Het was een langverwacht datapuntje in het debat over het basisinkomen: de resultaten van het Finse experiment. In 2016 besloot de Finse regering om bij tweeduizend werkloze Finnen twee jaar lang 560 euro op de rekening te storten.

Worden die Finnen gelukkiger, gezonder, gezelliger? Krijgen ze meer vertrouwen in de overheid, de rechtspraak, de media? En – misschien wel het belangrijkste voor wie zich afvraagt of het allemaal wel ‘betaalbaar’ is – gaan ze meer of minder werken?

Vorige week druppelden de eerste uitkomsten binnen. En die kregen begrijpelijkerwijs nogal wat media-aandacht.

kopte de NOS. (Om deze kop twee uur later te veranderen: ‘Proef met basisinkomen zet mensen niet aan om te werken.’) De Fin was dankzij het basisinkomen ‘niet gemotiveerder om een baan te vinden’, aldus de NOS. Maar, ‘hij zat wel beter in zijn vel’, in de Volkskrant.

Ik heb teleurstellend nieuws voor beide: dit is zo’n onderzoek waar resultaten nauwelijks conclusies opleveren. Hoewel de tabellen en grafieken – en zelfs de persberichten van onderzoekers die beter zouden moeten weten – anders doen vermoeden, was dit onderzoek gedoemd om non-resultaten te produceren.

En je kunt, vrees ik, hetzelfde zeggen voor vrijwel alle basisinkomenexperimenten waar we de komende tijd over zullen horen.

Meer of minder werk? Dat is de vraag

Allereerst is het belangrijk om op te merken: experimenten met het ‘basisinkomen’ zijn zelden experimenten met het ‘basisinkomen’. Zo ook dit experiment. Alleen Finnen die werkloos waren konden aanspraak maken op gratis geld. Het grote verschil met een reguliere uitkering was alleen dat je nu bij mocht verdienen, en niet lastig werd gevallen met uitkeringsbureaucratie.

Basisinkomen of niet, zulke experimenten met onvoorwaardelijke geldoverdracht kunnen wel zinnige informatie opleveren. Bijvoorbeeld: gaan werklozen meer werken als ze de mogelijkheid hebben om bij te verdienen?

Het antwoord lijkt op het eerste gezicht: nee. In lezen we dat Finnen met een basisinkomen slechts 0,39 werkdagen meer (of 0,79 procent vaker) werkten dan Finnen met een reguliere uitkering. Maar, dit resultaat was ‘statistisch niet te onderscheiden van nul’. En dus schreef wereldwijd iedereen op: basisinkomen geen effect op werk.

Alleen, ‘statistisch niet te onderscheiden van nul’, dat is niet hetzelfde als ‘nul’.

‘Statistisch niet te onderscheiden van nul’, is niet hetzelfde als ‘nul’

Je moet weten: het Finse basisinkomenexperiment is klein. De onderzoekers wilden aan tienduizend proefpersonen gratis geld geven, maar de rechtse Finse regering stelde uiteindelijk slechts budget beschikbaar voor tweeduizend proefpersonen.

Het resultaat is een onderzoek met een fors gebrek aan statistische vuurkracht. Vergelijk het met een veel te kleine peiling. Als gisteren 10 procent van de Nederlanders shoarma at, en je gaat nu willekeurig tien Nederlanders opbellen, dan zul je vermoedelijk niet precies één shoarma-eter vinden. Je moet veel en veel meer Nederlanders bellen, om die 10 procent betrouwbaar waar te nemen.

Dus: wat bedoelt zo’n onderzoeker nou met ‘statistisch niet te onderscheiden van nul’?

In de statistiek kun je de mate van onzekerheid uitdrukken in een zogenoemd betrouwbaarheidsinterval. Zo’n interval zegt: als je dit experiment eindeloos vaak overdoet, dan zal in 95 procent van de gevallen het resultaat tussen deze twee uitersten liggen. Als ‘nul’ binnen het betrouwbaarheidsinterval valt, dan zeggen we dat het

dat het betrouwbaarheidsinterval enorm breed is. Daarmee laat het de deur open voor forse negatieve of forse positieve werkgelegenheidseffecten. Het betrouwbaarheidsinterval strekt van 7,4 procent minder tot 9,5 procent meer gewerkte dagen dankzij gratis geld. Dus ja: statistisch niet te onderscheiden van nul, maar statistisch ook

De NOS had dus beter kunnen koppen: ‘Proef met basisinkomen zet mensen aan om veel meer, veel minder, of evenveel te werken – we weten het niet, want wetenschap is moeilijk, en dit experiment te schraal... meer onderzoek is nodig.’

Basisinkomen maakt blij. Toch?

Dan, het goede nieuws. De onderzoekers keken namelijk niet alleen naar het economische, maar ook naar het sociale aspect. ‘De ontvangers van het basisinkomen in Finland zaten beter in hun vel dan degenen die nog in het aloude bureaucratische Finse werkloosheidssysteem zitten’, duidde collega Bregman. Zo hadden de Finnen met basisinkomen meer vertrouwen in de politici, in hun eigen gezondheid, en in de toekomst.

Althans, dat bleek uit de peilingen. Maar bij die peilingen kun je ook grote vraagtekens zetten.

Ten eerste, er was van tevoren geen peiling gedaan om te kijken of de basisinkomen-ontvangende Finnen niet sowieso al wat positiever in het leven stonden.

Je kunt je voorstellen dat het niet het basisinkomen is dat Finnen gelukkiger maakt, maar de extra bureaucratie die Finnen ongelukkiger maakt

Ten tweede, er was een flink verschil in respons tussen de twee groepen. Van de basisinkomen-Finnen beantwoordde 31 procent de peiling, van de normale-uitkering-Finnen 20 procent. En misschien zijn de Finnen die vaker reageren positiever of negatiever.

Ten derde, er was zo veel media-aandacht voor het experiment dat het mogelijk is dat niet het basisinkomen, maar de aandacht voor een beter gemoed zorgde.

En tot slot, op het moment dat de peiling werd verricht, had de Finse overheid net een beleidsverandering doorgevoerd, waardoor Finnen met een normale uitkering in een veel zwaarder controleregime belandden. Je kunt je voorstellen dat het dus niet het basisinkomen is dat Finnen gelukkiger maakt, maar de extra bureaucratie die Finnen ongelukkiger maakt.

Geld weg, info nihil

Afijn, de slotsom is dat de Finse regering 20 miljoen euro heeft uitgegeven aan een experiment waar we nauwelijks iets van gaan leren. Teleurstellend, want dat je met tweeduizend proefpersonen te weinig statistische vuurkracht zou hebben om betrouwbare conclusies aan op te hangen.

Het geeft ook te denken over de andere ‘basisinkomen’-experimenten die momenteel lopen, bijvoorbeeld die van Nederlandse gemeenten als Utrecht (driehonderd deelnemers) en Nijmegen (tweehonderd deelnemers). Al die experimenten zijn nog bescheidener van opzet dan het Finse experiment, en dus ook hier geldt: hoeveel kunnen we er nou van opsteken? Was het niet beter geweest als gemeenten de krachten hadden gebundeld om één groot experiment op te zetten?

Vooralsnog is een van de weinige lopende ‘basisinkomen’-experimenten die wel voldoende statistische vuurkracht hebben van het goede doel GiveDirectly.

In hun experiment ontvangen ruim 26.000 (!) mensen in West-Kenia gratis geld, van wie zesduizend voor langere tijd een basisinkomen. In Kenia is het dan ook een stuk goedkoper experimenteren. Maar, hoeveel zegt zo’n experiment over beleidsmatig gratis geld uitdelen in een ontwikkeld land als Nederland?

Dit is sowieso een probleem. Het meeste onderzoek dat er is naar de arbeidsmarktimpact van gratis geld stamt nog uit de jaren zeventig en tachtig in Canada en de Verenigde Staten (met nogal wat ten opzichte van moderne onderzoeksmethoden); of het bestudeert iets wat lijkt op gratis geld (zoals: ).

Het zou dus wel fijn zijn als er nieuwe resultaten komen uit ontwikkelde landen met een gedegen onderzoeksopzet. Maar momenteel lijkt het er niet op dat een regering benieuwd genoeg is om er het nodige geld voor ter beschikking te stellen.

En dat is jammer.