De schaduwkant van al ons licht: voor elke ster die je ziet, zie je er negen niet

Marjolijn van Heemstra
Correspondent Ruimtevaart
Het nachtlandschap van Terschelling, een van de donkerste plekken in Nederland, gefotografeerd met de maan als enige lichtbron. Uit de serie 'Serenity' door Tessa van Rijn.

Kunstlicht heeft ons veel gebracht, maar tegelijkertijd vervuilt al dat licht onze duisternis. Daardoor raken vogels van de leg, slapen mensen te weinig, en, misschien wel het allerergste, zien we nauwelijks nog sterren. Zo verliezen we onze verbondenheid met de natuur. Liever luisteren? Ik heb dit verhaal ook ingesproken.

Na een ontluisterend avondje sterrenkijken op mijn Randstedelijke stoep – ik tel drieënzestig sterren en een planeet die later vliegtuig blijkt – reed ik deze zomer naar een sterrenwacht in de duinen. Ik nam de kinderen mee, ik wilde dat ze omhoog zouden kijken en zich zouden verbazen over al dat licht.

Maar ook bij de sterrenwacht waren nauwelijks sterren te zien. Er was wel een sterrenwacht die de kinderen een deprimerend rijmpje leerde: voor elke ster die je ziet, zie je er negen niet. Mijn blik beantwoordde ze met een nonchalant ophalen van haar schouders. ‘We leven nu eenmaal in een van de lichtste landen ter wereld.’

Thuis zocht ik het op in een groot onderzoek naar de toename van lichtvervuiling dat vorig jaar verscheen. Op de kaart van Europa gloeit de Randstad als het puntje van een sigaret. Een donkerrood, dat als je goed kijkt vol lichtroze vlekken zit, de kleur van een vervelde huid – bestemd voor de meest lichtvervuilde gebieden. Een combinatie van factoren, las ik in de atlas: de kassen in het Westland, de havens, de reflectie van al dat water hier, het feit dat we zo dichtbevolkt zijn.

Hoe dan ook: op de wereldkaart zijn we een stralend baken van kunstlicht.

We verliezen ons uitzicht op de sterren

En daardoor zien we bijna geen sterren meer. Het teveel aan licht maakt onze ogen ongevoelig voor het donker. Bovendien zorgt lichtvervuiling voor een soort koepel boven ons hoofd van opwaarts gericht licht dat reflecteert op stofdeeltjes in de atmosfeer. Een koepel die ons uitzicht naar boven belemmert.

Volgens de atlas leeft 99 procent van de westerse bevolking onder een door licht vervuilde hemel. Voor een derde van de wereldbevolking is de Melkweg definitief verdwenen onder een deken van licht. 80 procent van de kinderen die nu in het Westen geboren worden, zullen nooit in hun leven de Melkweg in zijn volle glorie zien. Wereldwijd neemt de lichtvervuiling jaarlijks met 2 procent toe. Op alle continenten verliezen we in razend tempo ons uitzicht op de sterren.

Dat deprimerende rijmpje van de sterrenwachter krijg ik maar niet uit mijn hoofd. In een tijd dat we werken aan een nieuwe maanlanding en met geavanceerde telescopen de uithoeken van het heelal in beeld brengen, verdwijnt datzelfde heelal dus uit ons dagelijks, nee, nachtelijk leven.

Met liefhebbers van het donker ging ik daarom op zoek naar de schaduwkant van al ons licht. Op zoek naar het antwoord op de vraag wat we verliezen als we de nachtelijke hemel uit het oog verliezen.

De ecoloog die van de nacht houdt

Het is nog licht als ik met ecoloog Kamiel Spoelstra het bos inloop bij de Utrechtse Heuvelrug. Kamiel houdt van de nacht, al sinds hij kind was en er in het donker op uittrok om dieren te spotten. Uit de zak van zijn windjack klinkt het gekraak van een vleermuisdetector die tijdens onze wandeling steeds vaker uitslaat. Elke piep voorziet hij van een toelichting over de soort die we op de radar hebben. Laagvliegers, hoogvliegers, verlegen of juist brutale vleermuizen.

We zijn op weg naar de zandafgraving aan de rand van het bos, waar je uitzicht hebt op een dal vol lichtvervuiling. Het is volgens Kamiel de beste manier om te begrijpen wat we aan het verliezen zijn. In afwachting van de nacht lopen we over schemerige paden. Terwijl langzaam steeds meer kleur verdwijnt, vult de lucht zich met vogelgeluiden. Ook die voorziet Kamiel van commentaar.

Een roodborst: ‘Hoor je dat? Die trilling!’

Een lijster: ‘Ha, die doet een buizerd na!’

Een bosuil: ‘Die komt even kijken wat wij hier doen.’

Hij kent dit bos, hij kent het donker en de verwoestende effecten van het licht.

Kamiel kent dit bos, hij kent het donker en de verwoestende effecten van het licht

Acht jaar geleden begon Kamiel in opdracht van het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW) aan een groot onderzoek naar de lichtvervuiling in Nederland. Lopend over het halfduistere zandpad somt hij zijn bevindingen op.

Koolmezen gaan eerder broeden als ze in de buurt van lantaarnpalen leven, wat betekent dat hun jongen geboren worden in een tijd waarin er mogelijk nog niet voldoende voedsel is. Ook als lichtniveaus bijzonder laag zijn, ver weg van een lantaarnpaal, dan nog slapen de vogels onrustig. Vleermuizen die bang zijn voor licht, verliezen territorium. Net als bosmuizen en martersoorten.

Andere vleermuizen profiteren dan juist weer van lantaarnpalen omdat de lampen insecten aantrekken. ‘Die blijven cirkelen tot ze dood neervallen of worden opgegeten door vleermuizen. We veronderstellen dat het gigantische verlies van insecten dat we momenteel zien, deels wordt veroorzaakt door

Ook Kamiel heeft The new world atlas of artificial night sky brightness gelezen en als onze verlichting in het huidige tempo blijft toenemen, vreest hij dat het zal bijdragen aan soortenverlies. ‘Voor sommige soorten lijkt dat einde nu te naderen. Bepaalde zeeschildpadden bijvoorbeeld. Die leggen hun eieren op overbelichte stranden waar de jongen na geboorte gedesoriënteerd raken en worden opgevreten door krabben.’

Je kunt niet vechten voor het behoud van wat je niet kent

Lichtvervuiling staat eindelijk iets meer op de radar, zegt Kamiel, maar nog altijd niet genoeg. En een van de redenen zou volgens hem kunnen zijn dat niemand meer doet wat wij nu doen – de nacht ingaan, het donker opzoeken. ‘De duisternis is uit ons leven gebannen. In Nederlandse bossen is het na zonsondergang zelfs verboden toegang. Absurd, want zo weten we niet meer wat we missen als de nacht verdwijnt.’

Hij maakt een armgebaar naar de schaduwen om ons heen. ‘Dit. Een landschap, een sfeer. De nachtelijke natuur moet je ervaren om de waarde ervan in te zien. Je kunt niet vechten voor het behoud van wat je niet kent.’ Soms, zegt Kamiel, voelt hij zendingsdrang, zou hij de mensen zo het bos in willen slepen. ‘Maar uiteindelijk ben ik een wetenschapper, geen activist. En het probleem van het verlies van die nachtelijke ervaring is dat het niet in meetbare waarden is uit te drukken. Het is zelfs de vraag of de mens überhaupt directe last heeft van lichtvervuiling.’

Maar de indirecte last, die is wél aan te tonen.

Hoe gevaarlijk het is als dag en nacht door elkaar lopen

Twee dagen voor de wandeling met Kamiel sta ik in een klein laboratorium in een uithoek van het Erasmus Medisch Centrum. Tegenover me twee stellingkasten waarin een muizenkolonie ploegendienst draait. Ze waken als ze zouden moeten slapen, en andersom. Een stalen buisje cirkelt traag door het hok en houdt de dieren op ongebruikelijke tijden uit hun slaap.

Naast mij – in smetteloos witte doktersjassen – staan Bert van der Horst en Ines Chaves. Ze bespreken de ritmes waaraan de muizen onderworpen worden. Behalve de ploegendienst heb je de jetlaggroep en de controlegroep. Ze onderzoeken hier de lichamelijke effecten van een verstoord dag- en nachtritme.

In de steriele kamer, vol van de geur van muizen en zaagsel, lijk ik beland in een schaalmodel van onze dolgedraaide vierentwintiguurseconomie. Het ritme van deze vermoeide ploegendienstmuizen is ook het ritme van steeds meer mensen. En dat komt misschien niet direct door al die verlichting, maar wel door het systeem dat door al dat licht mogelijk werd gemaakt.

Proeven met de muizen tonen onder meer aan dat een verstoord dag- en nachtritme effect heeft op de ontwikkeling van diabetes, hart- en vaatziekten, mogelijk zelfs kanker. Tumoren ontstaan eerder en groeien sneller als je niet in het ritme leeft van je natuurlijke klok.

Ook wie op kantoortijden werkt, voelt de effecten als dag en nacht verstoord zijn

Maar om chronisch uit de maat te leven hoef je geen ploegendienst te draaien. Ook wie op doodgewone kantoortijden werkt, voelt de effecten van de vierentwintiguurseconomie. We gaan massaal te laat naar bed. Het licht dat ons voortdurend omringt, houdt ons lichaam in actieve stand. Het zou veel beter voor ons zijn als we in ons natuurlijke ritme zouden leven.

Dat klinkt zo romantisch, in je natuurlijke ritme leven. Meebewegen met de dag en de nacht. Maar voor ik me verlies in al te harmonieus gemijmer – het licht heeft ons toch veel opgeleverd? In een wereld zonder kunstlicht zou ik ’s avonds de deur waarschijnlijk niet uit durven.

Bang in het donker

Terug naar de Utrechtse Heuvelrug, waar zich als vanzelf een lichte paniek door mijn lijf verspreidt als tijdens de wandeling met Kamiel het donker valt. De zwarte contouren van de bomen en struiken, het pad dat spookachtig oplicht, in de verte het schorre gebalk van een hert. Het is prachtig, maar wel op een verontrustende manier. Een vallende tak zet prompt al mijn nekharen overeind.

‘Er is geen bewijs dat we werkelijk veiliger zijn in het licht’, zegt Kamiel als ik hem vertel dat ik hier nooit in mijn eentje zou durven lopen. Hij noemt een Engels onderzoek waaruit blijkt dat in beter verlichte wijken meer ongeregeldheden voorkomen dan in slecht verlichte wijken, simpelweg omdat daar activiteit was, en dus ook ongewenste activiteit.

Later die avond zoek ik het op en vind ik verschillende die het positieve verband tussen licht en veiligheid tegenspreken. Verlichting blijkt alleen voor meer veiligheid te zorgen als het gepaard gaat met sociale controle. Als er wel lampen zijn en geen mensen, maakt het de situatie juist onveiliger. Verlichting komt criminelen dan ten goede, inbreken is makkelijker als je ziet wat je doet. En ook in het verkeer betekent meer licht niet meer veiligheid. Als de situatie op de weg goed is in te schatten zonder verlichting, kun je die zelfs beter achterwege laten.

Maar mijn angst voor het donkere bos valt niet weg te redeneren, het is een ouder, dieper gevoel van onbehagen dat niets met wetenschap te maken heeft en alles met duivels, heksen en horrorfilms. ‘Fear of the dark is essentially unspecific; like darkness itself it’s formless, engulfing, full of menace, full of death’, schrijft dichter en schrijver Al Álvarez in zijn boek

Licht vergroot op kleine schaal je omgeving en verkleint op grote schaal je omgeving

‘Soms zie je met meer licht juist minder’, probeert Kamiel mij nog altijd te overtuigen. Hij schijnt zijn zaklamp op een paar bomen dichtbij. ‘Kijk, je ziet die bomen nu heel duidelijk, maar alles daaromheen verdwijnt. Licht vergroot op kleine schaal je omgeving en verkleint op grote schaal je omgeving.’

Ik moet denken aan de planeet Krikkit uit waar bewoners nooit de sterren zien omdat Krikkit door een permanente stofwolk is omgeven. Op een dag trekt de wolk weg waarop de bewoners diep geschokt zijn door het feit dat ze niet alleen blijken in het universum. Hun beperkte uitzicht heeft ook hun denken beperkt gemaakt, dus kunnen ze maar één reactie verzinnen op het besef dat het universum niet om hen draait: de hele kosmos de oorlog verklaren.

Maakt het verkleinen van onze horizon ons tot kleinere denkers? Tot mensen die zich niet meer kunnen verhouden tot de grootsheid waarin we ons bevinden, omdat ons raam op het universum voortdurend beslagen is?

Kamiel knikt. ‘Ik denk het wel.’

Langzaam begin ik de nachtelijke natuur te ervaren

We slaan het pad in naar de zandafgraving. Het verbaast me hoe snel mijn ogen zich hebben aangepast aan dit donker. En langzaam begin ik te voelen wat Kamiel bedoelt met nachtelijke natuur. Een schaduwwereld die al je zintuigen aanzet, je pas vertraagt, je oren opent. Er zijn waarin het duister een tijd is voor genezing, datgene wat wij vrezen – malend wakker liggen, wat ons ’s nachts zo vaak overkomt – wordt in zo’n cultuur juist aangemoedigd.

Want in de nacht kun je pas de volle omvang zien van pijn, twijfel, verdriet. En pas dan, als je het ziet, kun je ermee worstelen. En wie niet worstelt, transformeert niet. En wie niet transformeert is gefixeerd in de tijd, heeft geen perspectief, want toekomst is verandering.

Het pad buigt af en dan staan we aan de rand van het dal. Beneden ons Veenendaal en Ede – twee blakende bakens van licht. Ertussen glinstert de provinciale weg, een rivier van gele en rode lampen. De straling reikt tot ver voorbij de steden zelf, tot ons hier op de heuvel en tot diep in het bos. Boven de heuvel naast ons hangt een roze gloed over de wolken – de weerkaatsing van Arnhem. Na een uur tussen de donkere bomen is de aanblik van zoveel licht onthutsend.

Ik vraag Kamiel hoeveel last de bosbewoners hiervan hebben. ‘Veel’, antwoordt hij. ‘De koolmezen in ons onderzoek worden al rusteloos van een heel klein beetje licht. Dan kun je je voorstellen wat deze straling voor effect heeft.’

Na een uur tussen de donkere bomen is de aanblik van zoveel licht onthutsend

Ik kijk naar de lucht boven het dal. Het is grotendeels helder maar er zijn weinig sterren te zien. Zeker niet de die je volgens astronoom Bob Berman minimaal nodig hebt om overweldigd te worden door de schoonheid van de sterrenhemel.

Berman wordt aangehaald in het prachtige boek van Paul Bogard ‘Er is een omslagpunt’, zegt hij, ‘waarop de sterrenhemel iets in ons raakt, een oeroude kern – noem het collectief geheugen, genetische herinnering of iets anders van ver terug, van voor we zelfs nog mensen waren.’

Zijn opvatting resoneert in de woorden van filosoof die ik de dag na de wandeling bel. Derix zegt dat we met het verdwijnen van de sterrenhemel een deel van onze geschiedenis verliezen. ‘Onze cultuur en wetenschap zijn grotendeels gebaseerd op het kijken naar de sterren. Het woord "kosmos" betekent niet voor niets "orde". Dat is wat we zagen als we naar boven keken. Door al dat licht raken we nu feitelijk vervreemd van de bronnen van onze wetenschap. We verliezen een nachtelijke herinnering aan het verhaal van de kosmische evolutie, een herinnering aan onze oorsprong, en het wonderbaarlijke van deze specifieke planeet met al dit leven.’

Even staren Kamiel en ik in stilte naar het fonkelende dal. Zelfs de vleermuisdetector zwijgt. Kamiel zucht. Ik vraag hem wat we hieraan kunnen doen.

Er is geen economische prikkel om het licht te doven

‘Er is wetgeving nodig, zoals in Slovenië waar wettelijk bepaald is welk percentage van het licht naar boven uit mag stralen. Er moeten betere keuzes worden gemaakt over de lichtkleur die gebruikt wordt. Grofweg kun je zeggen: hoe blauwer het licht, hoe groter de schade. Rood licht heeft veel minder effect op de omgeving. Zelf vaker het licht uitdoen is een goed idee, maar de echte winst is te behalen bij de verlichting van openbare ruimten en de kassen.’

‘Veel verlichting is overbodig, daar kun je je gemeente op wijzen. In Nederland is het de afgelopen jaren niet lichter geworden. Dat is goed nieuws, maar wereldwijd verliezen we nog elk jaar ontzettend veel duisternis. Het grootste probleem is misschien wel dat licht zo goedkoop is. We dachten dat ledverlichting zou helpen, omdat de bron kleiner is en het dus minder verstrooiing geeft, maar dat voordeel wordt meteen teniet gedaan door het feit dat ledverlichting zo goedkoop is. Daardoor worden er overal veel meer lantaarnpalen neergezet. Er is geen economische prikkel om het licht te doven.’

Om te weten wat je verliest, moet je weten wat er te winnen valt

‘Je moet mensen meenemen in het verhaal van het donker’, zegt Pepijn Lijklema een dag eerder aan de telefoon. Ik ontmoette Pepijn afgelopen zomer toen ik met een groepje vrienden naar Texel ging om de meteorietenregen te bekijken. Een afstudeeropdracht over lichtvervuiling bracht Pepijn ooit als student van Delft naar het kleine eilanddorp Den Hoorn. Hij bleef, schreef een plan om het hele eiland te verduisteren en werkte vervolgens acht jaar lang aan de uitvoering ervan.

De meteorieten zagen we niet tijdens ons bezoek – het was bewolkt – maar we liepen met Pepijn door de duinen, waar hij ons liet zien hoe weinig licht er uit de Texelse dorpen straalt. Tussen één en vijf uur ’s nachts, vertelde hij, gaan alle lampen buiten de bebouwde kom en in de woonwijken zelfs helemaal uit.

Wat denkt Pepijn te hebben teruggewonnen met die duisternis op het eiland, vraag ik hem aan de telefoon. Want om te weten wat je verliest moet je weten wat er te winnen valt. Over het antwoord hoeft hij niet lang na te denken. ‘Toen de verduistering net was ingevoerd, fietste ik naar de duinen en zag ik voor het eerst de Melkweg boven het eiland. De verbondenheid die ik toen voelde, dat is de kern van het verhaal. Verbondenheid met de natuur, met de geschiedenis, met alle mensen die vóór mijn tijd naar diezelfde sterren hebben gekeken. Dat maakt je nietig en groot tegelijk.’

Nog even en we zijn met zijn allen vergeten hoe een sterrenhemel eruitziet

Het had hem behoorlijk wat moeite gekost om conservatieve Texelaars te overtuigen van zijn plannen. Ze waren – net als ik, net als de meesten van ons – geconditioneerd om bang te zijn voor het donker. Maar uiteindelijk overwon hij de weerstand met feitenkennis, een lange adem en oprecht enthousiasme over de duisternis. Nu bedanken eilanders hem. ‘Ze vinden het gaaf dat ze de sterren weer zien als ze ’s avonds laat de hond uitlaten.’

Ecoloog Kamiel heeft drie jonge kinderen die nog nooit in hun leven de Melkweg hebben gezien. ‘In de zomer kamperen we wel op donkere plekken, maar dan zijn de nachten zo kort dat ze al slapen voordat er sterren zijn. En in de winter zijn we hier, waar je de Melkweg niet ziet.’ Een gemis, vindt hij. ‘Nog even en we zijn met zijn allen vergeten hoe een sterrenhemel eruit ziet.’

Het zou zomaar kunnen. Er bestaat zoiets als Elke generatie groeit op met minder sterren, maar heeft geen herinnering aan hoe het vroeger was. En dus worden de sterren niet gemist. De herinnering aan werkelijk donkere nachten en een overweldigende sterrenhemel wordt zo langzaam uitgewist.

Kamiel en ik staan nog even bij de zandafgraving. Op de vleermuisdetector klinkt het regelmatige getjoep van een dwergvleermuis. Een van de soorten die zijn voordeel doet met al dit licht en op zoek is naar insecten.

‘Doodzonde’, mompelt Kamiel met een laatste blik op het dal. Dan draaien we om, terug het bos in.

Meer lezen?