Boudewijn Betzema heeft de gave anderen te troosten – door te dichten
Boudewijn Betzema (1949) heeft zichzelf de titel ‘Troostdichter’ gegeven. In een eeuwenoud Maegdenhuisje in Deventer luistert hij naar anderen en giet hij hun leed soms in een gedicht. Een verslag van mijn bezoek, ter ere van de Poëzieweek die vandaag zijn laatste dag beleeft.
In de linkerhoek van het eeuwenoude huisje in Deventer, waar ik Boudewijn Betzema opzoek, staan kaarsen op de grond en op het tafeltje. Sommige branden. Op tafel liggen een paar exemplaren van zijn laatste gedichtenbundel, Troost. ‘Een weerslag van ervaringen met mensen die troost zochten.’ En een rolletje plakband, een brillenkoker en tissues, die sowieso door de hele ruimte zwerven.
Naast een houten kastje vol bekers en theezakjes staat een rek met witte ansichtkaarten, met daarop Betzema’s gedichten. Wie wil, mag er bij zijn vertrek een uitzoeken. In de witte muren is hier en daar een barst te zien.
Ik kwam een video van Betzema tegen en wilde weten waarom hij anderen wil troosten en ook wat volgens hem verdriet is. Hij zou daar een boeiende kijk op moeten hebben, als Troostdichter. Hij schrijft er sowieso veel over.
Betzema – een krans van wit haar rondom zijn hoofd, rond brilletje, brede lach – ontvangt twee dagen per week mensen die troost nodig hebben, in een van de Heilige Maegdenhuisjes, die hij het ‘Troosthuisje’ heeft gedoopt. Ze zijn gebouwd in de eerste helft van de zestiende eeuw, waar ‘bejaarde vrijsters of weduwen woonden die zorgden voor versiering (en de stoofjes) van de Lebuïnuskerk’.
Aan de Lebuïnuskerk, naast het Troosthuisje, wappert nu zachtjes een vlag in regenboogkleuren. Voor de open luiken van de ramen staat een levensgrote houten uitsnede van de dichter, met open armen en deze tekst:
‘Voor wat aandacht warmte ’n luisterend oor troost…’
Die puntjes staan voor de stilte die Betzema biedt, want hij luistert voornamelijk.
Iedereen heeft verdriet
Maar in Deventer loopt het niet zo goed als tijdens de pilot van Betzema’s troostproject in Zwolle, in 2016, zegt Betzema. Haast niemand loopt nu naar binnen. Hij kijkt naar de voorbijlopende mensen en glimlacht naar ze. Zelfs dat helpt niet. Hierover schreef hij het gedicht Uitzicht Troosthuisje:
‘Ik zit hier maar te verpieteren’, moppert Betzema. ‘Ik word doodmoe van het wachten. Het kan ook zijn dat het een stukje volksaard is hier, dat mensen het zelf willen uitzoeken, dat daarom zo weinig mensen komen. Ik heb weleens gezegd dat ze in Deventer geen verdriet kennen. Dat is niet waar, hoor, iedereen heeft verdriet.’
Vandaar dat Betzema zich vanaf begin april weer zal vestigen in Zwolle. Het was in deze stad dat het allemaal begon in 2015, toen hij twee jaar lang provinciedichter van Overijssel werd. De dichter van wie Betzema het stokje overnam, zei tegen hem dat hij een gave heeft om te troosten. ‘Ik was me van geen kwaad bewust’, zegt hij nu. Maar hij besloot er wat mee te doen. Na een aantal omzwervingen – in Zutphen en Nijmegen – streek hij neer op het Grote Kerkhof in Deventer.
In Zwolle kwamen in twee weken tijd evenveel mensen als de afgelopen tien maanden in Deventer: iets meer dan twintig mensen, vervolgt Betzema. ‘Maar de mensen díé kwamen, hadden fors verdriet.’
De drie echtparen uit Antwerpen, allemaal vijftigers, die samen een dagje Deventer deden, bijvoorbeeld. Een van de vrouwen wilde af van haar verdriet over haar doodgeboren kind dat ze al decennia met zich meezeult. Het was echt indringend, vertelt Betzema. ‘De pijn van het verlies van een kind, daar kom je nooit overheen’.
En hij vertelt over een jonge vrouw, die meteen begon te huilen. Twintig minuten lang, schokschouderend. Ze kon het allemaal niet meer aan. Levensmoe. Ze had eigenlijk nog twee weken moeten wachten voordat ze bij haar therapeut terechtkon. Die had geen tijd, hij moest te veel patiënten behandelen.
De IJssel voelde erg dichtbij
Maar dat zou zij niet uithouden; de IJssel voelde erg dichtbij, een poging tot zelfdoding dus ook. De dag na hun gesprek fietste ze langs, met een petje op, ze zwaaide uitbundig en zei dat ze herboren was.
Als mensen ongestoord mogen vertellen, als ze erkend worden, bloeien ze op
‘Die IJssel en de rust die de rivier uitstraalt, zou je ook kunnen benutten’, zegt Betzema. Hij bedoelt dat jezelf troosten een onbegonnen zaak is omdat je altijd wel iets of iemand nodig hebt: een rivier, of God, maar omdat Hij misschien niet altijd tijd heeft om de barmhartige Samaritaan te zijn, hebben we elkaar nodig. Of een gedicht. In ieder geval: troosten is geen eenzaam vak.
‘Ik wil anderen verstaan, hen laten begrijpen dat ze iemand zijn, dat zit in mijn hele donder. Ik hoef vaak niets te doen, behalve te luisteren. Als mensen ongestoord mogen vertellen, als ze erkend worden, bloeien ze op: ze beginnen ineengekrompen, maar gaan steviger zitten. Mensen worden mooi als ze gezien worden.’
Troostdichter uit wraak
Al heel jong wilde Betzema anderen de last van hun schouders afnemen, zij het onbewust, zegt hij. Maar misschien komt het door wat zich heeft afgespeeld toen hij op de lagere school zat. ‘Mijn juf heeft drie jaar lang geestelijk met me geknoeid: me genegeerd, op de gang gezet, vergeten. Dat is voor een kind een verschrikking. Ik heb altijd gedacht: mijn wraak zal zoet zijn. Dit werk is mijn wraak.’
Zelfs tijdens mijn bezoek leunt Betzema voorover en vraagt hij of ik ergens mee zit, ergens over wil praten. Niet omdat hij iets bij me wil lospeuteren, maar gewoon omdat hij er graag voor anderen is. Altijd. Het is als liefhebben.
‘Ik weet niet hoe troosten echt moet, mijn levenservaring is mijn gereedschap. En ik luister gewoon, zo simpel kan het zijn. Ik kan ook niet zeggen hoe verdriet ontstaat. Mensen zeggen dat het komt door verlies, maar dat hoeft niet. Verdriet kan veel redenen kennen. Maar, ik weet haast niks zeker.’ Dat hoeft ook niet: dat zijn aanpak werkt, blijkt uit de ervaringen van mensen die langskomen en na het gesprek met Betzema weer verder kunnen, waar ze eerder waren gestrand.
Als ik mijn jas aantrek, pakt Betzema Troost uit het rek, een gedicht dat hij schreef voor een jonge vrouw die borstkanker had en dat dezelfde titel draagt als zijn laatste bundel. Hij tovert weer zijn zachte glimlach tevoorschijn en draagt voor:
Met mijn zakken vol kaarten met Betzema’s gedichten, maar zonder antwoorden op mijn vragen over verdriet, ga ik terug naar huis. We worden goed geboren, die hele erfzonde vindt Betzema maar onzin, had hij tijdens het gesprek gezegd. Vandaar dat hij houdt van alle mensen.
Sinds het gesprek vraag ik me af of alles wat schoon of wit is altijd gedoemd is om ergens mee besmeurd te raken: witte kaarten met prachtige gedichten vol melancholie ter troost, tissues met tranen, muren met barsten, zondeloze zielen met verdriet?