Dit idee kan alles veranderen: de meeste mensen deugen
Al eeuwen is de westerse cultuur doordrongen van het geloof in de verdorvenheid van de mens. Maar wat als we het al die tijd mis hadden? Dit is het eerste hoofdstuk van mijn boek De meeste mensen deugen.
Mijn nieuwe boek gaat over een radicaal idee.
Het is een idee waar machthebbers al eeuwen benauwd van worden. Waar religies en ideologieën zich tegen hebben gekeerd. Waar media zelden verslag van doen en de geschiedenis één lange ontkenning van lijkt.
Tegelijkertijd is het een idee dat onderbouwing vindt in nagenoeg ieder vakgebied van de wetenschap. Dat door de evolutie wordt gestaafd en door het alledaagse leven bevestigd. Een idee dat zozeer aansluit bij de menselijke natuur, dat het vaak niet eens meer opvalt.
Hadden we de moed om het serieus te nemen, dan zou blijken: dit idee kan een revolutie ontketenen. De samenleving op haar kop zetten. Als het werkelijk tot je doordringt, is het zelfs een levensveranderend medicijn, waardoor je nooit meer op dezelfde manier naar de wereld kijkt.
Het idee in kwestie?
De meeste mensen deugen.
Ik ken niemand die het idee beter uit kan leggen dan Tom Postmes, hoogleraar sociale psychologie in Groningen. Al jaren stelt hij dezelfde vraag aan zijn studenten:
Een vliegtuig maakt een noodlanding en breekt in drie stukken. De cabine vult zich met rook. Alle inzittenden realiseren zich: we moeten hier weg. Wat gebeurt er?
- Op Planeet A vragen de inzittenden elkaar of ze in orde zijn. Personen die hulp nodig hebben, krijgen voorrang. Mensen zijn bereid hun leven te geven, zelfs voor vreemden.
- Op Planeet B is het ieder voor zich. Totale paniek breekt uit. Er wordt geschopt en geduwd. Kinderen, ouderen en mensen met een handicap worden onder de voet gelopen.
Vraag: op welke planeet leven we?
‘Ik schat dat 97 procent denkt dat we op Planeet B leven’, vertelt Postmes. ‘Maar in de praktijk leven we vrijwel altijd op Planeet A.’
Het maakt niet uit aan wie je het vraagt. Linkse en rechtse, arme en rijke, ongeschoolde en belezen mensen – iedereen maakt dezelfde inschattingsfout.
‘Eerstejaars studenten weten het niet, derdejaars niet, masterstudenten niet, en ook veel professionals niet, tot rampenbestrijders aan toe’, verzucht Postmes. ‘Aan het onderzoek ligt het niet. Men zou dit kunnen weten sinds de Tweede Wereldoorlog.’
Zelfs de beroemdste rampen in de geschiedenis speelden zich af op Planeet A. Neem de ondergang van de Titanic. Als je de film hebt gezien, denk je misschien dat iedereen in paniek was (afgezien van het strijkkwartet). Maar nee, er werd niet geduwd en getrokken. Een ooggetuige rapporteerde dat er ‘geen indicatie van paniek of hysterie’ was, ‘geen angstkreten, en geen heen en weer geren’.*
Dat mensen van nature egoïstisch, paniekerig en agressief zijn, is een hardnekkige mythe
Of denk aan 11 september 2001. Duizenden mensen liepen geduldig de trappen van de Twin Towers af, ook al wisten ze dat hun levens in gevaar waren. Brandweerlieden en gewonden kregen voorrang. ‘Mensen zeiden echt: “Nee, nee, jij eerst”’, herinnerde een van de slachtoffers zich later. ‘Ik kon het niet geloven dat mensen op dit punt zouden zeggen: “Alsjeblieft, ga voor.” Het was onwerkelijk.’*
Dat mensen van nature egoïstisch, paniekerig en agressief zijn, is een hardnekkige mythe. De bioloog Frans de Waal spreekt ook wel van de ‘vernistheorie’.* De beschaving zou maar een dun laagje zijn, dat bij het minste of geringste zou barsten. Maar het is precies andersom: juist als de bommen uit de lucht vallen of de dijken breken, komt het beste in ons naar boven.
Op 29 augustus 2005 braken de dijken van New Orleans. De orkaan Katrina raasde over de stad, waarna 80 procent van de huizen onder water liep. Het werd de grootste natuurramp in de geschiedenis van de Verenigde Staten. Ten minste 1.836 mensen kwamen om.
Die week stonden de kranten vol met berichten over verkrachtingen en schietpartijen in New Orleans. Er deden gruwelijke verhalen de ronde, over gangsters die plunderend rondzwierven en een scherpschutter die reddingshelikopters onder vuur nam.
In het Superdome-stadion, het grootste opvangcentrum, zaten maar liefst 25.000 mensen als ratten in de val. Zonder elektriciteit. Zonder water. Journalisten rapporteerden dat de kelen van twee baby’s waren doorgesneden, en dat een zevenjarig meisje was verkracht en vermoord.
De korpschef van de politie zei dat de stad weggleed in anarchie en de gouverneur van Louisiana vreesde hetzelfde. ‘Wat mij vooral boos maakt’, zei ze, ‘is dat rampen als deze vaak het slechtste in mensen naar boven halen.’
Die conclusie ging de wereld over. De gelauwerde historicus Timothy Garton Ash schreef in de Britse krant The Guardian wat iedereen al dacht:
Haal de basiselementen van het ordelijke, beschaafde leven weg – eten, onderdak, drinkwater, een minimum aan persoonlijke veiligheid – en wij vallen binnen een paar uur terug in een hobbesiaanse oerstaat, een oorlog van allen tegen allen. […] Een paar worden tijdelijk engelen, de meesten worden weer apen.
Daar was hij weer: de vernistheorie. New Orleans had een klein gaatje geopend, aldus Garton Ash, in ‘de dunne korst op het kolkende magma van de menselijke natuur’.
Pas maanden later, toen de journalisten waren verdwenen, het water was weggepompt en de columnisten een nieuw onderwerp hadden gevonden, ontdekten wetenschappers wat er echt was gebeurd in New Orleans.
Het geluid van de scherpschutter bleek de klep van een gastank. In het Superdome-stadion waren zes mensen omgekomen: vier op natuurlijke wijze, één door een overdosis en één door zelfdoding. De korpschef moest toegeven dat hij geen enkel officieel verslag van moord of verkrachting had.
En inderdaad: er was veel geplunderd, maar vooral door groepen die samenwerkten om te overleven, soms zelfs met de politie.
Onderzoekers van het Disaster Research Center van de Universiteit van Delaware concludeerden dat ‘de overweldigende meerderheid van het spontane gedrag prosociaal was’.*
Er was een armada van boten gearriveerd, tot uit Texas, om zo veel mogelijk mensen te redden. Er waren honderden reddingsgroepen gevormd. Eén groep had zich de Robin Hood Plunderaars genoemd: elf vrienden die voedsel, kleren en medicijnen ‘stalen’ en uitdeelden.*
De stad was, kortom, niet overspoeld door egoïsme en anarchie. De stad was overspoeld door moed en naastenliefde.
Katrina voldeed hiermee aan het wetenschappelijke beeld van hoe mensen reageren op rampen. Het Disaster Research Center heeft sinds 1963 op basis van bijna zevenhonderd veldstudies vastgesteld dat er, in tegenstelling tot wat je in films ziet, nooit totale paniek uitbreekt na een ramp.
De stad was overspoeld door moed en naastenliefde
Er is ook nooit sprake van een vloedgolf van egoïsme. Het aantal misdaden – moord, diefstal, verkrachting – daalt meestal. Mensen blijven rustig, raken niet in shock en komen snel in actie. ‘En hoeveel er ook geplunderd wordt’, merkt een van de onderzoekers op, ‘het verbleekt altijd bij het wijdverbreide altruïsme dat leidt tot het gratis en massale geven en delen van goederen en diensten.’*
In noodgevallen komt het beste in mensen naar boven. Ik zou geen sociologisch inzicht weten dat zo stevig is onderbouwd en zo straal wordt genegeerd. Het beeld dat in de media wordt geschetst is steevast het omgekeerde van wat er daadwerkelijk na een ramp gebeurt.
Ondertussen kostten de hardnekkige geruchten in New Orleans wel mensenlevens.
Zo kwam de hulpverlening tergend traag op gang omdat reddingswerkers niet zonder beveiliging de stad in durfden. Er werden 72.000 militairen opgeroepen met de opdracht op ‘tuig’ te vuren. ‘Deze troepen weten hoe ze moeten schieten en doden [...] en ik verwacht dat ze dat zullen doen’, aldus de gouverneur.
Zo geschiedde. Bij de Danzigerbrug in het oosten van de stad schoot de politie op zes onschuldige en ongewapende Afro-Amerikanen, waarna een jongen van 17 en een geestelijk gehandicapte man van 40 stierven. (Vijf agenten werden hiervoor later veroordeeld tot hoge gevangenisstraffen.)
Natuurlijk, de ramp in New Orleans is een extreem voorbeeld. Maar de dynamiek van rampspoed is steeds dezelfde. Er is een collectieve tegenslag, er komt een vloedgolf van samenwerking, bestuurders raken in paniek, en dan volgt de tweede ramp.
‘Mijn eigen indruk’, schrijft Rebecca Solnit, die het magistrale boek A Paradise Built in Hell (2009) schreef over de orkaan Katrina, ‘is dat elite panic ontstaat doordat machthebbers de mensheid zien naar hun eigen evenbeeld.’*
Koningen en dictators, gouverneurs en generaals denken dat gewone mensen egoïstisch zijn, omdat ze dat zelf zo vaak zijn. Ze gebruiken grof geweld omdat ze iets willen voorkomen dat zich alleen in hun eigen fantasie afspeelt.
In de zomer van 1999, op een kleine school in het Belgische Bornem, kregen negen kinderen mysterieuze ziekteverschijnselen. Hoofdpijn. Braken. Hartkloppingen. ’s Ochtends waren ze vrolijk de klas binnengekomen, maar na de lunchpauze voelden ze zich niet goed. De leraren konden maar één verklaring bedenken: al deze negen kinderen hadden tijdens de pauze een flesje Coca-Cola gedronken.
Het duurde niet lang of journalisten kregen lucht van het incident. En dus begon de telefoon op het hoofdkantoor van Coca-Cola te rinkelen. Dezelfde avond stuurde het bedrijf een persbericht de wereld in: miljoenen flesjes zouden in België uit de schappen worden gehaald. ‘We zijn koortsachtig op zoek naar de oorzaak en hopen in de komende dagen een definitief antwoord te hebben’, meldde een woordvoerder.
Maar het was al te laat. De klachten verspreidden zich als een olievlek over het land, tot over de grens met Frankrijk. Lijkbleke kinderen werden afgevoerd in ambulances. Alle producten van Coca-Cola bleken die week gevaarlijk voor kinderen, of het nu Fanta, Sprite, Nestea of Aquarius was.
Het ‘Coca-Cola-incident’ werd een van de grootste financiële stroppen in de geschiedenis van het 107-jarige bedrijf. Maar liefst 17 miljoen dozen frisdrank werden teruggeroepen in België en alles wat nog in de koelhuizen stond moest worden vernietigd.* Kosten: meer dan 200 miljoen dollar.*
Maar toen gebeurde er iets vreemds. Na een paar weken kwamen de toxicologen met lege handen uit het lab: er was niks te vinden in die flesjes. Geen pesticiden. Geen ziekteverwekkers. Geen schadelijke metalen. Niks. Ook in het bloed en de urine van de honderden patiënten werd niets gevonden.
De wetenschappers konden geen enkele chemische verklaring vinden voor de heftige symptomen, die inmiddels bij meer dan duizend jongens en meisjes waren geconstateerd.
‘Die kinderen waren echt ziek, laat daar geen twijfel over bestaan’, zou een van de onderzoekers later opmerken. ‘Alleen was het niet de cola die hen ziek had gemaakt.’
Eigenlijk ging het Coca-Cola-incident over een oude, filosofische vraag.
Wat is waarheid?
Sommige dingen zijn waar, of je er nu in gelooft of niet. Water kookt bij 100 graden. Roken is dodelijk. President Kennedy werd vermoord op 22 november 1963 in Dallas.
Andere dingen kunnen waar worden, als we er tenminste in geloven. In de sociologie wordt ook wel van een ‘self-fulfilling prophecy’ gesproken. Als je bijvoorbeeld voorspelt dat een bank zal omvallen en genoeg mensen je geloven, dan zullen zij net zo lang geld van hun rekening halen totdat de bank is omgevallen.
Of neem het placebo-effect. Slik een neppil waarvan de dokter zegt dat hij werkt en je zou je zomaar beter kunnen voelen. Hoe theatraler de placebo, hoe groter die kans. Zo is een placebo inspuiten meestal effectiever dan er een slikken.
Zelfs aderlaten kon op deze manier helpen. Niet omdat de middeleeuwse geneeskunde nou zo geweldig was, maar wel omdat mensen zich goed konden voorstellen dat ze beter zouden worden van zo’n heftige ingreep.
En de ultieme placebo? Opereren! Trek je witte jas aan, dien de verdoving toe, drink een kopje koffie en vertel je patiënt bij het ontwaken dat de operatie een overdonderend succes was. Uit een grote overzichtsstudie in het British Medical Journal, waarin echte operaties voor bijvoorbeeld rugpijn of brandend maagzuur werden vergeleken met zo’n toneelstuk, bleek dat de placebo in driekwart van de gevallen ook hielp. In de helft was de placebo zelfs even goed.*
Maar het werkt ook andersom.
Slik een neppil waarvan je denkt ziek te worden, en de kans is groot dat je het wordt. Waarschuw je patiënten voor ernstige bijwerkingen, en ze zouden er zomaar last van kunnen krijgen. Er is relatief weinig onderzoek gedaan naar dit ‘nocebo-effect’, omdat het niet erg verantwoord is om mensen het gevoel te geven dat ze ziek worden. Toch wijst alles erop dat een nocebo heel krachtig kan zijn.
In de zomer van 1999 kwamen de Belgische medici tot dezelfde conclusie. Misschien was er daadwerkelijk iets mis geweest met een paar Coca-Cola-flesjes in dat dorpje Bornem. Het zou kunnen. Maar verder waren de wetenschappers er zeker van: in de rest van het land moest sprake zijn geweest van een ‘massale psychogene ziekte’. Of in gewonemensentaal: het zat tussen de oren.
Wat we voorspellen, is wat gebeurt
Dat wil niet zeggen dat de slachtoffers zich aanstelden. Meer dan duizend Belgische kinderen waren écht misselijk, koortsig en duizelig. Wat tussen de oren komt, kan levensecht worden.
Als het nocebo-effect iets leert, dan is het dat ideeën nooit zomaar ideeën zijn. Wat we geloven, is wat we worden. Wat we zoeken, is wat we vinden. Wat we voorspellen, is wat gebeurt.
En hier komt het: ons negatieve mensbeeld is ook een nocebo. Als we geloven dat de meeste mensen niet deugen, gaan we elkaar zo behandelen. Dan halen we het slechtste in elkaar naar boven.
Uiteindelijk zijn er maar weinig ideeën die de wereld zo sterk beïnvloeden als ons mensbeeld. Wat we aannemen in elkaar, is wat we oproepen. Als we het hebben over de grootste uitdagingen van onze tijd – van de opwarming van de aarde tot het tanende vertrouwen in elkaar – dan denk ik dat het antwoord begint bij een ander mensbeeld.
In dit boek zal ik niet betogen dat we van nature goed zijn. Mensen zijn geen engelen. We hebben een goed been en een slecht been, de vraag is welk been we trainen.
Ik zal slechts betogen dat we van nature, als kind, op een onbewoond eiland, als een oorlog begint of de dijken breken, een sterke voorkeur hebben voor dat goede been. Ik zal een grote hoeveelheid wetenschappelijk bewijs aandragen waaruit blijkt dat een positiever mensbeeld realistisch is. Tegelijkertijd denk ik dat het nóg realistischer kan worden als we erin gaan geloven.
Er is een parabel die al jaren op het internet rondzwerft, en waarvan niemand precies de oorsprong kent. Ze bevat volgens mij een simpele, maar diepe waarheid:
Een grootvader zei eens tegen zijn kleinzoon: ‘Er speelt zich een gevecht in mij af, een strijd tussen twee wolven. De ene is slecht, boos, hebzuchtig, jaloers, arrogant en laf. De andere is goed – hij is rustig, liefdevol, bescheiden, gul, eerlijk en betrouwbaar. Deze wolven vechten ook in jou en in ieder ander persoon.’
De jongen dacht even na en zei toen: ‘Welke wolf zal winnen?’
De oude man glimlachte.
‘De wolf die jij voedt.’
Als ik de afgelopen jaren op feestjes vertelde dat ik werkte aan dit boek, zag ik al snel opgetrokken wenkbrauwen. Ongelovige blikken. Een Duitse uitgever wees mijn boekvoorstel resoluut af: de Duitsers zouden niet geloven in het goede van de mens. Een lid van de Parijse intelligentsia verzekerde me dat Fransen de harde hand van de staat nodig hebben. Toen ik na de verkiezingen van 2016 door de VS reisde, vroeg de ene na de andere Amerikaan of ik ze nog wel op een rijtje had.
De meeste mensen deugen? Keek ik weleens televisie?
Niet lang geleden liet een studie van twee Amerikaanse psychologen nog zien hoe hardnekkig het geloof in onze eigen verdorvenheid is. De onderzoekers legden hun proefpersonen verschillende situaties voor waarin mensen iets goeds leken te doen. Wat bleek: mensen zijn getraind om overal egoïsme in te zien.
Iemand helpt een oude man over straat? Doet-ie zeker om goed over te komen.
Iemand geeft geld aan een dakloze? Vast om zelf een lekker gevoel te krijgen.
Ook toen de onderzoekers de harde cijfers lieten zien, over vreemdelingen die portemonnees netjes terugbrengen en over het feit dat de overgrote meerderheid van de bevolking zelden fraudeert, kregen de meeste deelnemers geen positiever mensbeeld. ‘In plaats daarvan’, schrijven de psychologen, ‘besluiten ze dat schijnbaar onzelfzuchtig gedrag alsnog egoïstisch moet zijn.’*
Cynisme is een theorie van alles. Ze klopt altijd.
De vraag die me nu al jaren fascineert, is waarom we de wereld zo negatief bekijken. Hoe is het mogelijk dat zo veel mensen denken dat we op Planeet B leven, terwijl zo veel wetenschappelijk bewijs in de richting van Planeet A wijst?
Waarom zijn we ooit gaan geloven in de verdorvenheid van de mens?
Is het een gebrek aan opleiding? Eerder het tegendeel. In dit boek zullen talloze geleerden voorbijkomen die overtuigd zijn van onze verdorvenheid. Politieke overtuiging dan? Ook dat maakt weinig uit. Menig gelovige beschouwt ons als door en door zondig wezen. Menig kapitalist denkt dat we van nature egoïstisch zijn. Menig milieuactivist ziet de mens als een plaag die de planeet verwoest. Duizend meningen, één mensbeeld.
En dus begon ik me af te vragen waar ons zwarte mensbeeld vandaan komt. Waarom zijn we ooit gaan geloven in de verdorvenheid van de mens?
Ik heb inmiddels wel een vermoeden.
Stel: er komt morgen een nieuwe drug op de markt. Hij is extreem verslavend, en verspreidt zich binnen de kortste tijd onder de bevolking. Wetenschappers doen grondig onderzoek en concluderen dat de drug gepaard gaat met, ik citeer, ‘misperceptie van risico’s, angst, negatieve gevoelens, aangeleerde hulpeloosheid, vijandigheid ten opzichte van anderen en afstomping’.*
Zouden we het middel gebruiken? Zouden onze kinderen het mogen proberen? Zou de overheid het legaliseren? Het antwoord is drie keer ja. Ik heb het namelijk over een van de grootste verslavingen van onze tijd. Over een drug die we dagelijks innemen, die zwaar wordt gesubsidieerd en op enorme schaal aan onze kinderen wordt verstrekt.
Het nieuws.
Ik ben nog opgevoed met de gedachte dat het nieuws volgen goed is voor je ontwikkeling. Een betrokken burger zou regelmatig de krant moeten lezen en het journaal kijken. Hoe beter we het nieuws volgen, hoe beter we geïnformeerd zijn, hoe gezonder de democratie.
Dit is nog altijd het verhaal dat ouders aan hun kinderen vertellen, maar wetenschappers komen inmiddels tot heel andere conclusies. Er zijn tientallen studies die uitwijzen dat het nieuws je mentale gezondheid schaadt.*
De grondlegger van dit onderzoeksveld, de hoogleraar George Gerbner (1919-2005), sprak in de jaren negentig al van het ‘gemenewereldsyndroom’. De klinische symptomen omvatten misantropie, cynisme en pessimisme. Mensen die het nieuws volgen stemmen vaker in met uitspraken als ‘de meeste mensen denken alleen aan zichzelf’. Ze geloven vaker dat je als individu niets kunt bijdragen aan een betere wereld. Ze zijn ook vaker gestresst en depressief.
Onlangs werd in dertig landen een simpele vraag gesteld: ‘Denk je dat de wereld erop vooruitgaat, hetzelfde blijft, of erop achteruitgaat?’ In álle landen, van Rusland tot Canada, Mexico tot Hongarije, antwoordde de overgrote meerderheid dat de wereld erop achteruitgaat.*
In werkelijkheid is het precies andersom. De extreme armoede, het aantal oorlogsslachtoffers, de kindersterfte, de misdaad, de honger, de kinderarbeid, het aantal doden bij natuurrampen en het aantal vliegtuigcrashes zijn in de afgelopen decennia omlaag gevlogen. We leven in de rijkste, veiligste en gezondste tijd ooit.
Waarom we dit niet weten? Simpel: omdat het nieuws over de uitzonderingen gaat. Aanslag, geweld, ramp: hoe uitzonderlijker een gebeurtenis, hoe nieuwswaardiger ze wordt.
Je ziet nooit een kop als ‘aantal mensen in extreme armoede gisteren met 137.000 afgenomen’, terwijl die kop in de afgelopen vijfentwintig jaar iedere dag op de voorpagina had kunnen staan. Je ziet nooit een liveverbinding met een correspondent die zegt: ‘Ik sta hier in Lutjebroek, waar vandaag wéér geen oorlog is uitgebroken.’
Een paar jaar geleden onderzocht een team van Nederlandse sociologen hoe media verslag doen van vliegtuigcrashes. Tussen 1991 en 2015 nam het aantal ongelukken gestaag af, maar de aandacht voor ongelukken nam juist toe. Het gevolg: mensen werden steeds banger om in steeds veiligere vliegtuigen te stappen.*
Een ander team van mediawetenschappers bouwde een database met meer dan vier miljoen krantenberichten over immigratie, misdaad en terrorisme. Wat bleek: juist in periodes met weinig immigratie of geweld besteedden de kranten er méér aandacht aan. ‘Er lijkt geen of zelfs een negatief verband te zijn’, concludeerden de onderzoekers, ‘tussen het nieuws en de realiteit.’*
Met ‘het nieuws’ bedoel ik natuurlijk niet alles wat journalisten maken. Er zijn talloze informatieve vormen van journalistiek die je helpen om de wereld beter te begrijpen.
Maar het nieuws – verslaggeving over recente, incidentele en sensationele gebeurtenissen – is de meest voorkomende vorm. Acht op de tien volwassenen in de westerse wereld consumeren dagelijks nieuws. Gemiddeld besteden we er een uur per dag aan. Dat is drie jaar op een mensenleven.*
Er zijn twee simpele redenen waarom mensen zo vatbaar zijn voor de somberheid van het nieuws. De eerste wordt door psychologen de negativity bias genoemd. We zijn nu eenmaal gevoeliger voor het slechte dan voor het goede.
Toen we honderdduizenden jaren leefden als jagers en verzamelaars, konden we beter honderd keer te vaak bang zijn voor een spin of slang dan één keer te weinig. Van te veel angst ging je niet dood, van te weinig wel.
In de tweede plaats hebben we last van de zogenoemde availability bias. Als mensen ergens makkelijk een voorbeeld van kunnen noemen, dan denken ze dat dit vaker voorkomt.
Dus het feit dat we worden gebombardeerd met gruwelijke verhalen over vliegtuigrampen, kinderlokkers en onthoofdingen – verhalen die je niet snel uit je hoofd krijgt – zorgt al snel voor een verwrongen wereldbeeld. ‘We zijn niet rationeel genoeg om te worden blootgesteld aan de pers’, merkt de statisticus Nassim Nicholas Taleb op.
In dit digitale tijdperk worden de extreme kanten van het nieuws nog verder aangezet. Vroeger wisten journalisten niet al te veel van je. Ze produceerden voor de massa. De mensen achter Facebook, Twitter en Google daarentegen kennen je heel goed. Ze weten waar je op klikt. Ze weten wat je het schokkendst en gemeenst vindt. Ze weten hoe ze je aandacht kunnen vasthouden, om je vervolgens de lucratiefste advertenties te serveren.
We zijn gevoeliger voor het slechte dan voor het goede
Je zou het moderne mediageweld kunnen zien als een strijd tegen het alledaagse. Want laten we eerlijk zijn: de levens van de meeste mensen zijn saai. Sympathiek, maar saai. En ja, iedereen wil saaie en sympathieke buren (en de meeste buren zijn dat ook). Maar met ‘saai’ trek je geen aandacht. Met ‘sympathiek’ verkoop je geen advertenties.
Silicon Valley schotelt ons daarom steeds extremer materiaal voor, waar we steeds sneller op klikken. ‘Nieuws is voor de geest’, merkt een Zwitserse romancier op, ‘wat suiker is voor het lichaam.’*
Het goede in de mens legt het ondertussen af in de berichtgeving. Want juist het goede is alledaags.
Een aantal jaar geleden probeerde ik het over een andere boeg te gooien. Voortaan geen nieuws of telefoon meer bij het ontbijt. Voortaan een goed boek. Geschiedenis. Psychologie. Filosofie.
Toch stuitte ik al snel op hetzelfde probleem. Ook in boeken regeren de uitzonderingen. Zo gaan de bestverkochte geschiedenisboeken steevast over rampen en tegenspoed, tirannie en onderdrukking. Oorlog, oorlog, en nog eens oorlog. Mocht er een keer géén oorlog zijn, dan noemen geschiedkundigen dat het ‘interbellum’.
Ook in de wetenschap heeft decennia een donker mensbeeld geheerst. Zoek een boek over de menselijke natuur en je stuit op titels als Demonic Males, The Selfish Gene en The Murderer Next Door.
Biologen zijn jarenlang uitgegaan van de deprimerendste versie van de evolutietheorie. Zelfs als een dier iets aardigs leek te doen, werd het nog als egoïsme neergezet. Dieren houden van hun familie? Nepotisme! Een aap deelt een banaan? Er wordt van hem gebietst!*
Of zoals een Amerikaanse bioloog sneerde: ‘Wat doorgaat voor samenwerking blijkt een mengelmoes van opportunisme en uitbuiting te zijn. [...] Krab een altruïst en zie een huichelaar bloeden.’*
Binnen de economische wetenschap was het niet anders. Economen zagen de mens als Homo economicus. We zouden voortdurend bezig zijn met ons eigen gewin, als egoïstische en berekenende robots. Op dit mensbeeld bouwden economen een kathedraal van theorieën en modellen, waarop stapels wetgeving werden gebaseerd.
Al die tijd werd nooit uitgezocht of de ‘Homo economicus’ überhaupt bestond. Pas rond het jaar 2000 bezochten de econoom Joseph Henrich en zijn collega’s vijftien kleine gemeenschappen in twaalf landen op vijf continenten. Ze lieten landbouwers, nomaden, jagers en verzamelaars allerlei testen doen, op zoek naar iemand die voldeed aan het egoïstische mensbeeld waar economen al decennia van uitgingen.
Zonder resultaat. Keer op keer bleken mensen te sociaal en te sympathiek.*
Na de publicatie van hun invloedrijke paper bleef Henrich zoeken naar dat illustere wezen waar zo veel economen over schreven. En toen vond hij het.
Of nu ja, Homo (mens) is niet helemaal het goede woord. Homo economicus bleek namelijk een chimpansee. ‘Het model is bijzonder succesvol gebleken in het voorspellen van het gedrag van chimpansees in eenvoudige experimenten’, merkt Henrich droogjes op. ‘Dus al het theoretische werk is niet voor niets geweest. We hebben het alleen toegepast op de verkeerde soort.’
Minder grappig is dat het economische mensbeeld decennia als een nocebo heeft gewerkt. Al in de jaren negentig vroeg de econoom Robert Frank zich af wat het beeld van de mens als egoïstisch wezen met zijn studenten deed. Hij liet ze allerlei opdrachten doen waarin hun vrijgevigheid werd gemeten, en wat bleek: hoe langer ze economie hadden gestudeerd, hoe egoïstischer ze waren.
‘We worden wat we onderwijzen’, aldus Frank.
Dat mensen van nature egoïstisch zijn, is een leerstuk dat in het Westen al eeuwen wordt onderwezen. Grote denkers als Thucydides, Augustinus, Machiavelli, Hobbes, Luther, Calvijn, Burke, Bentham, Nietzsche, Freud en de Amerikaanse Founding Fathers onderschreven stuk voor stuk de vernistheorie van de beschaving. Ze gingen er allemaal van uit dat we op Planeet B leefden.
Het fascinerende is dat niet alleen het traditionele christendom, maar ook de rationele Verlichting (de stroming die in de achttiende eeuw het verstand boven het geloof plaatste) is geworteld in een duister mensbeeld. De orthodoxe gelovigen dachten dat we verdorven waren, en hoogstens een laagje vroomheid over onze natuur konden smeren. Veel verlichte filosofen dachten óók dat we verdorven zijn, maar kwamen met een andere remedie: een laagje rationaliteit over onze verrotte natuur.
Als je focust op het mensbeeld, valt keer op keer de continuïteit in het westerse denken op.
‘Van de mensen kan men in het algemeen zeggen dat ze ondankbaar, wispelturig en huichelachtig zijn’, schreef Niccolò Machiavelli, de grondlegger van de politieke wetenschap.
‘Alle mensen zouden tirannen zijn, als ze zouden kunnen’, schreef John Adams, een van de grondleggers van de Amerikaanse democratie.
‘We stammen af van generaties aan moordenaars, wier liefde voor moord in hun bloed zat’, schreef Sigmund Freud, de grondlegger van de psychologie.
En het vreemde is: zulke denkers zijn steevast ‘realistisch’ genoemd. Dissidente denkers werden ondertussen beschimpt om hun geloof in het goede van de mens.
Emma Goldman, een feminist die haar hele leven werd vervolgd voor haar strijd voor vrijheid en gelijkheid, verzuchtte eens: ‘Ach arme menselijke natuur, wat een verschrikkelijke misdaden zijn begaan in uw naam! [...] Hoe groter de mentale charlatan, hoe sterker zijn obsessie met de slechtheid en zwakheid van de mens.’*
Pas sinds een aantal jaar komt de ene na de andere wetenschapper, vanuit totaal verschillende disciplines, tot de conclusie dat ons duistere mensbeeld aan een volledige herziening toe is. Dit besef is nog zo pril dat wetenschappers het vaak niet eens van elkaar weten. Of zoals een vooraanstaand psycholoog uitriep toen ik haar vertelde over nieuwe stromingen binnen de biologie:
‘Oh God, so it’s happening there as well?’
Voordat ik verslag doe van mijn zoektocht naar een nieuw mensbeeld, heb ik nog drie waarschuwingen.
Wie het opneemt voor de mens neemt het op tegen een hydra, dat mythologische monster met zeven koppen die – als Hercules er één van afsloeg – dubbel teruggroeiden. Met cynisme is het net zo. Voor ieder misantropisch argument dat je ontkracht, krijg je er twee terug. De vernistheorie is een zombie die weigert te sterven.
Wie het opneemt voor de mens neemt het ook op tegen de machtigen der aarde. Voor hen is een hoopvol mensbeeld ronduit bedreigend. Staatsgevaarlijk. Gezagsondermijnend. Het impliceert immers dat we geen egoïstische dieren zijn die van bovenaf moeten worden gecontroleerd, gereguleerd en gedresseerd.
Het impliceert dat de keizer geen kleren aanheeft. Een bedrijf met intrinsiek gemotiveerde werknemers kan prima zonder managers. Een democratie met betrokken burgers heeft geen politici nodig.
Wie het opneemt voor de mens, tot slot, zal om de haverklap worden bespot en beschimpt. Je zou naïef zijn. Onnozel. Iedere zwakke plek in je betoog zal genadeloos worden blootgelegd.
Wat dat betreft is het makkelijker om een cynicus te zijn. De pessimistische geleerde, die in zijn leunstoel oreert over het menselijk tekort, kan voorspellen wat hij wil. Als zijn profetieën niet uitkomen, kan hij zijn gelijk immers alsnog claimen. Want wie weet gaat het in de toekomst wel mis? En misschien hebben zijn wijze woorden ons voor erger behoed? De doemprofeet klinkt o zo diepzinnig, wat hij ook roept.
De redenen voor hoop zijn daarentegen altijd voorlopig. Er is nóg niets misgegaan. Je bent nóg niet bedrogen. Een idealist kan zijn leven lang gelijk hebben, maar toch als naïef worden weggezet. Met mijn boek, De meeste mensen deugen, wil ik daar verandering in brengen. Wat nu onredelijk, onrealistisch en onhaalbaar lijkt, kan straks de normaalste zaak van de wereld zijn.
Het is tijd voor een nieuw mensbeeld. Het is tijd voor een nieuw realisme.