Ode aan het leven

David Van Reybrouck
Correspondent Revolutie in Indonesië
Illustratie: Tzenko (voor De Correspondent)

Na tien jaar meldt ze zich ineens. ‘Weet je dat ik je best heel leuk vond... toen we elkaar nog weleens zagen’, schrijft ze. Ze is nog mooier dan vroeger, zie ik op haar profiel. Is dit dan het moment om te zeggen dat ik zo verschrikkelijk weg was van haar?

En ineens stond ze ’s nachts tussen mijn berichten. Na al die jaren. Een ‘vriendschapsverzoek’. Beetje laat, nee? Ik sta weer in die volle club in Utrecht, verschrompeld tot mijn ware zelf. Wat had ik ook gedacht eigenlijk? Ik ben speciaal uit Brussel komen rijden en beschouw dit inmiddels als mijn domste zet in jaren.

Ze staat al anderhalf uur voor mijn neus met een bloedmooie jongen te dansen en te flirten. Ik doe alsof het mij niet deert en ga nog wat enthousiaster in gesprek met enkele van haar vrienden. Cool en ongenaakbaar, zo ben ik wel, altijd in voor een diepgaande discussie over de stand van de wereld.

Uit mijn ooghoek zie ik dat ze rond zijn nek hangt en schaterlacht. Waarom heeft ze mij eigenlijk uitgenodigd?

‘Dat is lang geleden’, probeer ik luchthartig.

‘Ja! Heel lang!’ antwoordt ze.

Paar berichtjes heen en weer. En dan ineens zoete woorden die knarsen: ‘Weet je dat ik je best heel leuk vond... toen we elkaar nog weleens zagen.’

Ze is nog mooier dan vroeger

Ik kijk naar haar profiel. Recente foto’s met steeds dezelfde man ernaast. Hij ziet er sympathiek uit. Zij is nog mooier dan vroeger. Foto’s van kinderen ook.

Welke waterloop is een mensenleven? Van hoe weinig hangt het af? Eén kiezel halverwege en ineens verlegt zich de bedding. Andere vallei, ander stroombekken, ander leven. Had ik nu eens wel, had zij nu eens niet…

‘Had, had, had! Had mijn tante wieltjes gehad, ’t was een velo geweest.’ West-Vlaamse volkswijsheid.

Lang aarzelen over een gepaste repliek. Dat ik zo verschrikkelijk weg was van haar? Mag ik het nu eindelijk zeggen?

Overdondering vermomd als luchtig praatje

Enkele maanden voor dat miserabele feestje in die club hadden we elkaar in De Balie leren kennen. Zij stond aan de bar iets te drinken, ik kwam iets bestellen. Overdondering vermomd als luchtig praatje, leer mij wat. ‘Drink jij altijd die rotzooi?’ Bierviltje gekregen. Mij ’s avonds suf gegoogeld. Mon dieu. Wat een mooie, slimme, bevlogen vrouw.

‘Je stond die hele avond met een andere jongen te dansen.’

‘Echt?’

‘Allez gij!’

‘Ik weet precies welke avond hoor.’

‘Zo ostentatief!’

‘Vond dat jij alleen maar met mijn vrienden sprak.’

‘Je negeerde me straal.’

Lange stilte. Dan huppelen de grijze bolletjes weer. Ze schrijft een repliek.

‘Ik zit hier letterlijk met m’n hoofd te schudden.’

‘Ja, ik ook.’

Opnieuw een pauze. En dan: ‘Ik probeer nu zo hard te bedenken wie die jongen was.’

Nog heel goed weten hoe bitter ik in de auto was geklommen. De nacht nog te lang, België nog te ver, het leven nog te leeg. Kamer genomen in een truckershotel langs de snelweg. De grens tussen België en Nederland: een soort niemandsland met asfalt en zelfhaat. Lege witte kamer met lege witte koelkast. Plastic bekertje in plastic folie. Stom wijf. Nee, onnozele ik. Oranje lampen buiten, het puffen van startende trucks.

Er hoeft niemand meer verleid te worden

Vorige week zijn we samen gaan lunchen. We hadden elkaar bijna tien jaar niet gezien. Omdat balen over vreselijk gemiste kansen geen zin heeft, besluiten we het weerzien te vieren. Ze is zachter geworden, merk ik. ‘Door de kinderen’, zegt ze. Ik knik.

Dan komen de verhalen, eindeloos veel verhalen, het is weer net als vroeger, net als die eerste keer. Nee, het is beter. Er hoeft niemand meer verleid te worden. We zijn warmer en vrijer dan ooit. Moesten wij vroeger ook zo vaak lachen? Legde ze toen ook soms haar hand op mijn arm? Ik kan het mij niet herinneren.

De lunch loopt uit. De prosecco smaakt steeds beter. Het najaarslicht wordt zachter. We kijken elkaar aan, lachen om al onze dwaasheden en vieren het onmetelijke, sprankelende, verbluffende en onweerstaanbare leven.