Hoe laat je bedrijven betalen voor hun uitstoot zonder ze het land uit te jagen? Deze expert geeft antwoord (ook op jouw vragen over de CO2-heffing)
Het kabinet wil een CO2-heffing invoeren voor de industrie. Maar hoe laat je bedrijven betalen voor hun uitstoot zonder ze het land uit te jagen? Ik ben milieu-adviseur en praat je bij. Ook kun je me vandaag tussen 15.30 en 17.30 uur live vragen stellen.
Met de huidige maatregelen in het Klimaatakkoord* worden de klimaatdoelen niet gehaald. Dat was de belangrijkste – en ontnuchterende – conclusie van het Planbureau voor de Leefomgeving en het Centraal Planbureau, toen die op 13 maart dit jaar hun doorrekeningen van het akkoord presenteerden.
Direct na de presentatie maakten premier Mark Rutte en minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) Eric Wiebes daarom bekend dat het kabinet heeft besloten om, boven op de bestaande maatregelen, een CO2-heffing voor de industrie in te voeren.
CO2 uitstoten gaat het bedrijfsleven dus geld kosten. Maar hoe zo’n heffing eruit moet komen te zien?
Ik ben directeur van Milieuadviesbureau CE Delft.* Ons bureau heeft zowel voor het ministerie van EZK als voor Greenpeace en Wise studies uitgevoerd naar een CO2-heffing. In dit stuk wil ik de veelvoorkomende vragen over zo’n heffing proberen te beantwoorden.
Want hoe gaat een CO2-heffing ons helpen de klimaatdoelen te halen zonder dat we het bedrijfsleven het land uit jagen?
Als je na het lezen van dit artikel meer wilt weten: vandaag (dinsdag 9 april) tussen 15.30 en 17.30 uur beantwoord ik live lezersvragen in de bijdragesectie onder dit stuk.
Waarom komt die CO2-heffing juist nú?
In het regeerakkoord uit oktober 2017 is afgesproken dat Nederland in 2030 tussen de 49 en 55 procent minder broeikasgassen wil uitstoten ten opzichte van 1990. Het kabinet heeft aan ex-politicus Ed Nijpels gevraagd om met alle belanghebbenden een klimaatakkoord te sluiten waarin staat hoe we dat met elkaar kunnen bereiken.
49 tot 55 procent – dat is een heel forse reductie, en het moet snel, want op dit moment zitten we nog maar op een reductie van 13 procent (2017) ten opzichte van 1990, en in 2020 waarschijnlijk op niet meer dan 15 tot 20 procent. En niet alleen het Klimaatakkoord is een verplichting: in oktober 2018 bepaalde de rechter dat Nederland in 2020 al 25 procent minder broeikasgas moet uitstoten dan in 1990.
Op dit moment stoten we in Nederland jaarlijks 194 megaton broeikasgassen uit. CO2, maar ook bijvoorbeeld methaan (CH4) en ammoniak (NH3). Dat betekent dat we zo’n 85 megaton broeikasgas per jaar moeten reduceren, willen we de klimaatdoelen halen. En daarvoor zijn meer maatregelen nodig dan nu in het ontwerp-Klimaatakkoord staan.
Waarom moeten die maatregelen van de overheid komen?
Energiegebruikers en -producenten zullen uit zichzelf niet snel genoeg in actie komen. Uit onderzoek weten we dat burgers en bedrijven zich vooral laten leiden door de prijs van energie; voorlichting en bewustwording zijn voor slechts een kleine groep reden om het anders te doen. Dus alleen als schone energie goedkoper is dan fossiele energie, gaan de meeste burgers en bedrijven iets doen.
Om die prijs te beïnvloeden, moet de overheid ingrijpen in de marktregels. Als er niks gebeurt, blijft fossiele energie (veel) goedkoper dan hernieuwbare energie.
Met andere woorden: we zullen ervoor moeten zorgen dat het goedkoper wordt voor burgers en bedrijven om emissie-arme of zelfs emissieloze technieken of energie te kopen. En één manier is om vervuilende alternatieven duurder te maken.
Welke middelen heeft de regering om de marktregels aan te passen?
Op dit moment niet veel. Daarom zullen er – zoals het kabinet ook voorstelt – nieuwe ‘beleidsinstrumenten’ moeten komen om CO2-vrij energiegebruik of energiebesparing financieel aantrekkelijk te maken.
Er zijn grofweg twee categorieën mogelijk: normering of beprijzing.
Minstens één van deze instrumenten is nodig om uiteindelijk de CO2-emissie in 2050 naar nul te kunnen brengen. Beide varianten hebben voor- en nadelen. Als je gaat normeren, weet je zeker dat de emissiedoelen worden bereikt, maar zijn de kosten onzeker. Beprijzing geeft zekerheid over de CO2-prijs, maar geen zekerheid over de uiteindelijke emissie.
We weten nog niet hoe het kabinet de CO2-heffing precies gaat vormgeven. In ieder geval komt – anders dan in het ontwerp-Klimaatakkoord – een groter deel van de rekening bij de industrie terecht.
Hoeveel minder CO2 moet de industrie uitstoten en hoe bereiken we dat als we met beprijzing gaan werken?
Aan de klimaattafels is afgesproken dat bedrijven jaarlijks 14,3 megaton CO2 moeten gaan reduceren. Dat kan op allerlei manieren – bijvoorbeeld door CO2 in de bodem op te slaan, door duurzaam opgewekte elektriciteit in plaats van aardgas te gebruiken, of door industriële processen zuiniger te maken.
Alleen: daarvoor zijn investeringen nodig die veel geld kosten – grofweg zo’n 70 euro per ton CO2. Wil je bedrijven ertoe bewegen die kosten te maken, dan zul je dus een CO2-beprijzing (in welke vorm dan ook) moeten invoeren die hoger ligt dan die kosten. Want alleen dan zullen bedrijven de economische keuze maken voor het investeren in CO2-reducerende maatregelen.
Het probleem is alleen dat het invoeren van zo’n beprijzing funest is voor veel bedrijven. De meeste kunnen die kosten niet doorberekenen aan hun klanten, want dat zou hun producten zo duur maken dat ze niet meer kunnen concurreren met anderen – met name met buitenlandse bedrijven die niet te maken hebben met een CO2-taks.
Dat betekent dus dat voorlopig alleen een beperkte heffing kan worden doorgevoerd, om te voorkomen dat bedrijven stoppen met investeringen in Nederland en werkgelegenheid verdwijnt.
Wat is dan wel een haalbare CO2-prijs?
Uit onderzoek van CE Delft blijkt dat een heffing van 5 euro per ton CO2 zonder problemen voor alle bedrijven kan worden ingevoerd. Maar daarmee halen we het doel van een reductie van 14,3 megaton CO2 per jaar bij lange na niet. Een hogere heffing is dus wenselijk, maar dan wel een die de concurrentiepositie van bedrijven niet aantast.
Dat kan door bedrijven te compenseren voor het investeren in CO2-besparende maatregelen, bijvoorbeeld door de inkomsten uit de CO2-heffing via subsidies of kortingen terug te sluizen naar de industrie.
Op die manier kan volgens onze berekeningen zonder problemen een heffing van 10 tot 20 euro per ton CO2 worden ingevoerd – met een aanloopperiode, zodat de bedrijven de nodige reductiemaatregelen kunnen treffen.
Wat is ervoor nodig om wél die hoogste heffing voor elkaar te krijgen?
Dat kan alleen als op de Nederlandse markt de concurrentiepositie van alle bedrijven gelijk wordt getrokken – inclusief buitenlandse bedrijven die in Nederland actief zijn of die naar Nederland exporteren. Want anders zou er een te groot prijsverschil ontstaan tussen producten die hier zijn gemaakt, en producten die uit het buitenland komen.
Dat betekent dat importproducten aan de grens met een CO2-heffing te maken krijgen (berekend op basis van de CO2-uitstoot die bij de productie nodig was), en dat Nederlandse exportbedrijven gecompenseerd worden voor de hier geldende hoge CO2-heffing, om concurrerend te blijven op buitenlandse markten.
Dat is ingewikkeld, maar niet ondoenlijk. Je kunt zoiets organiseren met een systeem dat VEK wordt genoemd, een Vergoeding Externe Kosten. In dat geval betaalt de Nederlandse consument bij de aanschaf van een product voor alle CO2-emissie die is ontstaan in het hele productieproces, of dat nu in Nederland is of in China.
De consument is dan uiteindelijk ook degene die met zijn koopgedrag bepaalt welke producten worden gemaakt. Hij is de vervuiler en krijgt op deze manier een rechtvaardige prijs doorberekend. En dan zou het ook logisch zijn dat de inkomsten uit de CO2-heffing niet bij de bedrijven terechtkomen, maar worden teruggesluisd naar de burgers, bijvoorbeeld in de vorm van lagere belastingen op arbeid.
Hoe is die heffing praktisch te organiseren?
In eerste instantie is de voorgestelde CO2-heffing van toepassing op de grote industriële bedrijven, maar in de Tweede Kamer is ook gesproken over het midden- en kleinbedrijf en de landbouw.
Voor de grote industriële bedrijven bestaat er al een emissieregistratiesysteem dat gebruikt kan worden om de heffing te innen. Voor de honderdduizenden andere bedrijven ligt het qua uitvoerbaarheid meer voor de hand dat de hogere schijven in de energiebelasting voor aardgas worden verhoogd met bijvoorbeeld 20 euro per ton CO2, oftewel 0,035 euro per m3 gas. Elektriciteit wordt via de CO2-heffing voor elektriciteitsproducenten ook duurder. Voor de landbouw zal ook nagedacht moeten worden over de niet-CO2-gassen die daar vrijkomen. Dat vergt een specifiek registratie- en heffingssysteem.
Kortom...
Er zijn op dit moment drie varianten van een CO2-heffing denkbaar, die opeenvolgend kunnen worden ingevoerd.
- De eerste variant – een heffing van 5 euro per ton CO2 – wordt politiek waarschijnlijk als te beperkt gezien, en daarmee gaan we de klimaatdoelen niet halen.
- De tweede variant zou makkelijk kun worden ingevoerd: een heffing van 10 tot 20 euro per ton CO2, waarbij de inkomsten volledig worden teruggesluisd naar de bedrijven in de vorm van kortingen of subsidies op CO2-besparende maatregelen.
- De derde variant zal dan snel moeten worden uitgewerkt: een systeem dat een hogere heffing mogelijk maakt: de VEK, Vergoeding Externe Kosten. Daarmee kan een heffing worden doorgevoerd die dure CO2-maatregelen mogelijk maakt, zonder dat de concurrentiepositie van bedrijven wordt aangetast. Maar die uitwerking kan enkele jaren in beslag nemen.
Onder dit artikel reageerde Frans Rooijers vandaag tussen 15.30 en 17.30 op vragen van leden. Hieronder kun je alle vragen en antwoorden teruglezen.