Waarom een leefbaar loon in de kledingindustrie nog altijd een uitzondering is
De kledingindustrie kán de armste economieën ter wereld uit het slop halen en miljoenen arbeiders een betere toekomst geven. Maar in de praktijk houdt de sector de armoede juist in stand. Waarom krijgen kledingwerkers nog altijd veel te weinig betaald en wat is eraan te doen? Een explainer.
Begin mei ontstond ophef over de salarissen van textielarbeiders in Ethiopië. Het Parool kopte: ‘Nóg lagere lonen: Ethiopië wordt het nieuwe Bangladesh’. En de Belgische krant De Morgen schreef: ‘H&M betaalt Ethiopische arbeiders amper één euro per dag’.
De lage lonen zijn niks nieuws. In de jaren negentig al kwam Nike in opspraak, toen bekend werd dat de Nike-arbeiders in Vietnam het met minder dan veertig dollar per maand moesten doen. Naomi Klein schreef in haar bekende boek No Logo uit 1999 uitgebreid over de hongerlonen van kledingarbeiders in onder meer Indonesië.
Of je T-shirt nu uit Vietnam, China, Bangladesh, Indonesië of Roemenië komt, of het nu een label van Nike, H&M of Primark draagt, de kans dat de maker ervan kan rondkomen van zijn of haar loon is klein, zo niet nihil.
‘Er is misschien geen beter voorbeeld van de groeiende mondiale ongelijkheidscrisis dan de kledingindustrie, waar miljoenen mensen enerzijds in de armoede verstrikt raken, en anderzijds een paar grote rijken al het geld verdienen’, schreef Oxfam Novib in 2017 in een rapport over de kledingindustrie.
Hoe komt het dat zo weinig kledingarbeiders een eerlijke beloning krijgen? Welke mechanismen houden die lage lonen in stand? Wat doen bedrijven eraan? En hoe kan het beter? Een explainer over een van de grootste en meest hardnekkige problemen in de kledingindustrie.
Kledingarbeiders krijgen dus te weinig betaald. Maar wat verdienen ze precies?
Wat kledingarbeiders verdienen verschilt per land, en vaak ook per provincie of fabriek. Maar in algemene zin zeggen kledingmerken het minimumloon voor de sector aan te houden, als dat al bestaat tenminste. In Bangladesh is dit 8.000 taka, omgerekend zo’n 84 euro per maand. In Cambodja bedraagt dit zo’n 160 euro per maand.
Maar hoe veel of hoe weinig is dit? Een dagloon van 1 euro klinkt laag, maar de kosten voor huisvesting, eten, kleding, et cetera liggen in een land als Ethiopië een stuk lager dan hier.
Om deze bedragen in verhouding te kunnen plaatsen, moet je kijken naar het verschil tussen het minimumloon en wat het ‘leefbaar loon’ wordt genoemd. Dit is wat je dan ziet:
- in Bangladesh is het minimum maandloon 8.000 taka (84 euro), terwijl het leefbaar loon 16.460 taka (174 euro) bedraagt;
- in Myanmar krijgen kledingarbeiders maandelijks 144.000 kyat (84 euro), in plaats van 193.400 kyat (113 euro),* het leefbaar loon;
- in Tiruppur, India, krijgen kledingarbeiders 9.553 roepie (122 euro), in plaats van 13.811 roepie (177 euro);*
- in Ethiopië krijgen kledingarbeiders minder dan 860 birr (26 euro), in plaats van 5090 birr (158 euro).*
Je hoeft geen econoom te zijn om te begrijpen dat bovenstaande lijst een problematisch beeld toont. In alle gevallen ligt het minimumloon onder het leefbaar loon. In enkele gevallen moet het loon verdubbelen of zelfs verdrievoudigen om ook maar in de buurt van een leefbaar loon te komen.
En om het nog prangender te maken: er zijn genoeg aanwijzingen dat kledingarbeiders in veel gevallen niet eens het minimumloon krijgen. Zo interviewde de Schone Kleren Campagne (SKC) twee jaar geleden 150 Indiase arbeiders die werkten in fabrieken voor C&A, CoolCat en The Sting. Het bleek dat meer dan een derde niet eens het wettelijke minimumloon kreeg.
En uit onderzoek van de International Labour Organization (ILO) blijkt dat een groot deel van de werknemers in de kleding-, schoenen- en textielsector in zeven kledingexporterende landen in Azië onder het minimumloon wordt betaald.
En dan is er vaak ook nog sprake van ongelijke beloning tussen mannen en vrouwen. Zo krijgen vrouwelijke kledingarbeiders in Cambodja, Sri Lanka en India tussen de 10 en 40 procent minder betaald dan mannen. In Pakistan is het verschil met 60 procent nog veel groter.
Wat is dan precies een leefbaar loon?
Met een leefbaar loon zijn de kosten te dragen voor een ‘eenvoudig maar fatsoenlijk leven voor een gezin’. Het is het minimuminkomen dat een werknemer nodig heeft om aan de basisbehoeften als voedsel, huisvesting en kleding te voldoen, binnen een normale werkweek (maximaal 48 uur). Maar wat die behoeften precies omvatten, daar is niet één universeel aanvaarde maatstaf voor.
Dit komt doordat de levensstandaarden verschillen per land. Zo is het in Bangladesh bijvoorbeeld normaal om met je hele familie een huis te delen. Ook bestaat er onenigheid over wat nu precies ‘basisbehoeften’ zijn. Kijk je dan naar het aantal calorieën per maand? Ga je uit van een of twee kostverdieners?
In de kledingindustrie wordt veelal gebruik gemaakt van de berekeningen van de Asia Floor Wage,* een internationaal netwerk van vakbonden, ngo’s en wetenschappers uit Azië, Europa en Noord-Amerika. Dit netwerk heeft een leef-loonformule voor Azië ontwikkeld op basis van de volgende aannames:
- een werknemer moet in staat zijn om zichzelf en twee andere ‘consumptie-eenheden’ te ondersteunen (één eenheid staat gelijk aan één volwassene of twee kinderen);
- 50 procent van het inkomen gaat op aan eten (een volwassene heeft drieduizend calorieën per dag nodig om zijn of haar werk te kunnen doen);
- 40 procent gaat naar huisvesting, scholing, gezondheidszorg en reiskosten, en de overige 10 procent is buffer.
Naast de Asia Floor Wage bestaat er ook de Wage Indicator, een initiatief van de Universiteit van Amsterdam en vakbond FNV. En dan heb je ook nog de Global Living Wage Coalition, waarbij Fairtrade International is aangesloten, die weer een eigen methode hanteert om het leefbaar loon te berekenen.
Hoe komt het dat de lonen in de kledingindustrie zo laag zijn?
Voor een deel heeft dit te maken met competitie. Vooral in landen waar de textielindustrie van grote economische waarde is, zoals Bangladesh en Cambodja, is de regering als de dood om haar internationale concurrentiepositie kwijt te raken. Alleen actievoeren voor een hoger loon wordt al met harde hand de kop in gedrukt.
De kledingindustrie is verwikkeld in een continue strijd om de goedkoopste productie. Vlak na de ramp in Rana Plaza in 2013 werd het minimumloon in Bangladesh verhoogd van 3.000 naar 5.300 taka. Meteen daarop weken modebedrijven uit naar Ethiopië, waar zojuist een gloednieuw industrieel park uit de grond was gestampt. Ethiopië, het land waar geen minimumloon bestaat, en waar textielarbeiders het minst verdienen.
De macht ligt bij kledingmerken, terwijl het de fabrieken zijn die gaan over het loon van hun arbeiders
In haar klassieker No Logo stelde Naomi Klein al dat overheden in lagelonenlanden de arbeidsomstandigheden in de exportfabrieken beschouwen als onderdeel van buitenlands handelsbeleid, niet als een arbeidsrechtelijke kwestie. Of zoals in een rapport van Oxfam Novib te lezen is: ‘Het minimumloon wordt gezien als de going rate in plaats van de uiterste bodem.’
Voor fabrikanten geldt hetzelfde. Zij kunnen de lonen op eigen houtje verhogen, maar de kans is groot dat de fabriek zichzelf vervolgens de markt uitprijst. Als kledingmerken niet bereid zijn iets meer te betalen, raken fabrieken hun klanten of hun eigen marge kwijt.
Dit maakt het uitbetalen van een hoger loon lastig: de economische macht ligt bij de merken die inkopen bij de fabrieken, terwijl het de fabrieken zijn die over het loon van hun arbeiders gaan.
Het initiatief moet dus vanuit de modebedrijven zelf komen. Nemen ze dat ook?
Een aantal bedrijven zegt maatregelen te nemen. Zo beloofde H&M in 2013 naar aanleiding van Rana Plaza om in vijf jaar tijd ‘betaalstructuren te implementeren bij al haar strategische leveranciers om een leefbaar loon uit te betalen’. 850.000 arbeiders zouden hiervan moeten profiteren.
Onderzoekers van de Schone Kleren Campagne spraken in 2018, vijf jaar na de belofte van H&M, met 62 kledingarbeiders die werkten in fabrieken voor H&M in Bulgarije, Turkije, India en Cambodja. Geen van hen bleek een leefbaar loon te krijgen.
Volgens H&M zelf was het nooit de bedoeling om de suggestie te wekken dat de 850.000 arbeiders binnen vijf jaar een leefbaar loon zouden krijgen, maar dat het Zweedse textielbedrijf ‘de leveranciersfabrieken waarmee ze het meest samenwerken zouden helpen om transparante loonbeheersystemen in te voeren.’
Veel andere kledingbedrijven branden hun handen niet aan beloftes over leefbaar loon. Al schrijven velen wel op hun website dat ze ‘streven’ naar het uitbetalen van eerlijke lonen in de toeleveringsketen. Maar net als de verklaring van H&M zijn dat vaak omslachtige en weinig concrete toezeggingen. Het is veelal onduidelijk wat die ‘eerlijke lonen’ precies inhouden en in de praktijk zie je dan ook dat er nauwelijks iets verandert.
Zo bleek twee jaar geleden uit onderzoek van ASN Bank dat geen van de veertien textielbedrijven in het ‘beleggingsuniversum’ van de bank hun textielarbeiders van een leefbaar loon voorzien. De bank, die aandeelhouder is van de kledingbedrijven, probeert nu invloed uit te oefenen en heeft als doel dat ‘in 2030 de kledingsector alle benodigde processen geïmplementeerd heeft om een leefbaar loon voor werknemers in zijn keten mogelijk te maken’.
Weer zo’n voorbeeld van een weinig concrete doelstelling.
Ook bij het Nederlandse Kleding- en Textielconvenant, waarbij meer dan vijftig modebedrijven zijn aangesloten, was het een van de doelstellingen: iedereen in de toeleveringsketen van bedrijven in 2019 een leefbaar loon.
’Onhaalbaar’, zegt Marieke Ruijgrok nu, woordvoerder bij de Sociaal Economische Raad (SER), die belast is met de uitvoering van het convenant. Volgens haar was dat jaartal iets te enthousiast gekozen. ‘Het bleek dat we er harder aan moesten trekken dan gedacht. Afgelopen februari zijn de trainingen voor bedrijven over leefbaar loon gestart.’
Hoe reageren modebedrijven op die kritiek?
Modebedrijven hebben een hoop ‘argumenten’ om geen leefbaar loon te betalen. Zoals:
- We zijn zelf geen eigenaar van de fabriek, we betalen de arbeiders niet zelf.
- We delen fabrieken vaak met meerdere bedrijven, en hebben dus weinig invloed. Je kunt immers niet een deel van de arbeiders meer betalen dan de rest.
- We weten (nog) niet wat het leefbaar loon is.
- We houden ons aan de wetten van het productieland en baseren ons op het lokale minimumloon.
- Prijsafspraken maken met andere bedrijven is een schending van de Europese mededingingswetgeving.
Een aantal van deze argumenten klopt. Zo zijn er inderdaad maar weinig modemerken die eigen fabrieken hebben, en worden die vaak door meerdere bedrijven gedeeld. Maar allerlei praktijkvoorbeelden bewijzen dat die ‘problemen’ prima op te lossen zijn. Daarover straks meer. Eerst: wat kost zo’n loonsverhoging nu eigenlijk?
Wordt onze kleding niet veel te duur als we arbeiders een eerlijk loon betalen?
Als je kijkt naar de prijsopbouw van een gemiddeld T-shirt, zie je dat maar een klein deel bestaat uit arbeidskosten. Vaak gaat het om minder dan vijf procent van de verkoopprijs. Zo berekende de Fair Wear Foundation dat van een T-shirt van 29 euro, gemaakt in India, slechts 18 cent naar de arbeider gaat.
Je zou denken: als we die kledingarbeider nu eens een leefbaar loon betalen, wat in dit geval vier keer hoger ligt – in plaats van 18 cent dus 72 cent – wordt het T-shirt maximaal een euro duurder. Toch?
Fair Wear Foundation berekende dat van een T-shirt van 29 euro, gemaakt in India, slechts 18 cent naar de arbeider gaat
Zo simpel is het helaas niet. In de kledingindustrie is het namelijk zo dat wanneer kledingarbeiders meer betaald krijgen, iedereen in de keten automatisch meer krijgt.
Dit wordt ook wel de ‘compounding price escalation’ genoemd. Prijzen in de kledingketen worden berekend op basis van een percentage van de prijs van de stap ervoor. Dat werkt zo: de overhead en marge in een kledingfabriek worden vaak berekend op basis van een standaardpercentage van de productiekosten. Als de productiekosten met 3 euro zouden stijgen om een leefbaar loon te kunnen garanderen, kan het goed zijn de fabrikant vervolgens 3,30 euro vraagt om zijn vaste marge van 10 procent van de productiekosten vast te houden.
Vervolgens worden ook de agentkosten, invoerrechten, groothandel, btw en detailhandelsprijzen berekend als een percentage van het bedrag dat in de vorige stap is betaald. Hierdoor ontstaat er een ‘multiplicatoreffect’ op de prijzen in de toeleveringsketen.
In het geval van het T-shirt van 29 euro betekent dit dat er in plaats van 72 cent 1,57 euro bovenop de prijs komt. Dat klinkt nog steeds weinig, maar voor een bedrijf dat honderdduizend, zo niet meer T-shirts per jaar maakt is het nogal wat.
En, voegt Anne van Lakerveld van de Fair Wear Foundation toe, kledingmerken zijn huiverig voor het doorberekenen van de prijs aan de consument. ‘Als je doorsnee consumenten vraagt of ze bereid zijn iets meer te betalen, is het antwoord vaak: ja prima. Maar op het moment dat zij in de ene winkel een T-shirt van 6 euro en in de ander een van 5,90 zien, kiezen ze toch vaak voor de goedkoopste.’
Hoe kunnen de lonen dan wél omhoog?
Een van de bedrijven die laat zien dat het wél kan, is het Nederlandse bedrijf Schijvens, dat al meer dan 150 jaar bedrijfskleding voor winkelketens als Hema, Kruidvat en Sligro maakt. In 2016 begon Schijvens met een project voor leefbaar loon in Turkije, waar het bedrijf een eigen fabriek heeft. In gesprek met werknemers werd vastgesteld wat die nodig hadden om fatsoenlijk van te kunnen leven. Uiteindelijk ging het loon met 500 Turkse lira (76 euro) per maand omhoog. De kledingstukken van Schijvens werden gemiddeld 15 cent duurder, kosten die het bedrijf in eerste instantie zelf droeg, maar die geleidelijk ook werden gedeeld door de afnemers.
Een ander goed voorbeeld is het Britse bedrijf Continental Clothing, dat samenwerkte met de lokale Indiase ngo Save en de kledingarbeiders zelf om de lonen te verhogen. ‘We moesten eerst weten hoe hun leven eruitzag, wat ze zoal uitgaven op een dag en waaraan’, legt een medewerker van het bedrijf in een video uit.
De Indiase kledingarbeiders kregen uiteindelijk 50 procent meer betaald. Om te voorkomen dat door de prijsverhoging iedereen in de keten zijn marge zou pakken (en het geld niet bij de arbeiders terecht zou komen), ‘bevroor’ Continental het extra geld dat de kledingarbeiders zouden krijgen – 0,14 cent per T-shirt en 0,71 cent per trui. Dat betekent dat het in de financiële keten als aparte post (‘fair share premium’) wordt aangemerkt.
Hoe kunnen we die lonen rechtvaardiger maken?
Continental Clothing en Schijvens laten zien dat er verschillende manieren zijn waarop bedrijven kunnen werken aan hogere lonen. Het begint volgens Anne van Lakerveld van de Fair Wear Foundation met inzicht in de arbeidskosten. ‘Nu plaatsen merken bestellingen bij fabrikanten zonder dat ze precies weten op basis waarvan de kosten zijn berekend. Ze hebben dus geen idee wat de arbeiders nu werkelijk betaald krijgen.’
Een volgende stap kan zijn om de arbeidskosten per minuut uit te rekenen. ‘Dit helpt om te checken of de huidige prijzen voldoende zijn om aan het wettelijk minimumloon te kunnen voldoen. Het helpt ook om te berekenen wat een bedrijf moet betalen om bij te dragen aan een leefbaar loon’, legt Van Lakerveld uit.
‘Als je met meerdere bedrijven een fabriek deelt, en je weet hoeveel meer geld een arbeider per minuut moet krijgen voor een leefbaar loon, plus hoeveel tijd het kost om jouw bestelling te produceren, kan je uitrekenen wat jij als bedrijf meer moet betalen.’ Een fabrikant kan op zijn beurt deze informatie gebruiken om deze prijsverhoging bij alle klanten door te berekenen.
Het zou helpen als modemerken een langetermijnrelatie aangaan met een fabriek, in plaats van continu te wisselen
Daarnaast zou het helpen als modemerken een langetermijnrelatie aangaan met een fabriek, in plaats van continu te wisselen, zoals nu nog veel gebeurt. Als fabrikanten minimaal een paar jaar kunnen rekenen op orders van een merk, kunnen ze eerdere loonbeloftes aan hun personeel blijven waarmaken.
Modebedrijven kunnen zich ook openlijk uitspreken over het belang van hogere minimumlonen, of druk uitoefenen op overheden om het minimumloon te verhogen. Toen er recent in Bangladesh sprake was van het verhogen van de lonen in de kledingindustrie, waren er verschillende merken, waaronder Inditex (het moederbedrijf van Zara) en H&M, die dit publiekelijk aanmoedigden.
Daarbij is het cruciaal dat modebedrijven die loonstijging vervolgens ook meenemen in hun prijsonderhandelingen. Want toen de minimumlonen in Myanmar eind 2018 omhoog gingen, bleek al snel wie moest opdraaien voor de prijs. Arbeiders kregen hogere productiedoelstellingen opgelegd waardoor ze harder of zelfs langer (onbetaald) moesten doorwerken. En grote kans dat – gezien de inflatie, stijgende kosten van levensonderhoud en verlaging van productiebonussen – werknemers er uiteindelijk onder de streep niks op vooruitgingen.
Waarom een leefbaar loon voor iedereen beter is
Verhogen van de lonen in de kledingindustrie gaat niet van de ene dag op de andere. Maar dat het kán laten verschillende bedrijven, zoals Schijvens en Continental, zien.
Het wordt hoog tijd dat modebedrijven, na jaren van beloftes, nu eindelijk eens de daad bij het woord gaan voegen.
Een leefbaar loon is immers geen liefdadigheid, maar een mensenrecht. Zo is in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens* opgenomen dat ‘iedereen die werkt recht heeft op een rechtvaardige en kostbare vergoeding die voor zichzelf en zijn gezin een bestaan garandeert dat de menselijke waardigheid waardig is’.
Een leefbaar loon kan als katalysator werken om andere arbeidsomstandigheden te verbeteren. Zo neemt de kans dat kledingarbeiders structureel moeten overwerken om toch een bestaansminimum te verdienen af, en is het een van de oplossingen om kinderarbeid tegen te gaan.
En bovenal: door het uitbetalen van een hoger loon kan de kledingindustrie een enorme bijdrage leveren aan de economische groei van een aantal van de minst ontwikkelde landen ter wereld. De sector heeft de potentie om de welvaart van miljoenen mensen, voornamelijk jonge vrouwen, te vergroten en daarmee de ongelijkheid wereldwijd te verkleinen.
Uiteindelijk denk ik dat consumenten echt wel bereid zijn om dat beetje meer te betalen – mits dat geld ook echt bij de arbeider terechtkomt.