Ik vloog uit de bocht toen ik zei dat de zelfgekozen dood erkend is als mensenrecht. Het ligt ingewikkelder
In mijn manifest over het recht op een goede dood voor diepdemente patiënten schrijf ik dat het zelfbeschikkingsrecht wel in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is geregeld, maar niet in de Nederlandse wet. Het blijkt ingewikkelder te liggen.
Is een zelfgekozen dood een mensenrecht? Als dat werkelijk was vastgelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), wat ik stel in mijn manifest, had ik dat hele manifest waarschijnlijk niet hoeven schrijven.
Correspondentlid Jacques wijst me erop dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg het recht om te sterven juist niet erkent. Maar ook dat is niet helemaal waar. Toch ging ik te kort door de bocht. ‘Het zelfbeschikkingsrecht staat veel meer centraal in het EVRM dan in de Nederlandse wet’ was de betere tekst geweest.
Hoe dat zit?
De Nederlandse euthanasiewet is ontstaan uit de behoefte van burgers zelf te kunnen bepalen wanneer je leven niet meer leefbaar is. Maar de term ‘zelfbeschikkingsrecht’ komt er niet in voor.
Legalisering van de gedoogde praktijk
De wet die in 2002 van kracht werd, legaliseerde de gedoogde praktijk van artsen die aan ondraaglijk en uitzichtloos lijden een barmhartig einde maakten hoewel dat nog strafbaar was. En de wet volgde de lijn van rechters die in euthanasiezaken erkenden dat artsen voor een onmogelijke keuze stonden. Ze moesten het leven beschermen maar ook het lijden verlichten.
Als ze zich aan de eisen van zorgvuldigheid houden, mogen artsen inmiddels een patiënt die daarom vraagt een goede dood laten sterven. Maar ze móeten niets. Euthanasie is geen recht, al denken veel Nederlanders dat dat wel zo is.
Nederland is aangesloten bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens van de Raad van Europa: het moet zich aan het verdrag houden en de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens uitvoeren.
In de praktijk geeft het Hof landen veel ruimte om zelf te beslissen in kwesties waarover de lidstaten verschillend denken
In de praktijk geeft het Hof landen veel ruimte om zelf te beslissen in kwesties waarover door de lidstaten verschillend wordt gedacht. Dat geldt ook voor euthanasie, waar Nederland en België radicaal anders over denken dan de meeste andere lidstaten. Desondanks valt er wel een trend te zien in de uitspraken van het Europees Hof.
De twee belangrijkste arresten van het Europees Hof zijn die in de zaken ‘Pretty’ en ‘Haas’. In de eerste zaak vroeg de Britse Dianne Pretty, die leed aan een op ALS lijkende ziekte, of haar man haar mocht helpen sterven zonder daarvoor vervolgd te worden. Ze overleed kort nadat het Hof haar beroep had afgewezen.
In uitspraken van het Hof worden verschillende mensenrechten tegen elkaar afgewogen. Zo kent het EVRM ‘het recht op leven’ (artikel 2) dat lidstaten verplicht burgers te beschermen, maar ook ‘het recht op eerbiediging van het privéleven’ (artikel 8). Het was háár leven, claimde Dianne Pretty, zich beroepend op artikel 8 van het EVRM. Het Hof woog beide ‘rechten’ en beide belangen tegen elkaar af en oordeelde in 2002 dat het Britse verbod op hulp bij zelfdoding geen buitensporige inbreuk maakte op haar recht hulp te krijgen.
Zwitserse ‘zelfdodingskliniek’ weigert euthanasie aan ‘bipolaire’ Duitser
Negen jaar later deed ook de Duitser Ernst Haas een beroep op artikel 8 van het mensenrechtenverdrag. De man leed zwaar en al vele jaren onder een bipolaire stoornis, en wilde zijn leven laten beëindigen in de Zwitserse ‘zelfdodingskliniek’ van Dignitas. Dat lukte niet omdat Zwitserse psychiaters hem de noodzakelijke euthanatica niet wilden voorschrijven.
Haas vond dat de Zwitserse staat dan maar die pillen ter beschikking moest stellen. Het Europees Hof stond sympathiek tegenover zijn wens waardig te sterven en erkende ook dat de staat mogelijk de plicht had daarbij behulpzaam te zijn, maar wees de eis toch af.
Zwitserland mocht in een omstreden kwestie als deze voor een groot deel zelf de afweging maken. Bovendien had Haas volgens het Hof niet voldoende aangetoond dat hij geen andere mogelijkheden had om aan de euthanatica te komen. De plicht van de staat burgers te beschermen tegen dodelijke pillen die te eenvoudig beschikbaar zijn, woog zwaarder.
Hof erkent de rol van het recht op een privéleven
Maar in het arrest-Haas schreef het Hof ook dat het recht van een individu zelf te bepalen hoe en wanneer hij zijn leven beëindigt, voortvloeit uit artikel 8, het recht op een privéleven, mits hij uit eigen vrije wil uit het leven stapt. Daaruit kun je een ruimere erkenning voor het recht op zelfbeschikking afleiden dan wat de Nederlandse euthanasiewet te bieden heeft.
Overigens hebben diepdemente patiënten daar weinig aan, omdat het Europees Hof in de zaak van Dianne Pretty en andere uitspraken ook als voorwaarde stelt dat een patiënt wilsbekwaam moet zijn. De Nederlandse wet kent de omweg van de schriftelijke wilsverklaring, die de ‘actuele doodswens’ van de patiënt kan vervangen. Die omweg werkt echter niet omdat artsen geen euthanasie toepassen als de patiënt niet meer begrijpt wat er gebeurt.
Misschien biedt het verdrag een uitweg. Maar dan moet iemand die een diepdemente hielp sterven bereid zijn een zaak tot aan het Hof uit te vechten
Dat roept wel een fundamentele vraag op, schreef professor Aart Hendriks, hoogleraar Gezondheidsrecht in Leiden, in 2014 in het tijdschrift van het Nederlandse Juristen Comité voor de Mensenrechten. ‘Waarom’, schrijft Hendriks, ‘zou iemand niet zijn of haar partner mogen machtigen om namens hem te verzoeken om euthanasie?’
Dat is precies wat ik in het manifest voorstel. Ik weet uiteraard dat de Euthanasiewet die mogelijkheid niet kent. Misschien biedt het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens hier een juridische uitweg, maar dan moet er wel iemand – die dus een diepdemente naaste hielp sterven – bereid zijn een zaak tot aan het Europees Hof uit te vechten.
Hendriks schreef hierover: ‘Deze optie kan uitkomst bieden in situaties waarin de patiënt zelf niet meer in staat is zo’n besluit te nemen, bijvoorbeeld in geval van voortschrijdende dementie. Het is de vraag of het uitsluiten van deze optie geen nodeloze beknotting vormt van de zelfbeschikking van de betreffende patiënt.’