Erfbelasting onrechtvaardig? Zo is de #graftaks wél eerlijk

Jesse Frederik
Correspondent Economie
Illustraties: Maus Bullhorst (voor De Correspondent)

De erfbelasting is de mooiste en eerlijkste belasting die er is, al begrijp ik de weerstand ertegen wel. De meeste erfenissen zijn immers helemaal niet zo groot. Zo kan het eenvoudiger én eerlijker.

Ik vind het een van de mooiste belastingen die er is: de erfbelasting. Al zijn er weinigen die mij daarin volgen.

Bij de laatste Tweede Kamerverkiezingen was er slechts één partij die in haar verkiezingsprogramma De meeste partijen noemden de belasting niet eens, of wilden er het liefst helemaal vanaf.

De erfbelasting is ‘de minst rechtvaardige van alle belastingen’, zei Mark Rutte een paar jaar geleden al. ‘Je hele leven betaal je al belasting en als je per ongeluk wat overhoudt, komt het blauwe gevaar nóg een keer langs.’ De overledene heeft tijdens zijn leven al genoeg belasting afgedragen, waarom zou hij na zijn dood nog eens moeten betalen? Sommigen noemen het ook wel een belasting op sterven.

En toch denk ik dat vrijwel iedereen het met mij eens zou kúnnen zijn.

Er is geen wet die zegt: gij zult een euro maar eenmaal belasten

Allereerst gaat het argument van Rutte niet op: vrijwel élkeeuro die in onze economie circuleert is al eens belast. Er is geen wet die zegt: gij zult een euro maar eenmaal belasten. Als die er wel zou zijn, dan zouden we het hele belastingstelsel kunnen opdoeken. Dan zou de Albert Heijn evengoed kunnen klagen: ‘Waarom betaal ik winstbelasting als mijn klanten al eens loonbelasting betaalden?’

Rutte ziet de erfbelasting vanuit het oogpunt van de gever, niet die van de ontvanger. Voor de ontvanger is een erfenis vers inkomen. Wat dat betreft is het vreemd dat je meer belasting betaalt over inkomen uit werk dan over inkomen waar je in principe niks voor hebt gedaan. Arbeid is momenteel met een erfenis met slechts 12 procent (en eigenlijk nog minder, waarover later meer). Niet zo gek dus, dat wie de Quote 500 openslaat, de ene na de andere zoon- of dochter-van aantreft. Het zou elke rechtgeaarde liberaal een doorn in het oog moeten zijn.

De liberale minister van Financiën Willem Treub (VDB), in het kabinet Cort van der Linden (1913 - 1918), maakte een onderscheid tussen ‘verdiend’ inkomen (waarvoor je moet werken) en ‘onverdiend’ inkomen (dat je komt aanwaaien). De erfenis viel in deze tweede categorie.

Wat Treub betreft was het erfrecht een ‘hinderpaal op den weg der maatschappelijke ontwikkeling’. In 1919 diende hij zelfs in: bij elke erfenis zou de overheid een van de erfgenamen worden. Treub lichtte toe dat dankzij zijn voorstel ‘de vermogens in de handen der meer bevoorrechten’ ingezet konden worden om ‘de onterfden der maatschappij’ te dienen.

De Tweede Kamer nam zijn wetsvoorstel nooit in behandeling. (Treub was helaas geen groots politiek strateeg. Een tijdgenoot schreef eens dat hij ‘zo plooibaar was als een lantaarnpaal’.)

Kleine gezinnen, groter belang

Honderd jaar na Treub is er alleen maar meer aanleiding om erfenissen zwaarder te belasten. Gezinnen worden steeds kleiner, waardoor grote vermogens zich niet meer als van nature spreiden over meerdere kinderen, maar ophopen bij die ene zoon of dochter. Doordringen tot de top van de inkomensverdeling is zo steeds meer een kwestie van goed geboren worden, in plaats van noeste arbeid verrichten.

Toch zijn we qua erfbelasting in Nederland precies de andere kant op bewogen. Tussen 2007 en 2015 ontvingen Nederlanders 105,4 miljard euro aan erfenissen, waarover ze slechts 12,6 miljard euro aan belasting betaalden (zo’n 12 procent). Vooral de grote erfenissen zijn ontlast.

In werkelijkheid betalen erfgenamen veel minder dan deze 12 procent. De officiële cijfers geven namelijk een vertekend beeld. Zo heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) geen zicht op schenkingen, en matig zicht op het overhevelen van bedrijfsvermogens. En juist daar hebben de afgelopen jaren de belangrijkste veranderingen in de wet plaatsgevonden.

Het heeft wel iets vreemds: we berekenen tot op de komma nauwkeurig de koopkrachtplaatjes bij de kleinste politieke veranderingen, maar tasten in het duister als het gaat om ingrijpende wijzigingen in de erfbelasting.

Jubeltonnetjes – best duur

Neem het jubeltonnetje. In 2013 en 2014 mochten ouders belastingvrij een ton schenken aan hun kinderen om een woning te kopen of een hypotheekschuld af te lossen. Normaal zou zo’n schenking met 10 procent belast zijn, maar nu dus niet.

De regering hield er rekening mee dat deze vrijstelling 104 miljoen euro zou kosten. Uit twee jaar na dato bleek dat de regeling het tienvoudige had gekost. Het ministerie van Financiën ging er – om onduidelijke redenen – van uit dat er slechts 10.000 extra schenkingen zouden plaatsvinden. Het werden er bijna 150.000.

Niemand die het boeide. Inmiddels is de regeling permanent gemaakt.

Bij het permanent maken is de regering nog een stap verder gegaan: je kunt niet alleen je eigen kinderen, Het opent de deur voor strategisch schenkgedrag. In Arts & Auto stond bijvoorbeeld onlangs waarin iemand op zoek is naar ouders die al een ton hebben geschonken aan hun kinderen. ‘Wij schenken uw kind en u de onze’, staat er. ‘Uiteraard via de notaris.’

‘Arme, arme familiebedrijven’

En dan is er nog de bedrijfsopvolgingsregeling. Wie een bedrijf erft, betaalt minder belasting dan wie een huis, een bankrekening of ander bezit erft. Fors minder zelfs. Wie een miljoen van papa of mama erft, betaalt 18,3 procent erfbelasting. Wie een miljoen bedrijfsvermogen erft, betaalt 0 procent belasting. En wie honderd miljoen euro bedrijfsvermogen erft, betaalt ongeveer 3 procent belasting.

De overheid wil namelijk niet dat de Belastingdienst in zijn ijver hele familiebedrijven omvertrekt. Daarom gaf ze erfgenamen de mogelijkheid tot betalingsuitstel. Eerst vijf jaar, en toen zelfs tien jaar.

In 1998 werd zelfs besloten dat 25 procent van het bedrijfsvermogen helemaal van erfbelasting werd vrijgesteld. En in 2005 nam de Tweede Kamer om de vrijstelling op te hogen tot 70 procent.

Dat was zelfs minister Gerrit Zalm (VVD) en staatssecretaris Joop Wijn (CDA) Dit had weinig meer te maken met de oorspronkelijke bedoeling: familiebedrijven redden van de fiscale ondergang. De maatregel ‘schiet zijn doel voorbij’, schreven ze. Bovendien vergroot ze ‘de kans op onbedoeld gebruik’ (lees: straks heeft iedereen ineens een ‘familiebedrijf’).

De Kamer drukte haar wil toch door. De vrijstelling werd 70 procent, en vijf jaar later, in 2010, zelfs 83 procent. Mét een vrijstelling van 100 procent voor het eerste miljoen. Ditmaal die stelde dat ‘het nagenoeg geheel onbelast laten van bedrijfsvermogen niet valt te verklaren uit de continuïteitsbedreiging’.

Onlangs bevestigde staatssecretaris Eric Wiebes (VVD) dat de meeste familiebedrijven prima in staat zouden zijn erfbelasting te betalen. Bijna 70 procent van de erfgenamen zou de erfbelasting zelfs zonder vrijstellingen uit de nalatenschap kunnen voldoen. Voor de overige 30 procent is er altijd nog tien jaar uitstel van betaling mogelijk.

Steeds gebruikte men een argument – ‘die arme, arme familiebedrijven’ – dat berust op een mythe. Een dure mythe. Het kost de staat namelijk meer dan 400 miljoen euro per jaar om familiebedrijven te ontslaan van hun erfbelastingplicht.

Wie profiteert daarvan? Het is lastig om dat precies te zeggen. De cijfers over ondernemingsvermogen en schenkingen zijn zeer gebrekkig. Wat we wel weten: uit de schaarse beschikbare gegevens blijkt dat de top 0,5 procent van de Nederlandse huishoudens meer dan de helft van al het ondernemingsvermogen in handen heeft. De top 4 procent van huishoudens bezit bijna 92 procent van al het ondernemingsvermogen.

Zo kan het eenvoudiger én eerlijker

Ik begrijp de weerstand tegen de erfbelasting wel. De meeste erfenissen zijn helemaal niet zo groot. En het kan nogal onrechtvaardig voelen als opa en oma een flink deel van hun met veel moeite gespaarde erfenisje aan de overheid moeten overdragen.

Maar voor de goede orde: in 2015 was slechts 13 procent van alle geregistreerde erfenissen groter dan een ton. Deze 13 procent was echter wel goed voor bijna 60 procent van het totale bedrag aan erfenissen. En dat is ná alle schenkingsconstructies en andere vrijstellingen.

Het kan veel eenvoudiger en eerlijker. Misschien dat Rutte nog eens een boek van een van zijn favoriete filosofen John Stuart Mill uit de kast kan pakken. De Britse denker pleitte ervoor een minimumbedrag vrij te stellen van erfbelasting (‘een bedrag groot genoeg om iemand te helpen, maar niet genoeg om hem te ontslaan van inspanning’), en de rest zwaar te belasten.

Een nieuw idee: de lakstaks

Noem het de lakstaks. Iedere Nederlander krijgt het recht om gedurende zijn leven 150.000 euro aan erfenissen of schenkingen te ontvangen – van wie dan ook. Alles daarboven wordt met een oplopend tarief belast (zeg: de eerste 500.000 euro met 40 procent, alles daarna met 60 procent).

Een voorbeeld: vaderlief schenkt 40.000 euro, moederlief 90.000 euro, en een obscure oom laat nog eens 100.000 euro na. Over de eerste 150.000 euro die je ontvangt betaal je dus niks. Maar de laatste 80.000 euro kost je 32.000 euro (40 procent lakstaks).

Kleine erfenissen worden zo ontzien, de vermogende krijgt een prikkel zijn rijkdom te spreiden én er komt geld vrij om andere zaken mee te financieren.

Dat is mooi. Want meestal als je iets belast, krijg je er minder van. Belast werk en werken wordt minder aantrekkelijk. Belast ondernemerschap en ondernemen wordt minder aantrekkelijk.

Belast de dood, en... ontlast het leven!

Meer lezen?