fan van dit nieuwe economisme. Als journalist zit je helaas vaak in de anekdotekunde. Iemand die werkt met zwerfjongeren vertelt je dat er door een wetswijziging steeds meer jongeren zijn die met moeite een uitkering kunnen krijgen.
Kun je opschrijven, maar is het ook zo? Staat het voor iets groters? Dan is het fijn dat het CPB de Wet investeren in jongeren (2009) heeft onderzocht,* en dat uit dat onderzoek blijkt dat er 24 procent minder jongeren in de bijstand kwamen na de invoering van die wet. Die jongeren vonden niet vaker werk, en volgden ook niet vaker een opleiding.
Niet alleen journalisten hebben hier wat aan. We zouden veel meer gebruik kunnen maken van gedegen economisch onderzoek om te kijken wat werkt. Politici zijn blijven hangen in jarenvijftigtheorievorming. Dan hoor je Jesse Klaver ageren tegen ‘het economisme’ of een VVD’er zeggen dat we publieke taak X of Y aan ‘de markt’ over moeten laten.
Taal waaruit blijkt dat de onzichtbare hand van de markt vuistdiep in onze politici zit, terwijl onze omgang met de markt meer een kwestie van kietelen en strelen zou moeten zijn: experimenteren is altijd een beetje spannend.
Verder lezen?
Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!