Wat de politie mag doen om misdaden op te lossen
De opleiding van honderden toekomstige politieagenten schiet tekort, concludeert de Inspectie Justitie en Veiligheid. Dat roept vragen op. Wat leren agenten voordat zij de straat op gaan? Op basis van welke wetten? En is de politie klaar voor de toekomst?
De Inspectie Justitie en Veiligheid, een onafhankelijk orgaan, onderzocht de kwaliteit van het politieonderwijs. En de conclusies zijn niet mals:
- Al jaren is er geen duidelijkheid over ‘het minimale deskundigheidsniveau van docenten’, schrijft de Inspectie. ‘De politie werft hierdoor momenteel docenten die niet automatisch voldoen aan de deskundigheidseisen van de Politieacademie’;*
- Veel examens die agenten in de dop maken, worden ‘al tien jaar of langer’ gebruikt. De Inspectie vraagt zich af ‘hoe dit zich verhoudt tot de ontwikkelingen in de opsporing’;*
- Sinds oktober 2018 krijgen studenten van de basisopleiding tot politieagent geen les meer over opsporing. De Inspectie constateert dat dit besluit is genomen om ‘overkwalificatie te voorkomen’.*
Het mag geen verrassing heten dat minister Ferdinand Grapperhaus (Justitie en Veiligheid, CDA) deze week spreekt van ‘een zeer zorgelijke situatie’.
Dit alles roept belangrijke vragen op over de politie. Wat leren agenten – of liever: wat zouden ze moeten leren – voordat zij de straat op gaan? Welke wetten liggen ten grondslag aan hun werk? En sluiten die wetten aan op de praktijk? Laten we beginnen bij de basis.
1. Wat doet de politie eigenlijk?
Het takenpakket van de politie is drieledig.
Ten eerste doet de politie aan opsporing. Dat is het onderzoek dat de politie verricht als er een strafbaar feit is gepleegd door een verdachte. Denk aan een inbraak: politieagenten betreden de plaats waar is ingebroken, ze stellen bewijsmateriaal veilig – zoals vingerafdrukken of door de inbreker achtergelaten voorwerpen – en bekijken eventuele videobeelden van camera’s die in het gebouw hangen.
Dit opsporingsonderzoek staat onder leiding van een officier van justitie. Deze persoon vertegenwoordigt het Openbaar Ministerie (OM), dat weer onderdeel is van het ministerie van Justitie en Veiligheid. Als de politie de verdachte van het strafbare feit heeft opgespoord en opgepakt, zorgt het OM ervoor dat de verdachte voor de rechter komt.
De tweede taak van de politie is handhaving. Daarmee wordt bedoeld dat de politie erop toeziet dat burgers zich aan alle wetten en regels houden, dus voordat zij die mogelijk overtreden.
Tot slot is de politie belast met hulpverlening. Agenten staan burgers bij in dringende gevallen en als meer gespecialiseerde instanties (nog) niet aanwezig zijn. Denk aan ongeruste buren die de politie bellen, omdat ze hun alleenstaande buurman van diep in de negentig al een paar dagen niet meer naar buiten hebben zien komen.
De politie kan mensen met een hulpvraag – van psychologisch trauma tot drugsverslaving – vervolgens doorsturen naar de bijpassende hulporganisaties.
2. Welke bevoegdheden hebben agenten?
Voor handhaving mag de politie bevoegdheden inzetten zonder toestemming van hogerop. Denk aan identiteitscontroles en tassenchecks. De politie heeft ook geen toestemming nodig om de verkeersregels te overtreden – zo mag ze bijvoorbeeld op hoge snelheid rijden. De politie mag personen aanhouden als die de openbare orde verstoren, geweld gebruiken als dat onvermijdelijk is en een vuurwapen toepassen in levensbedreigende situaties.
Bij opsporing mogen agenten uit zichzelf onder meer googelen naar verdachten en hun profielen bekijken op sociale media. Voor bijzondere opsporingsbevoegdheden is echter toestemming nodig van een officier van justitie of een rechter-commissaris.
Officieren van justitie moeten hun goedkeuring verlenen aan ‘lichtere’ bevoegdheden, als agenten bijvoorbeeld gestolen voorwerpen in beslag willen nemen, online drugs willen kopen om dealers op te rollen of, incidenteel, onder een pseudoniem willen chatten op een internetforum.
Een rechter-commissaris handelt de ‘zwaardere’ bevoegdheden af. Bijvoorbeeld de inzet van bevoegdheden bij een misdaad die, in jargon, de ‘rechtsorde ernstig schokt’.* Het kan bijvoorbeeld gaan om een huiszoeking, om het aftappen van een telefoon of om een undercoveronderzoek bij een bende.
De wet benoemt als de belangrijkste bijzondere opsporingsbevoegdheden:
- Aftappen. Dit wil zeggen dat de politie telefoongesprekken afluistert, sms’jes meeleest en internetverkeer zoals downloads en geplaatste berichten op sociale media kan inzien. Agenten mogen dit maximaal vier weken doen en hebben eerst toestemming van een rechter-commissaris nodig.
- Pseudokoop. Een (meestal geïnfiltreerde) agent doet alsof hij van een verdachte illegale voorwerpen wil kopen, zoals drugs of wapens. De agent in kwestie mag in deze omstandigheden de wet overtreden. De officier van justitie beslist over de inzet van deze bevoegdheid.
- Stelselmatige observatie. Hiervan is sprake als het observeren van een persoon leidt tot ‘een min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van iemands leven’.* Afhankelijk van de duur, de plaats, de intensiteit en de frequentie van de observatie moet de officier van justitie groen licht geven.
- Betreden van een besloten plaats. Dit kan behalve een woning ook een schuur of bedrijfspand zijn. Voor het binnentreden van een huis moet een rechter-commissaris toestemming geven; voor andere plaatsen volstaat de officier van justitie.
- Plaatsen van een technisch hulpmiddel. Met onder meer camera’s, richtmicrofoons en GPS-trackers kan de politie de communicatie of bewegingen van een verdachte opnemen. Dit gebeurt meestal in combinatie met stelselmatige observatie. Ook dit valt meestal onder het gezag van de rechter-commissaris.
- Infiltratie. Een politieagent gaat undercover bij een criminele organisatie om vanuit die positie bewijs te verzamelen van strafbare feiten. De politie heeft hier een speciaal team voor: Werken Onder Dekmantel (WOD). De rechter-commissaris moet hier zijn fiat voor geven.
3. Weet de politie zelf welke bevoegdheden zij heeft?
Gekke vraag misschien, maar dit blijkt tegen te vallen. In de volle breedte van de politieorganisatie is er een gebrek aan kennis, vertelt Wouter Stol, bijzonder hoogleraar politiestudies aan de Open Universiteit en onderzoeker bij de Politieacademie. Op het moment dat je naar een willekeurig basisteam gaat met een digitaal delict, moet er volgens hem al gauw een specialist bij komen. ‘En aangezien je niet bij elk delict een specialist kan inschakelen, ontstaat daar een groot probleem.’
Een onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid uit 2014 onderschrijft Stols observaties. De Inspectie deed een steekproef onder 361 politieagenten die werkzaam waren bij een van de tien regionale eenheden. De agenten kregen 39 meerkeuzevragen voorgeschoteld over hun bevoegdheden. Gemiddeld beantwoordden zij 69 procent van de vragen goed.*
Let wel: het ging hier om agenten in de zogeheten ‘basispolitiezorg’, het ‘blauw op straat’. In totaal zijn dit circa 30.000 agenten. Juist deze mensen maken het meest gebruik van opsporingsbevoegdheden.*
Onvoldoende kennis van bevoegdheden kan zeer nadelig uitpakken in strafzaken, waarschuwt de Inspectie. Bijvoorbeeld als de rechter vindt dat bewijsmateriaal onrechtmatig is verkregen. In het ergste geval resulteert dat in vrijspraak van een verdachte.
Ook in gesprekken met politiechefs hoorde de Inspectie de ene na de andere zorgelijke opmerking. Dat agenten vertrouwen op hun ‘basisgevoel’ in plaats van kennis (Limburg),* of dat geen enkele agent meer dan 80 procent van de vragen goed had bij een test (Den Haag).*
Een agent klaagt over gebrekkige communicatie over wetswijzigingen: ‘Je kunt ze in het systeem opzoeken maar dan moet je 35 keer doorklikken en dan vind je misschien wat. Je kunt beter op Google zoeken.’* ‘Wij krijgen veel te veel informatie’, zegt een ander. ‘Dat is informatiediarree en de goede dingen hoor of lees je dus niet.’ Een collega vult aan: ‘Aan de jurisprudentie op het intranet heb ik helemaal niets, dat staat daar in advocatentaal en is veel te ingewikkeld.’
Wat niet helpt: terwijl de chef uitgaat van ‘vakvolwassen medewerkers die zelf de verantwoordelijkheid hebben zich continu te ontwikkelen en hun competenties up-to-date te houden’,* hebben de agenten volgens de Inspectie juist behoefte aan ‘groepsgewijze, klassikale bijscholing’.*
De toenmalige bewindsman Ard van der Steur beloofde in 2015 beterschap. Onder huidig minister Grapperhaus is een verbetertraject doorgevoerd.
Volgens een woordvoerder van het ministerie van Justitie en Veiligheid is vooruitgang in zicht. In 2017 en 2018 nam ruim 90 procent van de reguliere politie op vrijwillige basis deel aan een toets over bevoegdheden, laat zij weten. En sinds dit jaar is deelname aan een kennistoets basisbevoegdheden verplicht. Met name escaperooms zouden een bijzonder effectieve leermethode zijn. *
4. Welke wetten zijn relevant?
Wat de politie kan en mag doen tijdens de opsporing is sinds 1926 geregeld in het Wetboek van Strafvordering. De afgelopen eeuw zijn de wetten vanzelfsprekend uitgebreid en gemoderniseerd.
Zo zijn vergaande opsporingsmethodes in 2000 opgenomen in de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden, ofwel de Wet BOB. Dit was een logische stap na de beruchte IRT-affaire uit de jaren negentig. De politiekorpsen van onder meer Amsterdam en Utrecht grepen niet in bij grootschalige drugshandel, om zo door te kunnen dringen tot de top van de misdaadorganisatie van crimineel Klaas Bruinsma. Met de Wet BOB werden de opsporingsbevoegdheden van de politie in één klap duidelijk op papier gezet.
Nog een belangrijke aanvulling is de Wet bevoegdheden vorderen gegevens uit 2005. Daarmee kan de politie onder andere ‘identificerende’ gegevens van een verdachte opvragen bij bedrijven en instellingen. Dit zijn bijvoorbeeld iemands naam, adres, geboortedatum en geslacht. Alleen met toestemming van een rechter-commissaris mag de politie zogenoemde ‘gevoelige’ gegevens opvragen – godsdienst, ras, gezondheid, politieke of seksuele voorkeur.
Vermoedt de politie een terroristisch misdrijf, dan kan zij een beroep doen op de bevoegdheden uit de Wet verruiming mogelijkheden opsporing en vervolging van terroristische misdrijven. Sinds 2007 is het in zulke gevallen makkelijker om onder meer monsters te nemen en voertuigen te doorzoeken.
Sinds maart dit jaar is ook de Wet computercriminaliteit III van kracht. Als iemand verdacht wordt van een ernstig strafbaar feit – drugshandel, liquidaties, bezit van kinderporno – mag de politie nu, onder leiding van het OM en met toestemming van een rechter, op afstand iemands computer of telefoon binnendringen. De aangetroffen gegevens mag een agent vervolgens kopiëren of ontoegankelijk maken.
De bevoegdheden voor handhaving zijn geregeld in de Politiewet. Daarin staat dat de politie moet ‘zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven’. De nieuwste editie van die wet stamt uit 2012; de vorige versies dateren uit 1993 en 1957.
5. Zijn al die wetten nog actueel?
Nee. Vooral op digitaal vlak loopt Nederland achter met zijn wetten. Dat erkent ook minister Sander Dekker (Rechtsbescherming, VVD).*
Hij bevestigt wat een adviescommissie in de zomer van 2018 al concludeerde: de wetgeving loopt achter op de technologie.* Een van de aanbevelingen: leg beter uit wat agenten kunnen doen met automatische data-analyse en gezichtsherkenning.
Het ministerie van Justitie en Veiligheid werkt inmiddels aan een toekomstbestendiger Wetboek. Zo zal in de nieuwe versie van het Wetboek van Strafvordering het aantal bepalingen over bijzondere opsporingsbevoegdheden dalen van ruim zeventig naar iets meer dan twintig.*
Verder wil het ministerie het geven van toestemming voor verstrekkende opsporingsmethoden gaan versoepelen. Sommige bevoegdheden kunnen, als het aan minister Dekker ligt, straks ook worden toegestaan door een hulpofficier van justitie.*
Daarnaast heeft justitie op basis van het adviesrapport twee nieuwe bevoegdheden opgesteld.* Ten eerste mag de politie straks een zogeheten ‘netwerkzoeking’ doen als zij een laptop of smartphone in beslag heeft genomen, en niet langer alleen tijdens een doorzoeking van een woning of bedrijf. Dit houdt in dat een agent kijkt met welke wifinetwerken het apparaat is verbonden en met welke andere computers het verbinding maakt.
Ten tweede mogen agenten ‘kennisnemen van gegevens die na inbeslagneming nog worden ontvangen’ op een apparaat. Denk aan binnenkomende whatsappjes of e-mails.
Hard nodig, volgens de politie, die schat dat de helft van alle strafzaken een link heeft met cybercriminaliteit. ‘Veiligheid in Nederland verandert’, schrijft korpschef Erik Akerboom in het nieuwste jaarverslag van de politie.* ‘We zien een verdere verschuiving van klassieke naar digitale criminaliteit. Van zichtbaar naar vaak onzichtbaar.’
Met veel dank aan hoogleraar regulering van technologie Bert-Jaap Koops van de Universiteit van Tilburg en onderzoeker Jan-Jaap Oerlemans van de Universiteit Leiden voor het meelezen met deze explainer. Binnenkort verschijnt nog een groter verhaal over dit thema.