Lodewijk Asscher en de metadatadraai van Rutte II
‘Wanneer de burger er rekening mee moet houden dat wordt bijgehouden met wie hij wanneer en hoe lang communiceert en vervolgens deze informatie buiten het kader van de dienst voor allerlei doeleinden wordt verwerkt, zal hij niet meer vrij kunnen communiceren.’
Dit citaat komt uit een proefschrift uit 2003 van een 29-jarige jurist. De passage waar het citaat in staat, gaat over verkeersgegevens: informatie over wie met wie communiceert, hoe lang en vanaf welke locatie - tegenwoordig beter bekend als metadata.
De visie van de promovendus sluit naadloos aan bij de communis opinio van juristen en wetenschappers uit die tijd: metadata worden over het algemeen als zeer gevoelige informatie beschouwd. Informatie die heel veel over het privéleven van een persoon kan vertellen.
De naam van de auteur van het proefschrift: Lodewijk Asscher. De huidige minister van Sociale Zaken en vice-premier van het kabinet-Rutte II.
Asscher verschijnt tussen 1999 en 2004 met regelmaat als jurist in de Nederlandse media met kritische stukken over de inlichtingendiensten en de drang van de overheid om meer en meer informatie over haar burgers te verzamelen.
‘BVD [Binnenlandse Veiligheidsdienst, MM] heeft geen nieuwe bevoegdheden nodig,’ is de kop van een opiniestuk van zijn hand uit NRC Handelsblad van 15 oktober 2001.
‘Het voortbestaan van de rechtsstaat wordt niet alleen bedreigd door geschifte imams, maar ook door het bestaan van geheimzinnige aftapnetwerken met ongecontroleerde bevoegdheden.’ schrijft dezelfde Asscher over een aftapprogramma van de National Security Agency (NSA) in 2001.
En: ‘Privacy is een zeuronderwerp. Nu we het ‘in dit land’ eindelijk over de doodstraf mogen hebben, gaan we toch niet meer moeilijk doen over onze persoonlijke levenssfeer?’ noteert hij ironisch in een column op de website netkwesties.nl uit november 2002.
Verstand van zaken
Zijn jurylidmaatschap in 2003 aan de Big Brother Awards, de jaarlijkse prijs voor de grootste Nederlandse privacyschenders, illustreert zijn zienswijze uit die tijd. De jury kende de prijs toe aan toenmalig minister van Justitie Piet Hein Donner (CDA), vanwege diens ‘uitzonderlijke hoeveelheid privacy-schendende wetgeving en ideeën.’
Het consequent bagatelliseren van de risico’s van metadaverzameling, zal de oud-academicus wereldvreemd in de oren hebben geklonken
Asscher was, kortom, een man met verstand van zaken én uitgesproken standpunten over thema’s als privacy en surveillance. Eenmaal vice-premier in 2012 moet het hem dan ook niet meegevallen zijn deel uit te maken van een kabinet dat vooral zweeg over deze thema’s.
Met name het consequent bagatelliseren van de risico’s van metadaverzameling, zal de oud-academicus wereldvreemd in de oren hebben geklonken. Zoals staatssecretaris van Justitie Fred Teeven, die tijdens een Tweede Kamerdebat in 2011 over metadata het volgende beweerde: ‘Je zou kunnen zeggen dat er geen sprake is van schending van privacy, zolang gegevens nog in een trommel zitten en de deksel daarvan niet wordt opgelicht.’
Nee, Fred, dat kun je dus niet zeggen, moet Asscher hebben gedacht.
Maar de vice-premier zweeg óók. Een verzoek van mij voor een interview werd afgelopen januari afgewezen, omdat Asscher als minister van Sociale Zaken verantwoordelijk is voor andere thema’s. ‘Ondanks de warme belangstelling van minister Asscher voor dit onderwerp doet hij dit niet,’ was de reactie van zijn woordvoerder.
Opeens zijn metadata wel gevoelig
Of Lodewijk Asscher er een rol bij heeft gespeeld is niet duidelijk, maar feit is wel dat het kabinet sinds een maand als een blad aan een boom is omgeslagen waar het gaat om de privacygevoeligheid van metadata. Opeens benadrukken kabinetsleden juist dat: hoe gevoelig metadata wel niet kunnen zijn.
Minister Ronald Plasterk (Binnenlandse Zaken, PvdA) bijvoorbeeld, die eind vorig jaar de ‘het zijn maar metadata’-opvatting nog met verve verdedigde en wiens inlichtingendienst AIVD in november 2013 nog een artikel publiceerde waarin stond dat ‘metadata een minder serieuze privacyschending is’ dan het aftappen van de inhoud van communicatie, is inmiddels van mening dat metadata-inzameling in sommige gevallen zelfs een grotere schending van de privacy kan zijn. Op 11 maart jongstleden schreef hij aan de Tweede Kamer: ‘Bulkinterceptie en de toepassing van verfijnde methodieken van metadata-analyse kunnen onder omstandigheden ingrijpender zijn dan een kortstondige interceptie van de inhoud van de telecommunicatie.’
Ook zijn collega-minister Ivo Opstelten (Justitie, VVD) - tweevoudig winnaar van de Big Brother Awards en een uitblinker in het gebruik van vage terminologie - legde afgelopen donderdag uit het niets in buitengewoon heldere bewoordingen aan de Kamer uit wat metadata (hij sprak over ‘telecommunicatiegegevens’, maar bedoelde hetzelfde) allemaal wel niet bloot kunnen leggen over iemands privéleven. Opstelten: ‘De gewoonten van het dagelijkse leven, de plaatsen van permanent of tijdelijk verblijf, de dagelijkse verplaatsingen of verplaatsingen van andere aard, de uitgeoefende activiteiten, de sociale relaties en de gefrequenteerde sociale milieus.’
Dat het kabinet van standpunt is veranderd, valt toe te juichen. Maar het is wel enigszins wrang om te constateren dat het - met een specialist als Asscher in de gelederen - de onthullingen van Edward Snowden, de recente Nederlandse rapporten over de inlichtingendiensten én een genadeloze uitspraak van het Europees Hof van Justitie, nodig heeft gehad om tot dit besef te komen.
De datatrog blijft groeien
De draai wil overigens niet zeggen dat het kabinet nu ook daadwerkelijk een andere koers gaat varen. Ironisch genoeg benadrukte minister Opstelten de gevaren van metadata in een pleidooi voor méér bevoegdheden van politie en justitie. Opstelten wil dat de registratie van kentekens van alle Nederlandse auto’s voor vier weken wordt bewaard en ter beschikking wordt gesteld aan de Nederlandse opsporingsdiensten. In het Kamerdebat benadrukte hij daarbij - om de privacyzorgen weg te nemen - juist het verschil tussen kentekens en metadata. Het zijn maar kentekens, zogezegd.
De erkenning van metadata als inbreuk op de privacy, betekent dus niet opeens een kentering in de dataverzamelwoede. Sterker: het aantal databases met persoonsgegevens blijft groeien, de hoeveelheid informatie van burgers die wordt geregistreerd blijft toenemen. Op 1 april bijvoorbeeld nam de Kamer een wetswijziging aan die gemeenten in staat stelt het cameratoezicht te verruimen. Eind vorig jaar werd een wet aangenomen die overheidsinstellingen in staat stelt makkelijker en meer gegevens over burgers uit te wisselen. Enzovoorts, enzovoorts.
‘Iedere film die u huurt, ieder medicijn dat u afhaalt, ieder tijdschrift dat u bestelt, iedere banktransactie die u doet, uw verzoek om echtscheiding, de klacht wegens geluidsoverlast door uw buurman, de boodschappen die u doet bij Albert Heijn, uw bezoek aan het tankstation, de oogmeting bij uw opticien, het pinnen bij de bioscoop: het komt allemaal in één grote datatrog en wordt in het geheim geanalyseerd door het bureau voor informatiebewustzijn.’
Was getekend: Lodewijk Asscher, elf jaar geleden.