Op 1 augustus 2007 werd meneer Bărbulescu, een sales engineer in Roemenië, door zijn werkgever ontslagen. Toen hij met zijn baan begon, had hij op instructie van zijn baas het chatprogramma Yahoo Messenger op zijn werkcomputer geïnstalleerd: daarmee kon hij vragen van cliënten beantwoorden.
Nu had zijn werkgever ontdekt dat Bărbulescu de applicatie – tegen de instructies in – ook voor privédoeleinden had gebruikt. Toen hij protesteerde, liet zijn leidinggevende hem een print van 45 pagina’s zien met berichtjes die hij had uitgewisseld met onder andere zijn broer en verloofde. Sommige daarvan waren ‘van intieme aard’.
Meneer Bărbulescu vocht zijn ontslag aan bij de rechter: eerst in Roemenië en toen hij daar geen gelijk kreeg, bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Het Hof vond dat Bărbulescu’s recht op privacy was geschonden. Hoewel er redenen kunnen zijn voor een werkgever om de communicatie van werknemers tijdens werktijd te monitoren, moet dit redelijk zijn en aan een aantal voorwaarden voldoen. In dit geval, vond het Hof, voldeed de werkgever daar niet aan en had meneer Bărbulescu niet zomaar ontslagen mogen worden.
De uitspraak van het Hof gaat niet alleen meneer Bărbulescu aan: de richtlijnen die de rechters in de uitspraak gaven voor het monitoren van communicatie onder werktijd gelden voor álle werknemers in álle landen binnen de Raad van Europa. Dat betekent dat dankzij dit proces honderden miljoenen mensen nu beter beschermd zijn wanneer hun werkgever hun gebruik van e-mail, telefoon of messenger tijdens werktijd in de gaten wil houden.
Hoewel het Hof ook verwees naar gloednieuwe privacywetgeving (de AVG), is de uitspraak voornamelijk gebaseerd op een verdrag dat al 66 jaar oud is: het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Net als de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, die afgelopen december haar zeventigste verjaardag vierde, is dit verdrag beïnvloed door de verschrikkingen van twee wereldoorlogen en de wens de wereld beter in te richten om herhaling te voorkomen.
Gelijke rechten voor iedereen
De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens opent met het principe dat gelijke rechten voor iedereen de basis vormt voor vrede en rechtvaardigheid...
‘Overwegende, dat erkenning van de inherente waardigheid en van de gelijke en onvervreemdbare rechten van alle leden van de mensengemeenschap grondslag is voor de vrijheid, gerechtigheid en vrede in de wereld.’
...en legt daarna de link tussen de gruwelijkheden die in het recente (en verre) verleden zijn begaan omdat mensenrechten niet werden gerespecteerd:
‘Overwegende, dat terzijdestelling van en minachting voor de rechten van de mens geleid hebben tot barbaarse handelingen, die het geweten van de mensheid geweld hebben aangedaan en dat de komst van een wereld, waarin de mensen vrijheid van meningsuiting en geloof zullen genieten, en vrij zullen zijn van vrees en gebrek, is verkondigd als het hoogste ideaal van iedere mens.’
Om te voorkomen dat dergelijke ‘barbaarse handelingen’ weer voorkomen, moet de rechtsstaat de mensenrechten beschermen:
‘Overwegende, dat het van het grootste belang is, dat de rechten van de mens beschermd worden door de suprematie van het recht, opdat de mens niet gedwongen wordt om in laatste instantie zijn toevlucht te nemen tot opstand tegen tirannie en onderdrukking.’
Natuurlijk was de Universele Verklaring niet de eerste mensenrechtenverklaring ooit. Er zijn verschillende ‘Bills of Rights’, verklaringen en grondwetten die soortgelijke principes vastleggen. Maar het idee om een internationaal raamwerk voor de bescherming van mensenrechten te ontwikkelen werd pas voor het eerst geopperd tijdens de Eerste Wereldoorlog, in 1917, door de Chileense jurist Alejandro Álvarez, tijdens een internationale conferentie.
In 1920, direct na de Eerste Wereldoorlog, werd de Volkenbond opgericht, een intergouvernementele organisatie met als doel een eind aan alle oorlogen te maken. Maar al in de jaren twintig en dertig verliet land na land de bond, en toen leden elkaars grondgebied binnenvielen en in 1939 de Tweede Wereldoorlog begon, nam niemand het instituut nog serieus.
Al tijdens de Tweede Wereldoorlog smeedden de grootmachten plannen voor een nieuw internationaal verbond: de Verenigde Naties. De partijen waren vastbesloten dat de manier waarop staten hun burgers behandelden in de toekomst niet meer als een exclusief interne aangelegenheid moest worden beschouwd. Het idee van absolute soevereiniteit was na de gruwelijkheden van de oorlog niet langer acceptabel.
Dat maakt het verwonderlijk dat in vroege versies van het Handvest van de Verenigde Naties geen enkele melding werd gemaakt van mensenrechten. Niet één van de partijen die aanwezig waren bij de conferentie in Dumbarton Oaks, het Amerikaanse plaatsje waar in 1944 de eerste versie van het Handvest werd vastgelegd, vond het nodig om aan mensenrechten te refereren – uit angst dat het inperken van de staatssoevereiniteit door het erkennen van universele mensenrechten wel eens tot gedoe in de Britse koloniën kon leiden, of tot onrust in het gesegregeerde zuiden van de Verenigde Staten.
Pas na diplomatie van met name landen uit Latijns-Amerika en lobbywerk door non-gouvernementele organisaties werd het bevorderen van mensenrechten als een van de doelstellingen in het VN-Handvest opgenomen.
Een nieuwe internationale orde
De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens uit 1948 vormde een van de hoekstenen van een nieuwe internationale orde, samen met de Neurenbergse principes van internationaal strafrecht die de geallieerden in 1945 ontwikkelden bij de berechting van Duitse en Japanse oorlogsmisdadigers, en het Genocideverdrag van 1948.
Een nieuwe internationale orde die tot op de dag van vandaag relevant is: we hebben inmiddels een Internationaal Strafhof dat genocide en andere misdaden tegen de menselijkheid berecht wanneer staten dit niet zelf willen of kunnen doen, en drie regionale gerechtshoven die bindende uitspraken kunnen doen in mensenrechtenzaken.
Vaak zijn dat uitspraken die, zoals in het geval van meneer Bărbulescu, betrekking hebben op ontwikkelingen die tijdens het opstellen van de Universele Verklaring niet te voorzien waren. Tijdens de vergaderingen in 1947 en 1948 zal het niet zijn gegaan over Yahoo Messenger, Facebook of Google, maar de mensenrechtenbeginselen die de afgevaardigden destijds opstelden zijn ook in deze context relevant.
Hoewel er vaak kritiek op het concept ‘mensenrechten’ wordt geuit – het zou een ineffectief, westers-imperialistisch systeem zijn – is het een raamwerk waar ik in geloof. Het geeft niet alleen aan waar de grenzen liggen – de red line die niet overschreden mag worden – maar het is ook een raamwerk dat flexibel genoeg is om in een steeds veranderende context relevant te blijven.
Toen we tijdens een bijeenkomst vorig jaar met digitalerechtenactivisten toekomstscenario’s bespraken en nadachten over een toekomstbestendige ‘Universele Verklaring van Digitale Rechten’, kwamen we tot de conclusie dat onze huidige mensenrechtenkaders genoeg stevige handvatten bieden om met opkomende dreigingen om te gaan, zelfs na zeventig jaar.
Zo hebben we allemaal het recht op een eerlijk proces. De ontwikkelingen op het gebied van zogenaamde ‘e-courts’ en ‘robotrechters’ bieden deze waarborgen vaak niet, maar er is een stevig fundament aan mensenrechtenstandaarden en -uitspraken waarmee je je daartegen kunt verweren.
Er moeten onafhankelijke instanties zijn waar je als burger naartoe kan om je mensenrechten af te dwingen
Maar een raamwerk alleen is niet voldoende. Mensenrechten krijgen pas betekenis wanneer er ook naar dat normenstelsel wordt gehandeld: staten moeten de uitoefening van rechten mogelijk maken en mogen geen actieve inbreuk maken op de rechten van hun burgers. En, wanneer staten zich daar niet aan houden, moeten er onafhankelijke instanties zijn waar je als burger naartoe kan om dit af te dwingen.
Rechtbanken zijn belangrijke poortwachters in deze context. Niet alleen hebben zij het laatste woord in het beoordelen van klachten over mensenrechtenschendingen, ze spelen ook een cruciale rol in het relevant houden van het mensenrechtenstelsel zelf.
Vaak zijn rechtbanken in staat om sneller in te spelen op recente ontwikkelingen – inclusief de rappe technologische ontwikkelingen vandaag de dag – dan politici en wetgevers. Omdat het Europees Hof in de zaak van meneer Bărbulescu het concept ‘briefgeheim’ interpreteerde op een manier die past in ons digitale tijdperk, kunnen wij morgen ongestraft een WhatsAppje sturen onder werktijd.
De rol van de rechter: het recht op privacy als voorbeeld
De meeste mensen denken dat het begrip ‘privacy’ in de Verenigde Staten is uitgevonden, maar dat klopt niet. Vaak wordt verwezen naar het beroemde artikel uit 1890 in de Harvard Law Review (‘The Right to Privacy’) van de Amerikaanse juristen Warren en Brandeis, maar een Engelse rechtbank formuleerde het concept al veertig jaar eerder in de zaak Prince Albert v. Strange.
In 1849 spande prins Albert, prins-gemaal van de Britse koningin Victoria, een zaak aan om de voorgenomen publicatie van hun kunstwerken te voorkomen. Victoria en Albert maakten in hun vrije tijd graag gravures: ze schetsten elkaar, hun kinderen, honden, vogels, feeën – een mix van huiselijke taferelen en fantasie. Gravures moeten worden afgedrukt en hun drukker had niet alleen voor het koninklijk paar, maar ook stiekem voor zichzelf afdrukken gemaakt.
Op een gegeven moment verkocht hij maar liefst zestig van deze clandestiene afdrukken (voor het royale bedrag van vijf Britse pond, vandaag de dag ruim 700 euro) aan een zekere meneer Judge, die de afdrukken wilde tentoonstellen en verkopen. Verder wilde Judge ook een catalogus van de werken publiceren, die drukker Strange zou maken.
Toen Victoria en Albert dit hoorden, eiste Albert – de monarch zelf kan niemand voor de rechter slepen en vice versa – een verbod op het publiceren, tentoonstellen of op andere wijze delen van de gravures. Met succes: niet alleen wees de rechtbank het verbod toe, de uitspraak gaf ook voor het eerst een prominente plaats aan het concept ‘privacy’. In de overweging had de rechtbank het over ‘de huidige zaak, where the privacy is the right invaded…’, waarmee de rechter privacy als een op zichzelf staand recht erkende.
Fast forward naar 2013.
Toen klokkenluider Edward Snowden in dat jaar onthulde dat de Amerikaanse geheime diensten toegang hadden tot persoonlijke informatie bij bedrijven zoals Facebook, Microsoft en Apple, ging er bij de Oostenrijkse rechtenstudent Max Schrems een alarmbel af. Schrems was al een tijd bezig te onderzoeken hoe Facebook omging met de informatie van zijn gebruikers. Zo had hij na een gesprek met een jurist van Facebook een verzoek ingediend tot inzage van zijn eigen gegevens op het platform.
Facebook speelde in feite de rol van hofleverancier van persoonsgegevens aan de NSA
Daarop had hij een cd-rom gekregen met 1.222 pagina’s aan informatie, inclusief gegevens die hij online verwijderd had en gegevens van vrienden van zijn eigen Facebookvrienden – mensen die hij helemaal niet kende. Hij wist dus hoe gemakkelijk Facebook gegevens van derden doorgaf, zonder dat deze dit wisten.
Schrems diende daarop een klacht in bij de Autoriteit Persoonsgegevens in Ierland, waar Facebook in Europa gevestigd is. Door persoonsgegevens door te geven aan de Verenigde Staten, zo beargumenteerde hij, speelde Facebook in feite de rol van hofleverancier van persoonsgegevens aan de NSA.
Dat Facebook gegevens naar de VS mocht doorgeven was te danken aan het zogenaamde Safe Harbour-verdrag. Op basis van de toen geldende Europese privacyregels mochten bedrijven persoonsgegevens alleen naar landen buiten de EU exporteren als die landen een beschermingsniveau konden bieden dat op gelijke voet stond met EU-standaarden.
De Verenigde Staten, waarnaar veel gegevens worden verzonden, maar waar de wettelijke bescherming van privacy verre van universeel is, bood onvoldoende bescherming. Om de export tóch mogelijk te maken, sloten de Europese Commissie en de VS in 1998 het Safe Harbour-verdrag. Amerikaanse bedrijven die zich bij het verdrag aansloten, werden dan als voldoende veilig beschouwd voor data-export.
Schrems’ klacht werd doorverwezen naar het Europese Hof van Justitie. Dat verklaarde Safe Harbour op 6 oktober 2015 ongeldig. Er moest een nieuw raamwerk worden ontwikkeld.
Anders gezegd: omdat een student zich boos maakte en naar de rechter stapte, kregen álle burgers in de EU een kans op betere bescherming van hun persoonsgegevens.
Strategisch procederen: als het doel groter is dan de individuele kwestie
Zaken zoals die van Max Schrems staan in een lange traditie van het inzetten van de rechter om mensenrechten niet alleen te beschermen, maar ook te bevorderen. Dit zijn niet zomaar rechtszaken, maar strategische processen, waarin het doel dat wordt nagestreefd de individuele kwestie overstijgt. Een mooi recent voorbeeld is de Urgenda-zaak hier in Nederland, waar de regering werd gedwongen zich te houden aan haar verplichtingen om klimaatverandering tegen te gaan.
Veel strategische zaken uit de Verenigde Staten spreken tot de verbeelding, zoals Brown v. Board of Education, een beslissing die de desegregatie van scholen mogelijk maakte. Of Obergefell v. Hodges, waarmee in 2015 eindelijk het homohuwelijk legaal werd.
Maar ook hier in Europa bestaat er een lange geschiedenis van sociale advocatuur waarin belangrijke overwinningen zijn behaald over onder meer het recht om te demonstreren, of het recht op vrijheid van meningsuiting.
Sommige zaken waren groot en dramatisch, en zorgden in één keer voor een enorme stap voorwaarts; andere werden jaren-, soms decennialang gepland en waren onderdeel van een zorgvuldig uitgestippelde strategie. Wat deze zaken met elkaar gemeen hebben, is dat ze de rechter in staat stellen mensenrechten te beschermen, daar waar wetgeving en beleid niet volstaan.
Ik begon met een Godwinlink toen we het eerder hadden over de ontwikkeling van ons huidige mensenrechtensysteem. Er is een tweede Godwin te maken die ons belangrijke lessen kan leren over het belang om niet alleen staten en overheden aansprakelijk te houden, maar ook bedrijven.
IBM als hofleverancier van de nazi’s
Toen Hans de Zwart als directeur van Bits of Freedom in 2014 de eerste Godwinlezing gaf, had hij het over de gewetenloze manier waarop IBM zich via dochterbedrijf Dehomag opwierp als technologische hofleverancier van het naziregime. Onder het motto if it can be done, it should be done, werden de concentratiekampen uitgerust met een efficiënt ponskaartensysteem van IBM.
Hans gaf toen al aan dat dit vragen oproept over de huidige activiteiten van IBM, dat zich vol enthousiasme heeft gestort in de zogenaamde markt voor smart cities, waarin gegevens van allerlei systemen – transport, gezondheidszorg, overheid – aan elkaar gekoppeld en geanalyseerd kunnen worden zodat iemand (wie? Big Brother?) ‘slimmere beslissingen’ kan nemen.
De recente berichten over het surveillancesysteem dat IBM in de Filipijnen heeft gebouwd voor president Duterte – wiens war on drugs al duizenden levens heeft geëist en die nu met behulp van IBM-technologie iedereen op zijn kill list haarscherp in de gaten kan houden – zou eenieder angst moeten inboezemen over wat er straks met die smart cities zal gebeuren.
Afgelopen maart werd bekend dat IBM bijna een miljoen foto’s van fotowebsite Flickr had gebruikt om gezichtsherkenningssoftware te trainen. De mensen in de foto’s hadden daar geen toestemming voor gegeven en je kunt je afvragen of ze, als het hun gevraagd was, ermee hadden ingestemd bij te dragen aan het ontwikkelen van software die uiteindelijk gebruikt kan worden om hen te surveilleren.
In reactie gaf IBM aan dat mensen de mogelijkheid hadden te kiezen voor een ‘opt-out’ van de dataset. Hoe dan, als ze niet weten dat foto’s van hun gezicht worden gebruikt om een algoritme te trainen? Niet alleen is het gedrag van IBM in strijd met de ‘don’t be creepy’-gebruikersrichtlijnen van Flickr, het is een schending van de privacyrechten van alle mensen wiens gezicht zonder toestemming in de dataset is beland.
We struikelen over onethische en slordige bedrijven
IBM is duidelijk niet in staat te leren van het verleden. Helaas is het bedrijf daar niet alleen in. We struikelen inmiddels bijna dagelijks over de voorbeelden van de onethische en slordige manier waarop bedrijven met onze gegevens omgaan. Verkiezingsmanipulatie, datalekken, het houdt niet op.
In een tijd waarin steeds grotere delen van onze levens digitaal zijn (hoeveel doe jij nog zonder DigiD, internetbankieren en WhatsApp?) en niet alleen onze persoonsgegevens, maar ook de facilitering van ons recht op toegang tot informatie en onze vrijheid van meningsuiting in de handen van internetgiganten liggen, wordt de vraag hoe we deze private partijen ter verantwoording kunnen roepen steeds dringender.
Ook in het aansprakelijk stellen van bedrijven ligt een belangrijke rol voor de rechter. Onlangs werd er bijvoorbeeld een schikking getroffen om slachtoffers van de deportatie in Frankrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog te compenseren.
De Franse nationale treinmaatschappij SNCF transporteerde tijdens de Tweede Wereldoorlog 76.000 joden naar nazikampen, die maar zo’n 3.000 van hen overleefden. Hiervoor betaalde de SNCF wel een schadevergoeding, maar alleen aan nabestaanden die nog in Frankrijk woonden, waardoor effectief een grote groep werd uitgesloten.
Toen de treinmaatschappij op lucratieve aanbestedingscontracten in de VS begon te bieden, startten nabestaanden daar in protest een stevige lobby. Het lukte niet om wetgeving aangenomen te krijgen die de SNCF zou uitsluiten van het meedingen naar de contracten, dus stapten de nabestaanden in verschillende staten naar de rechter, waarna uiteindelijk een schikking werd getroffen tussen de VS en Frankrijk.
Frankrijk betaalde 60 miljoen dollar voor een fonds voor compensatie voor de nabestaanden, in ruil waarvoor de nabestaanden afzagen van verdere rechtszaken in de VS. Inmiddels kregen nabestaanden in de VS, Canada, Peru en Mexico claims toegewezen. De NS, die tijdens de Tweede Wereldoorlog verantwoordelijk was voor transporten naar Westerbork, is sinds december 2018 bezig met het opzetten van een soortgelijk fonds.
Procedures tegen de grote techbedrijven komen steeds meer op gang. Het zou mooi zijn als er binnenkort een paar uitspraken liggen die de IBM’s van deze wereld dwingen hun gedrag te veranderen.
Het beschermen van onze mensenrechten via de rechter
Tot nu toe heb ik het vooral over privacy gehad, maar mensenrechten in het digitale tijdperk gaan over veel meer dan alleen privacy en de vrijheid van meningsuiting. De organisatie waar ik directeur van ben, het Digital Freedom Fund, ondersteunt strategisch procederen om digitale rechten te beschermen in Europa. Wij financieren strategische zaken en verbinden de verschillende organisaties die voor digitale rechten vechten, zodat ze samen nóg sterkere zaken naar de rechter kunnen brengen en campagne kunnen voeren.
Wij werken daarbij onder het motto digital rights are human rights: digitale rechten zijn mensenrechten. Daarmee willen we duidelijk maken dat alle rechten die zijn vastgelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, het Europees Verdrag, Europese Handvest en legio andere mensenrechtenverdragen, óók van toepassing zijn in de digitale sfeer.
Dat geldt dus ook voor sociaal-economische grondrechten, zoals ons recht op scholing, huisvesting, gezondheidszorg en sociale zekerheid. Het aankomende rapport van de Speciale Rapporteur van de Verenigde Naties op het gebied van extreme armoede en mensenrechten kijkt bijvoorbeeld naar de ‘digitale verzorgingsstaat’. Tijdens recente veldbezoeken aan de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk keek de rapporteur zorgvuldig naar de impact van geautomatiseerde besluitvorming op de rechten van economisch kwetsbare groepen.
In Amerika kaartte hij de ‘dataficatie’ van daklozen aan, en het gebruik van systemen die daklozen koppelen aan daklozenservices (een soort gecoördineerd toegangssysteem). Vorig jaar, na zijn bezoek aan het Verenigd Koninkrijk, bekritiseerde de rapporteur de toenemende automatisering van het sociale zekerheidsstelsel en ‘het geleidelijke verdwijnen van de Britse naoorlogse verzorgingsstaat achter websites en algoritmes’.
Armen, zo waarschuwde de Speciale Rapporteur, vormen vaak de proeftuin voor overheden wanneer die nieuwe technologieën willen introduceren. Met andere woorden: we lopen allemaal het risico op niet al te lange termijn een ‘computer says no’-antwoord te krijgen wanneer we gebruik willen maken van sociale voorzieningen waar we gewoon recht op hebben.
Ook zonder strafbaar feit worden burgers geprofileerd
Ook Nederland doet hier aan mee. De overheid zet het Systeem Risico Indicatie (SyRI) in om misbruik van sociale zekerheidsvoorzieningen en fraude te voorkomen. Door gegevens van verschillende overheidsdiensten zoals het UWV, de Belastingdienst en de Sociale Verzekeringsbank aan elkaar te koppelen, wordt bepaald bij wie een verhoogd risico bestaat dat hij of zij fraude pleegt.
Let hier vooral op het woord ‘risico’: zonder dat er een strafbaar feit is gepleegd, worden burgers geprofileerd zodat Vadertje Staat een extra oogje in het zeil kan houden. Zonder dat ze daarvan op de hoogte worden gesteld, komen burgers op een lijst terecht en kan de politie (of een andere overheidsinstelling) nader onderzoek naar hen instellen.
Op dit moment wordt het SyRI-systeem alleen nog ingezet in arme wijken en gemeenten, die voor een groot deel een bovengemiddeld percentage niet-westerse immigranten huisvesten. Vijfenzeventig jaar na dato hebben we in Nederland weer een situatie waarin mensen op basis van onder meer etniciteit op een lijst geplaatst worden.
Maar gelukkig hebben we de rechter nog. Onder leiding van PILP (het Public Interest Litigation Project) en het Platform Bescherming Burgerrechten heeft een aantal organisaties – samen met onder andere Maxim Februari, die twee jaar geleden deze lezing gaf – een rechtszaak aangespannen tegen de Nederlandse overheid met als doel SyRI door de rechter ongeldig te laten verklaren.
Wat we bij de rechter voor elkaar kunnen krijgen
Dat brengt ons bij het laatste punt van vandaag: wat is er allemaal mogelijk? Wat kunnen we bij de rechter voor elkaar krijgen om onze mensenrechten in het digitale tijdperk te beschermen?
We zagen eerder het voorbeeld van de zaak van Max Schrems, die zorgde dat het op basis van een gebrekkig verdrag exporteren van onze gegevens naar de Verenigde Staten niet meer mogelijk is. Iets soortgelijks deed de organisatie Digital Rights Ireland, toen zij de Europese richtlijn voor de bewaarplicht aan de kaak stelde die internet- en telecomproviders in Europa dwong legio gebruikersgegevens van gebruikers te verzamelen en die data tussen zes maanden en twee jaar te bewaren.
De zaak begon in 2006 en duurde maar liefst acht jaar, maar de aanhouder won: het Hof van Justitie van de Europese Unie verklaarde de bewaarplicht in 2014 ongeldig. Op dit moment lopen er meerdere zaken op nationaal niveau om ervoor te zorgen dat EU-lidstaten de wetgeving aanpassen die ze op deze inmiddels ongeldige richtlijn hebben gebaseerd.
De nieuwe Europese privacywet AVG biedt veel mogelijkheden om digitale rechten te beschermen. De verordening bevat meerdere bepalingen die ons als burger meer controle geven over wie er met welke van onze gegevens aan de haal gaat, en biedt mogelijkheden om misstanden aan te vechten.
Zien we onder de AVG binnenkort misschien wel zaken die de zogenoemde adtech-industrie een halt toe roepen, de bedrijven die in supersnelle elektronische veilingen op jouw en mijn profiel bieden om daarna gerichte advertenties te laten verschijnen op de internetpagina’s die we bezoeken?
Zien we in de toekomst CEO’s in de beklaagdenbank?
Een ander doel van een rechtszaak kan waarheidsvinding zijn. En dat brengt mij op mijn laatste Godwin: het proces tegen SS’er Adolf Eichmann in 1961 werd door de openbaar aanklager niet alleen gebruikt om Eichmann als individu veroordeeld te krijgen voor zijn misdaden, maar ook om een zo volledig mogelijk verslag van de Holocaust vast te leggen. Openbaar aanklager Gideon Hausner nam 56 dagen de tijd om 112 getuigen te horen en talloze documenten te presenteren.
Op dit moment vangen we alleen zo af en toe – per ongeluk of dankzij een klokkenluider – een glimp op van de misstanden binnen de grote techbedrijven. Zien we in de toekomst wellicht hun CEO’s in de beklaagdenbank, in processen waarin haarfijn wordt uitgelegd hoe hun bedrijven assistentie verleenden bij het manipuleren van verkiezingen, het bespioneren van burgers en het ontwikkelen van oorlogstechnologie?
De weg naar de rechter is niet de enige manier om die doelen te bereiken. Maar het is een krachtig middel en een middel dat alleen maar in kracht toeneemt wanneer het wordt ingezet in combinatie met andere gereedschappen voor sociale verandering: campagne voeren, lobbyen en demonstreren. Procederen is geen wondermiddel, maar wel een belangrijk stuk van de puzzel.
En het is belangrijk dat we alle middelen inzetten, nu, in een tijd waarin illiberale regimes steeds prominenter worden en ze steeds makkelijker over technologische middelen kunnen beschikken om – zelf, of met hulp van bedrijven – de rechtsstaat te ondermijnen.
Ik citeer (vrij vertaald) uit het boek van mensenrechtenonderzoeker Kathryn Sikkink, Evidence for Hope:
‘We leven in gevaarlijke tijden. Nog nooit is het zo belangrijk geweest dat nationale en internationale mensenrechtenverdedigers samenwerken. We moeten actie ondernemen en ons laten leiden door successen uit het verleden in het promoten van mensenrechten, en ons handelen baseren op de beste voorbeelden uit de geschiedenis. … Mensenrechten zijn nu en in de toekomst de manier om zowel nationale als internationale bewegingen te mobiliseren.’
Ik ben er klaar voor. Doen jullie mee?
Spirit is a Bone Deze serie portretten, met daarop onder anderen Pussy Riot-lid Jekaterina Samoetsevitsj en vele andere inwoners van Moskou, zijn gemaakt door een machine. Fotografenduo Broomberg & Chanarin reisde naar Moskou om met behulp van een daar ontwikkeld gezichtsherkenningssysteem een nieuw soort portretten te maken. Doel van de software is mensen bij bijvoorbeeld grensovergangen of in treinstations, sporthallen en zelfs bioscopen vast te leggen. Met vanuit verschillende hoeken en met diverse lenzen gemaakte foto’s maakten Broomberg & Chanarin 3D-maskers die een griezelig en vreemd beeld opleveren. Het duo vroeg inwoners van Moskou ervoor model te staan, om een inkijkje te geven in hoe dit soort beelden eruit zien: onvrijwillige 3D-portretten van nietsvermoedende passanten, die vanuit elke hoek dwars door je heen kijken.Meer lezen?
De datahonger van staten en bedrijven zet veel meer op het spel dan uw privacy alleen Er zijn veel bestuurders van ziekenhuizen, scholen en bedrijven die hun processen laten sturen door data omdat dat ‘beter’ is voor de samenleving. Maar volgens wie? Volgens de nieuwe wereldmachten Facebook en Google? Hoog tijd voor een stevig gesprek over het morele karakter van data. ‘In de Tweede Wereldoorlog hadden we wél wat te verbergen’ Welke lessen over privacy kunnen we nu trekken uit de aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister in 1943? ‘Vanuit een gebrek aan vrijheid krijg je een helderder perspectief op wat vrijheid betekent.’ We moeten erkennen: wetenschappers hebben een probleem met ras DNA-onderzoek in politieonderzoek wijst soms hele groepen met bepaalde raciale kenmerken onterecht aan als verdachte. Het is een voorbeeld van de grote rol die erfelijkheidsleer speelt in ons dagelijks leven. Maar in de wetenschap is daar te weinig kritiek op, omdat praten over ‘ras’ er taboe is.Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!