In het Suriname van vlak na de slavernij overheerste niet de woede over de wreedheden, maar dankbaarheid over de afschaffing

Lex Bohlmeijer
Correspondent Goede gesprekken
Foto: Marijn Smulders (voor De Correspondent)

Het debat over het slavernijverleden van Nederland kenmerkte zich lange tijd door ontkenning en bagatellisering – of juist bewieroking van bepaalde heldhaftige vormen van verzet. Pas nu komt er ruimte om te zien hoe het leven écht was destijds in Suriname, zegt historicus Karwan Fatah-Black, die er het boek Eigendomsstrijd over schreef.

Het vertrouwde verhaal van de slavernij: er waren eigenaren en tot slaaf gemaakten. En in 1863 volgde de afschaffing ervan. Het leven speelde zich af op de plantages, buiten de stad. Koffie. Suiker. Iets anders was er niet.

In zijn onlangs verschenen boek Eigendomsstrijd. De geschiedenis van slavernij en emancipatie in Suriname schetst historicus een ander beeld. Vele zwarte bewoners van de hoofdstad Paramaribo leefden in de laatste jaren van de slavernij in een schimmige wereld tussen vrijheid en onvrijheid; een leven waar ras en status er soms niet toe leken te doen, en op andere momenten juist weer wel.

Hij schetst een gemeenschap waarin veel mensen al bezig zijn zich van hun ketenen te bevrijden.

Hoe Suriname zich langzaam ontketende van de slavernij

Daar, zou je kunnen zeggen, ligt de bakermat van Suriname. De bevolking van het later onafhankelijke land begint in die fase zijn huidige contouren te krijgen, schrijft Fatah-Black.

Eerst waren er maar een paar zwarte inwoners die op een of andere manier, ondanks alles, erin slaagden de weg naar de vrijheid te vinden. In een proces dat decennia duurde, groeide die groep uit tot een gemeenschap.

De nazaten van de marrons zijn nu op weg de grootste bevolkingsgroep in Suriname te worden.

Tot die gemeenschap hoorden ook de zogeheten ‘marrons’, ooit bosnegers genoemd, de vluchtelingen die het oerwoud introkken, zich omdraaiden en de wapens opnamen tegen het Nederlandse leger. En wonnen. De nazaten van de marrons zijn nu op weg de grootste bevolkingsgroep in Suriname te worden.

Iedereen had zijn eigen strategie. De een ontkende het verleden. Anderen hadden een obsessie met een stukje land, eigen grond om door te geven aan hun kinderen. Met name de vrouwen, die als concubines vaak als eerste de stap konden zetten richting vrijheid, schurkten zich nogal eens aan tegen hun vroegere eigenaren.

Trots op de vrijheid

Fatah-Black geeft in zijn boek talloze figuren weer – in dat clair-obscur van die tussenwereld in de stad – met filmische allure. Zoals George, een zwarte zeeman, die wat sieraden heeft gestolen en heelt in een kroegje, waar vrijen en onvrijen samenkomen.

Er waren de Redi Musu, ‘Roodmutsen’, mannen die (gedwongen) hadden gevochten voor de koloniale overheid. Die waren trots op hun vrijheid, op hun militaire overwinningen. Ze bouwden een huisje op hun eigen lapje grond.

Niet de beschuldiging over vroegere misdaden bleef over, maar dankbaarheid over de afschaffing van de slavernij

Veel vrouwen benoemden hun voormalige eigenaar tot executeur-testamentair – terwijl die zich niet zelden misdadig gedragen had. Of ze schonken hun erfenis aan de kinderen van die mannen.

Als Fatah-Black iets laat zien, is het hoe slavernij ook na de afschaffing doorwerkte in het leven van de vrijgelaten Surinamers. Hij schetst hun afhankelijkheid én aanhankelijkheid – en de dankbaarheid die werd afgedwongen. Zo overheerste niet de beschuldiging vanwege de vroegere misdaden, maar de dankbaarheid over de afschaffing.

Dat is voor de nazaten van tot slaaf gemaakten een worsteling die nog altijd voortduurt – en volgens Fatah-Black wordt daar in het publieke debat in Nederland op een achteloze manier mee omgesprongen.

Neem de rol van de kerk. Lange tijd was het geloof een middel van uitsluiting. God was alleen bedoeld voor de witte elite, de kerk was ontoegankelijk voor de tot slaaf gemaakten. Zwarte mensen waren de duivel, het kwaad zelf.

Dat veranderde toen de afschaffing van de slavernij onvermijdelijk werd. ‘Die mensen worden burgers, wat gaat ermee gebeuren?’ De gedachte ontstond dat het christendom nodig was om het proces tot een goed einde te brengen.

De slavernij zélf werd het kwaad. En de witte mensen probeerden de zwarte mensen te bekeren tot hetzelfde geloof dat hen tot kort daarvoor als minderwaardige mensen had afgeschilderd. Hoe ambivalent kan het zijn.

Meer lezen of luisteren?