Uit de shit - Een pleidooi voor meer boeren en minder vee
Het kan: de stikstofcrisis oplossen én boeren perspectief geven. In een glasheldere en hoopgevende analyse laat bioloog en journalist Thomas Oudman zien hoe we het stikstofprobleem samen hebben veroorzaakt, en hoe we er samen weer uit kunnen komen.
Thomas Oudman is bioloog en schrijft voor De Correspondent over voedsel. Hij is gepromoveerd op de ecologie van trekvogels en hun voedsel. Samen met hoogleraar Theunis Piersma schreef hij het boek De ontsnapping van de natuur dat op de shortlist van de Jan Wolkers Prijs voor beste natuurboek stond.
Foto: Frank Ruiter
Nooit meer een boek van ons missen?
Met een boekenlidmaatschap van De Correspondent heb je al onze boeken als eerste in huis. Automatisch en zonder verzendkosten.
En draag je bij aan:
- Onafhankelijke onderzoeksjournalistiek.
- Duurzaam uitgegeven boeken.
- Toegankelijke boeken voor iedereen.
Lees het eerste hoofdstuk: De waarde van landbouw
We zitten in de shit. We stoten veel te veel stikstof uit, en dat wordt grotendeels veroorzaakt door de enorme berg mest van kippen, varkens, schapen en vooral van koeien. Nederland is een land van vee: bijna de helft van het land wordt gebruikt om veevoer te verbouwen. Met name eentonig grasland en snijmais voor melkkoeien. Waarom wijden we, in een rijk en dichtbevolkt landje als het onze, bijna de helft van alle grond aan veeteelt?
Is het de economische waarde? De landbouw genereerde in 2020 een toegevoegde waarde van 11 miljard euro, wat neerkomt op 1,3 procent van het bbp. Daarvan komt 2 miljard voor rekening van de veehouderij. Als je gul bent en de industrie rondom de Nederlandse veehouderij meerekent, kom je op 8,3 miljard euro. Dan brengt die andere helft van Nederland een stuk meer op.
Werkgelegenheid? Als dat het doel van landbouw is, dan gaat er ook iets faliekant mis. Sinds de Tweede Wereldoorlog halveerde het aantal landbouwbedrijven grofweg elke vijfentwintig jaar, tot ruim 50.000 nu. En die daling zet stug door.
Voedselzekerheid dan? We halen ons eten voor maar liefst 80 procent uit het buitenland. Van wat we wél produceren, gaat driekwart naar het buitenland. En deze productie is weer gebaseerd op gigantische hoeveelheden geïmporteerde grondstoffen uit landen als Brazilië en Rusland, zoals krachtvoer en aardgas voor kunstmest. Veel onzekerder kan het eigenlijk niet worden.
Als je het zo bekijkt, hadden we dat hele gehannes met weilanden en koeien beter gisteren kunnen opdoeken dan vandaag. Dan is het niet zo gek dat ruim de helft van de 24,3 miljard euro die voor de komende tien jaar is uitgetrokken voor het oplossen van de stikstofcrisis vooralsnog bestemd is voor het uitkopen van landbouwbedrijven.
Maar het is wél gek. Want de landbouw is van onschatbare waarde. Een waarde die in de afgelopen decennia door opeenvolgende regeringen compleet uit het oog is verloren.
De rek is eruit
We willen het nog weleens vergeten, maar mensen zijn ook dieren. Net als alle andere dieren zijn we onderdeel van de complexe kringloop van voedingsstoffen via een duizelingwekkend web van organismen: het ecosysteem. We halen er ons eten uit. Tegelijk is het belangrijk om al doende het ecosysteem niet om zeep te helpen. We willen graag droge voeten houden, een leefbaar klimaat en een mooi landschap. Bovenal: onze nakomelingen willen in de volgende eeuwen graag ook nog eten.
We willen kortom voedsel uit het ecosysteem halen op een manier die het ecosysteem in stand houdt. Dat is wat landbouw kan doen. Maar op dit moment slaagt de landbouw daar niet heel goed in.
Neem het stikstofprobleem: de Nederlandse veeteelt is de grootste uitstoter van stikstof, en de neerslag daarvan – depositie in vakjargon – komt in natuurgebieden terecht. De meeste van die natuurgebieden herbergen de kwetsbare restanten van ecosystemen die verdwijnen als er langdurig te veel stikstof neerslaat. Ze zijn beschermd op Europees niveau, en de EU probeert al decennia een sterke verlaging van de uitstoot af te dwingen.
Maar de problemen zijn veel groter dan dat. Het Planbureau voor de Leefomgeving schat in dat we sinds 1900 het merendeel van onze biodiversiteit zijn verloren. Dat begint bij een enorme verscheidenheid aan planten en dieren die van nature op landbouwgrond voorkwamen.
Dat gaat niet alleen ten koste van wilde planten en dieren, maar ook van de grond zelf. De kwaliteit daalt door het onduurzame gebruik ervan. Daarnaast heeft Nederland waterproblemen, en ook dat heeft alles met de landbouw te maken: schaarste in droge tijden, overlast in natte tijden en vervuiling met stikstof, fosfor en bestrijdingsmiddelen.
Uitdroging van Nederlandse veengebieden leidt vervolgens tot bodemdaling en verzakking van huizen, maar ook tot evenveel jaarlijkse CO2-uitstoot als 2 miljoen auto’s.
Er is een uitweg
Decennia heeft de overheid geprobeerd om zo weinig mogelijk te veranderen aan de landbouw, met als gevolg dat alle rek er nu uit is – zowel de rek in het ecosysteem als de rek in de welwillendheid van de boeren. Het resultaat is een historische politieke patstelling tussen degenen die opkomen voor het behoud van duizenden familiebedrijven die het hart vormen van de Nederlandse landbouwtraditie, en degenen die de natuurlijke rijkdom van Nederland zien instorten en onze ecosystemen willen beschermen voor toekomstige generaties. Terwijl de Nederlandse landbouwcultuur afkalft en de natuur wegkwijnt, verdwijnt de oplossing langzaam uit het zicht. Zelfs de onvoorstelbaar grote zak geld die de overheid nu wil besteden om het probleem op te lossen, lijkt de kloof niet meer te kunnen overbruggen. Willen we de huidige veeteelt behouden, of de huidige natuur?
Er is een uitweg, en die is helemaal niet zo moeilijk als het nu soms lijkt. Daarvoor is het essentieel om te begrijpen dat de stikstofuitstoot niet het probleem is, maar een symptoom. Het echte probleem is dat het huidige landbouwbeleid de primaire taak van de landbouw veronachtzaamt: het verzorgen van het ecosysteem, zodat wij mensen daarin kunnen floreren. Dát probleem is wat we moeten oplossen, en daarvoor komt die zak geld van 24,3 miljard euro uitstekend van pas. Grutto’s en bloemenzeeën krijgen we er gratis bij, én de oplossing van het stikstofprobleem.
De Nederlandse landbouwcultuur
De Nederlandse cultuur is in de eerste plaats een landbouwcultuur. Dat zie je aan de manier waarop we onze kinderen opvoeden – oftewel, onze cultuur doorgeven aan de volgende generatie. We nemen onze kinderen mee naar de kinderboerderij, we leren ze over de seizoenen, over plantjes water geven, hoe de boerderijdieren klinken en wat ze eten. We overladen ze met schapenliedjes, boekjes vol vee, kinderboerderijen en speelgoedpaarden. We leren onze kinderen te kijken naar de omgeving, de natuur, door de ogen van een boer.
Dat is geen toeval. Of onze voorouders nou uit Nederland kwamen of uit Suriname, uit Indonesië, Turkije of Ghana, vrijwel allemaal houden we, dankzij tientallen generaties voor ons, tot in onze vezels van landbouw. En ook dat is makkelijk te verklaren. Duizenden jaren lang, en tot tweehonderd jaar geleden, werkten de meeste van onze voorouders op het land. Het boerenleven is het leven waarin onze waarden zijn ontwikkeld: wat mooi is, wat goed is, wat een bevredigend leven is. Dat ram je er niet in een paar generaties uit. Gelukkig maar. Want de tijd heeft uitgewezen dat de Nederlandse landbouw voedsel uit een gezond ecosysteem kan halen, en daarnaast in economische voorspoed, werkgelegenheid én een rijk landschap kan voorzien.
Een land, kortom, waarin we ons thuis kunnen voelen.
Geen krimp, maar groei
Kunnen we dat zo houden? Niet door het stikstofprobleem op te lossen met het uitkopen van landbouwbedrijven.
Als het doel van landbouw slechts is om een niet vervuilende en economisch rendabele bedrijfssector te worden, dan is uitkopen een logisch antwoord op het stikstofprobleem. Maar zie je landbouw als het beheer van ons ecosysteem, dan is uitkopen geen oplossing. Als het beleid gericht blijft op een gezonde economische sector in plaats van op de essentiële maatschappelijke functie die landbouw heeft, dan is het slechts wachten op de volgende krimpronde – als de sector dan niet al geheel ter ziele is gegaan door de stijgende prijzen van energie en grondstoffen uit het buitenland.
De vraag is: hoe kunnen we zo goed mogelijk leven in ons eigen ecosysteem? In dit boek pleit ik ervoor om dit doel centraal te stellen in de landbouwtransitie. Het is de basis van ons voortbestaan.
Goed nieuws! Door de essentiële waarde van de landbouw voor de samenleving te onderkennen, kunnen we de polarisatie tussen links en rechts, tussen stad en platteland, tussen natuur en landbouw overstijgen. Zo kunnen we gezamenlijk op weg naar een oplossing.