Ziekte is een verdienmodel geworden. Tijd om Big Pharma onder de loep te nemen
Dankzij medicijnen worden elk jaar miljoenen levens gered. Maar de industrie die al die geweldige pillen, vaccins en poeders maakt, draait tegenwoordig voornamelijk om geld. Hoe is Big Pharmazo’n cynische geldmachine geworden? Dat ga ik uitzoeken.
Als je rond 1930 in het medicijnkastje van je huisarts keek, vond je daar hooguit een handjevol geneesmiddelen. Morfine om de ergste pijn te bestrijden, digoxine tegen hartaandoeningen, insuline tegen diabetes en verder nog wat kalmeringsmiddelen en koortsremmers. Voor de meeste ziektes bestond er niets.
Flashforward naar vijftig jaar later en de hoeveelheid geneesmiddelen die je huisarts kan voorschrijven is geëxplodeerd: in de jaren tachtig kon hij of zij al beschikken over meer dan zeshonderd verschillende medicijnen. En nu, nog eens dertig jaar later, zijn dat er al bijna 1.500.
De impact van die enorme groei aan geneesmiddelen is moeilijk te overschatten. Denk alleen al aan de miljoenen levens die gered zijn door de ontwikkeling en grootschalige productie van penicilline en andere antibiotica, de verspreiding van vaccins tegen ziektes als pokken en polio, of het beschikbaar maken van aidsremmers en kankermedicijnen.
Allemaal met dank aan de farmaceutische industrie, die het ontdekken en ontwikkelen van geneesmiddelen als core business heeft.
Aidsremmers maken vanuit een garage
Ik werkte tien jaar lang bij een farmaceut. Mijn firma, Tibotec, begon in een garage. Twee wetenschappers hadden een aantal geneesmiddelen ontdekt die hiv – het virus dat aids veroorzaakt – konden remmen en besloten deze op de markt te brengen. Toen ik werd aangenomen, hadden ze de garage al vervangen door een kantoorgebouw en werkten we er met een man of honderd. We hadden grootse plannen: we gingen onze middelen gratis verspreiden in ontwikkelingslanden en zo tienduizenden levens redden.
Op een dag werden we allemaal samengeroepen in de kantine. Slecht nieuws. Het geld was op. Er waren twee mogelijkheden: ofwel stopten we ermee, ofwel gingen we op zoek naar een overnemer.
Het werd een overname en wel door Johnson & Johnson, een van de grootste spelers in farmaland. Niet lang na de overname kregen alle werknemers een stukje karton, met daarop gedrukt het credo van Johnson & Johnson, inclusief bijpassend houdertje voor op je bureau.
Er waren twee mogelijkheden: ofwel stopten we ermee, ofwel gingen we op zoek naar een overnemer
Dat credo luidde, ik weet het meer dan tien jaar na dato nog precies: ‘Wij geloven dat wij in de eerste plaats verantwoordelijk zijn jegens de artsen, verpleegkundigen en patiënten, jegens de moeders en vaders en jegens alle anderen die onze producten en diensten gebruiken.’ Zo ging het nog even door. Pas op het laatst werden de aandeelhouders van J&J – een beursgenoteerd bedrijf – genoemd.
Eerst de patiënten en dan pas de aandeelhouders dus. Mooi. Op de websites van de andere farmagiganten vind je vergelijkbare woorden. Roche is ‘passionate about transforming patients’ lives’,* bij Pfizer hebben ze het over hun ‘desire to provide access to medicines that are safe, effective, and affordable.’* En bij MSD zijn ze geïnspireerd door ‘a shared vision and mission to save and improve lives’.*
Ronkende taal. Maar de werkelijkheid is een stuk minder rooskleurig. Talloze boeken en onderzoeken van de afgelopen jaren laten zien dat deze op het oog zo nobele industrie, die zulke fantastische producten maakt, middelen die levens kunnen redden, verworden is tot een cynische geldmachine.
Veel van deze kritiek is terecht. En daar moeten we het over hebben.
Farmaceuten zijn de meesters van de subtiele leugen
Zo zijn farmaceuten de meesters van de subtiele leugen. Cholesterolverlagers, antipsychotica, griepvaccins, antidepressiva: van al deze geneesmiddelen is aangetoond dat als de producent ervan hun veiligheid en effectiviteit onderzoekt, de kans op een positief resultaat veel groter is dan wanneer diezelfde test uitgevoerd wordt door onafhankelijke onderzoekers.*
De industrie verzwijgt ook vervelende bijwerkingen. Eén voorbeeld uit de velen: farmaceut MSD bracht in 1999 de pijnstiller Vioxx op de markt. Het middel was een enorm succes, met een jaarlijkse omzet van meer dan 2,5 miljard dollar. Jammer genoeg kregen patiënten die het middel langdurig gebruikten een vier keer zo grote kans op een hartaanval. Merck wist dit al in 2000, maar besloot te zwijgen. Het gevolg: tussen de 88.000 en 140.000 extra hartaanvallen bij gebruikers van het middel.*
De nieuwe geneesmiddelen die de industrie ontwikkelt hebben vaak ook weinig toegevoegde waarde. Uit een analyse* van de 122 nieuwe medicijnen die tussen 1999 en 2005 op de markt kwamen, blijkt dat nog geen 10 procent aantoonbaar beter werkt dan de middelen die al bestonden.
Da’s gene vette, zeggen ze in Vlaanderen.
Een groot deel van de nieuwe geneesmiddelen die de farma-industrie aan de man probeert te brengen, bestaat uit kopieën van al bestaande medicijnen. Het recept is eenvoudig: je start met een bestaand middel, past het een beetje aan en neemt dan een patent op deze nieuwe variant. Daarna probeer je met een agressieve marketingcampagne een stukje marktaandeel van je concurrenten af te snoepen. Op die manier hoef je niet te investeren in duur onderzoek naar een echt nieuw middel, en ben je toch zeker van een mooie return on investment. Kassa dus.
De medicijnen doen minder, maar kosten meer
En niet alleen hebben de middelen die de farmaceuten ontwikkelen steeds minder toegevoegde waarde, de industrie vraagt er ook nog eens steeds meer geld voor. In Nederland gaven we in het jaar 2000 2,4 miljard* uit aan geneesmiddelen. In 2016 was dat al 4,3 miljard.* Bij ongewijzigd beleid zal dit bedrag, volgens een prognose van het Nederlands zorginstituut, in 2021 stijgen tot 5,1 miljard.* Dit fenomeen beperkt zich niet tot Nederland. Wereldwijd stijgen de uitgaven voor geneesmiddelen. We betalen dus steeds meer voor steeds minder.
In de farma-industrie staat niet de patiënt, maar de aandeelhouder centraal. Het is turning disease into profit
De reden waarom de farmabedrijven hiermee wegkomen is eenvoudig: ze hebben diepe zakken. Met geneesmiddelen valt geld te verdienen. Veel geld. Jaarlijks draait de industrie een omzet van ruim een biljoen euro* met een winstmarge tussen de 10 en de 42 procent.* Met dat geld kan je invloed kopen. De geneesmiddelenautoriteiten, de organisaties die bepalen of een nieuw geneesmiddel al dan niet op de markt mag komen, worden grotendeels betaald door de industrie.* De farmaceuten hebben in veel landen een heel leger lobbyisten in dienst die elke wet die hun niet bevalt bestrijden.
In de farma-industrie staat niet de patiënt, maar de aandeelhouder centraal. Het is turning disease into profit.
Het ging niet meer over het redden van levens, maar over double digit growth
Ook toen Johnson & Johnson mijn firma overnam werd het al snel duidelijk dat de return on investment voor hen iets hoger op de prioriteitenlijst stond dan het genezen van mensen. Eerst werd er nog lippendienst bewezen aan onze plannen om onze middelen gratis te verspreiden in de derde wereld, maar al snel werd er niet meer over gerept.
Mijn bazen waren geen gedreven wetenschappers meer, maar managers die vooral aandacht hadden voor hun excelsheets met budgetberekeningen. En tijdens vergaderingen ging het niet meer over het redden van levens maar over double digit growth en leveraging opportunities.
Ik wilde niet elke dag naar mijn werk gaan om de portemonnee van de aandeelhouders te spekken en besloot ontslag te nemen.
Maar sommige medicijnen zijn pareltjes
Toch zitten er meer kanten aan dit verhaal. Het is verleidelijk om de farmaceutische industrie weg te zetten als evil. Als slechte bedrijven geleid door slechte mensen. Maar dat is te kort door de bocht. Want ondanks alle terechte kritiek is er ook veel goeds te vertellen over de farmaceutische industrie.
Zo ontdekken farmaceutische bedrijven nog steeds een groot gedeelte van de nieuwe geneesmiddelen. Uit een analyse* uit 2010 van het tijdschrift NatureReviews Drug Discovery, bleek dat 58 procent van de 252 nieuwe geneesmiddelen die tussen 1998 en 2007 in de Verenigde Staten op de markt kwamen, voor het eerst was opgemerkt in een lab van de farmaceutische industrie.
Veel van deze geneesmiddelen hebben, dat vertelde ik al, niet enorm veel toegevoegde waarde. Maar er zitten ook pareltjes tussen. Sofosbuvir bijvoorbeeld, een middel tegen hepatitis C dat de behandelingsduur van die ziekte halveert, met een veel grotere kans op genezing en minder bijwerkingen.
Ook in het verleden bracht de farma-industrie veel pareltjes op de markt. Het eerste moderne poliovaccin, Dryvax, dat miljoenen levens redde, werd in 1950 ontdekt en ontwikkeld door American Home Products, een voorloper van het huidige Wyeth. Veel van de bestaande aidsremmers, die ervoor zorgden dat deze ziekte geen doodvonnis meer was, ontstonden in de laboratoria van de farmaceutische industrie.
Ook de strijd tegen een andere killer, kanker, wordt voor een belangrijk deel uitgevochten in het farmalab. Als je in de jaren veertig leukemie kreeg, was je vijf jaar later dood – zonder uitzondering. Momenteel ligt het overlevingscijfer voor leukemie na vijf jaar ergens tussen de 60 en 85 procent. Nog een statistiek: in 1975 stierf 32 procent van de mannen met prostaatkanker binnen vijf jaar. Nu is dat slechts 1 procent. Met dank aan de farma-industrie.
Denk ook nog even aan het inmiddels rijk gevulde medicijnkastje van je huisarts. Je wil niet leven in een wereld zonder geneesmiddelen.
Maar hoe kan het dat een industrie die zoveel fantastische middelen op de markt gebracht heeft verworden is tot een cynische geldmachine? Waar liep het mis en hoe werkt die industrie in de praktijk? In een reeks artikelen wil ik op zoek gaan naar de antwoorden op deze vragen.
Maar ik ga ook op zoek naar oplossingen. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de industrie weer focust op het genezen van mensen en niet op de portemonnee van de aandeelhouders?
Ik hoor graag ook wat jullie vinden en of jullie me kunnen wijzen op bronnen – boeken, artikelen, mensen – die ik niet mag missen.