De wetenschap is geen mening en geen absolute waarheid. Maar wat is het dan wel?

Rob Wijnberg
Oprichter
Collage met foto's van achteruitkijk spiegels
Collage: Gaël Odilon Paccard. Onder het artikel kun je meer lezen over deze serie.

Het debat over de wetenschappelijke waarheid is gepolariseerd. Aan de ene kant het kamp dat spreekt van bewijzen en feiten, aan de andere kant het kamp dat rept van scepsis en onzekerheid. Het zou goed zijn als we beter in ons achterhoofd houden wat wetenschap eigenlijk ís.

Voor een samenleving die nogal eens als wordt getypeerd, zijn we aardig geobsedeerd met waarheid.

Het zal de andere kant van een medaille zijn. Hoe meer onze schermen zich vullen met nepnieuws, desinformatie, complottheorieën en liegende politici, des te meer de behoefte groeit aan het enige werkzame medicijn: waarheid.

Van alle soorten waarheid waarmee de mensheid door de eeuwen heen de wereld van orde en betekenis heeft proberen te voorzien, wordt er in onze tijd één soort in het bijzonder in stelling gebracht: de wetenschappelijke waarheid.

En net als ieder belangrijk debat – immigratie, Europa, identiteit –, is ook de strijd om deze waarheid gepolariseerd. Zwart-wit. Voor-tegen. Waar-onwaar.

Logisch ook, want de menselijke aandacht heeft nu eenmaal een voorkeur voor het eenduidige – en de kijk- en leescijferlogica van de nieuwsmedia draait om het vasthouden van aandacht. Voeg daar de polariserende algoritmen van sociale media aan toe en je blijft over met een publiek debat dat vooral draait om uitersten. 

Iedereen gelooft in wetenschap, zelfs de ontkenners

Zo gaat ‘t ook in het debat over ‘de wetenschap’. Of het nu om klimaatverandering, vaccins of zelfs de maanlanding gaat, voortdurend vallen onze tijdlijnen uiteen in een gevecht om de waarheid in de wetenschappelijke zin des woords.

Collage met een foto van een achteruitkijkspiegel
Collage: Gaël Odilon Paccard

Aan de ene kant het kamp dat spreekt van bewijs, feit en consensus. Daar ligt een veronderstelde scheiding tussen de werkelijkheid zoals die is en onze interpretatie ervan aan ten grondslag. Feiten en onze blik daarop, werkelijkheid en persoonlijke voorkeur, nieuws en opinie dienen ‘uit elkaar’ gehouden te worden. De waarheid is buiten ons: ze wordt gevonden. Wat we er vervolgens mee doen, is politiek, cultuur.

Aan de andere het kamp dat rept van scepsis, onzekerheid, en soms zelfs complot. In dit kamp benadrukt men juist voortdurend alles wat wetenschap mensenwerk maakt: belang, theorie, financiering. Wetenschap is politiek, cultuur, bedrijfstak. Om dan vaak met een eigen planbureau, rapport of wetenschapper aan te komen die hun politieke standpunt van wetenschappelijke onderbouwing voorziet.

Opmerkelijk genoeg lijkt het debat aan de oppervlakte gepolariseerder dan het in werkelijkheid is, want beide kampen beroepen zich op de wetenschap als producent van waarheid. Bijna iedereen gelooft tot op zekere hoogte in de wetenschap, zélfs degenen die haar straal ontkennen.

Klimaatontkenners komen zelden met een pastoor of pak tarotkaarten aan om hun punt te onderstrepen – het is meestal een wetenschapper die, tegen de wetenschappelijke consensus in, wél weet hoe het zit.

Een modern debat met een lange, filosofische geschiedenis

Maar kampen blijven het niettemin – en centraal in hun strijd staat wat nu precies onder ‘wetenschappelijk bewezen’ moet worden verstaan.

De tegenstelling tussen bewijs en objectiviteit enerzijds en onzekerheid en belang anderzijds kent een lange filosofische geschiedenis. En hoewel die tegenstelling in de wetenschap ook nog altijd een rol heeft, geldt dat in het publieke debat de wetenschap vaak óf veel harder en onbetwistbaarder, óf juist veel zachter en onzekerder wordt voorgesteld dan ze zichzelf ziet.

Een opmerkelijk voorbeeld is met Pieter Klok, de nieuwe hoofdredacteur van de Volkskrant, en René Moerland, de nieuwe hoofdredacteur van NRC in vakblad Villamedia. Klok verwijt zijn concurrent daarin geen ‘klimaatsceptische’ columnist te hebben (‘Jullie zitten op de lijn van The Guardian: dat er een acuut klimaatprobleem is.’) – alsof klimaatverandering scepsis vereist. Moerland erkent daarop wel een ‘andersoortige columnist’ te willen zoeken, maar distantieert zich juist van The Guardian-lijn: ‘Wij zijn veel nuchterder. Wat zijn de kosten voor klimaat, dat soort verhalen brengen wij ook’ – alsof ‘de kosten’ al wel vaststaan.

Om de wortels van dit soort taalgebruik te begrijpen, is het interessant om hier even een stoomcursus wetenschapsfilosofie te doen. Wat is wetenschap? En over welke waarheid hebben we het als we dingen zeggen als ‘dat is wetenschappelijk bewezen’ of ‘dat is een wetenschappelijk feit’?

Het begin: de spiegeltheorie van waarheid

Rond de zeventiende eeuw, toen de moderne wetenschap als methode ontstond, was het onderliggende geloof: de werkelijkheid ligt buiten de mens en de wetenschap is een manier om die realiteit weer te geven.

Dit wereldbeeld is bekend komen te staan als de spiegeltheorie of overeenstemmingstheorie van waarheid. ‘Waar’ is datgene wat de realiteit juist weerspiegelt – een correcte weergave van de werkelijkheid buiten ons. De hoop, belofte zelfs, was om op een compleet plaatje uit te komen. De wetenschap, zo dacht men, zou de werkelijkheid in kaart kunnen brengen en zo de waarheid doorgronden.

Dit wereldbeeld hebben we vooral te danken aan de Franse filosoof René Descartes (1596-1650), die een harde scheiding introduceerde tussen lichaam en geest, tussen de fysieke wereld en de mentale wereld en daarmee tussen de wereld buiten ons en onze ervaring ervan.

Deze scheiding was cruciaal voor de westerse zoektocht naar waarheid, omdat ermee het onderscheid tussen ons (de mens) en de feiten (de realiteit) werd benadrukt. Waarheid draaide om het zoeken naar ‘overeenstemming met de werkelijkheid buiten ons’.

Collage: Gaël Odilon Paccard

Het probleem: de relatie tussen de werkelijkheid en onze ervaring

Dat klinkt wellicht als een open deur, maar die veronderstelling werd na verloop van tijd hoogst problematisch. Want waar bestond dan precies de relatie tussen de mens en de wereld daarbuiten uit?

Descartes betwistte de betrouwbaarheid van onze zintuiglijke waarneming en lokaliseerde de waarheid puur in onze ratio – een gedachtegoed dat later bekend kwam te staan als het rationalisme.

Tegenover dit wereldbeeld stonden de empiristen, zoals David Hume (1711-1776), die juist stelden dat waarheid uitsluitend uit onze ervaring kan volgen. Simpeler gezegd: wat we kunnen weten, kan nooit aan de ervaring voorafgaan. We kunnen alleen kennen wat te ervaren is.

De meest invloedrijke criticus van zowel Descartes als Hume was Verlichtingsfilosoof Immanuel Kant (1724-1804), die de strikte scheiding tussen werkelijkheid (‘Ding an sich’, noemde Kant dat) en onze geest succesvol torpedeerde.

Wat wij werkelijkheid noemen, stelde Kant, is een samenspel tussen de wereld buiten ons én wat onze geest eraan toevoegt. Er is inderdaad een realiteit maar die realiteit is niet los te zien van de categorisering van onze geest. Het idee dat werkelijkheid en mens, en daarmee feit en interpretatie, keurig uit elkaar te houden zijn, werd wankel. Er moest een onlosmakelijke relatie tussen die twee zijn, die werd veroorzaakt door de menselijke geest (in Kants termen: ‘de zuivere rede’).

Collage: Gaël Odilon Paccard

Stel je dit zo voor: als je de ene biljartbal tegen de andere stoot, brengt de ene biljartbal de andere in beweging. Dat is een oorzaak-gevolgrelatie, die niet afhangt van onze waarneming of interpretatie – ze bestaat buiten ons. Maar, zegt Kant, tegelijkertijd is het concept ‘causaliteit’, oorzaak-gevolg dus, een noodzakelijk onderdeel van onze geest: we kunnen niet buiten dit concept om denken.

Zonder het idee van causaliteit zouden we de wereld dus überhaupt niet als een werkelijkheid kunnen ervaren. Alles zou dan als één grote, onbevattelijke, onsamenhangende chaos op ons overkomen. Het feit dat we enige notie hebben van een werkelijkheid buiten ons, komt omdat onze geest het mogelijk maakt deze te bevatten. Causaliteit is dus buiten ons, maar ook ín ons.

Deze filosofische wending zette alles op z’n kop. Want Kant liet zien: er moet iets in onze geest zijn dat voorafgaat aan de ervaring – iets wat die ervaring mogelijk maakt. Oftewel: het rijtje ‘werkelijkheid > ervaring > kennis’ is incompleet. Het is eerder: ‘werkelijkheid/menselijke geest > ervaring > kennis’.

Het gevolg: waarheid werd steeds meer vermenselijkt

Zo brokkelde langzaam het idee af dat waarheid ‘overeenstemming met’ of ‘een correct plaatje van’ de werkelijkheid was. En daarmee werd ook het idee van wetenschap als puur een methode om te vinden wat buiten ons ligt meer en meer onhoudbaar.

Feit (‘de wereld zoals die is’) en interpretatie (‘de wereld zoals wij die ervaren, waarnemen, categoriseren’) zijn dus weliswaar niet hetzelfde, maar ook niet strikt gescheiden. De waarheid, zogezegd, zit in het samenspel daartussen – níét in wat ze van elkaar onderscheidt.

Uitspraken als ‘wij zoeken eerst de feiten en vormen dan pas een mening’ zijn een echo van het oude paradigma: alsof feit en mening volledig uit elkaar te houden zijn. Iets waar Kant filosofisch korte metten mee maakte.

Korte metten met gigantische gevolgen. Immers, als de werkelijkheid buiten ons niet objectief te vangen is, omdat de menselijke geest er als het ware altijd tussen zit, is dan niet alle waarheid in zekere zin subjectief?

Collage: Gaël Odilon Paccard

Waarheid als een kwestie van taal, macht, interpretatie, perspectief, gemeenschap

Ziedaar het postmoderne denken in een notendop, waarin waarheid meer en meer in termen van de mens werd gevangen. Een van de meest invloedrijke filosofen van het stel, Friedrich Nietzsche (1844-1900), kwam zelfs uit op een heel nieuw ‘-isme’: het perspectivisme.

Dat -isme kwam neer op het idee dat de mens in principe altijd gevangen zit in een perspectief op de werkelijkheid en er dus nooit sprake kan zijn van ‘de werkelijkheid zoals die is’. ‘Er zijn geen feiten, slechts interpretaties’, vatte Nietzsche dat ooit samen.

Zo werd waarheid op alle mogelijke manieren vermenselijkt. Waarheid, klonk het in de filosofische wandelgangen, was een kwestie van: taal (Wittgenstein), macht (Foucault), perspectief (Nietzsche), bruikbaarheid (James), gemeenschap (Rorty) – en ga zo maar door.

Deze filosofische afbraak ligt ten grondslag aan de scepsis die je tegenwoordig zo vaak hoort over ‘feiten’. Zie de YouTube-kanalen waarin klimaatsceptici dingen zeggen als: ‘Natuurlijk zeggen wetenschappers dat de aarde opwarmt, want hun baan hangt ervan af.’ Of: ‘Klimaatverandering is een links complot om onze economie over te nemen.’

Maar de meeste wetenschappers zien hun methode al lang niet meer als een buitenmenselijke zoektocht naar de realiteit zoals die is. Ook geloven weinig wetenschappers dat wetenschap alleen maar politiek of bedrijfstak is. Wetenschap biedt geen objectieve zekerheid, zoals Descartes hoopte, maar evenmin ‘slechts interpretaties’, zoals Nietzsche provoceerde.

Moderne wetenschap spreekt een andere taal. Niet die van bewijs óf belang, van objectiviteit óf subjectiviteit, maar die van waarschijnlijkheid en rechtvaardiging.

De synthese: wetenschap als kwestie van waarschijnlijkheid

Daarmee bedoel ik: waar we in het alledaagse debat over wetenschap geneigd zijn te spreken in termen van ‘bewezen’, zegt de wetenschap zelf liever dat een bepaalde uitspraak ‘gerechtvaardigd’ is. En waar we in het alledaagse debat over wetenschap geneigd zijn te zeggen dat iets ‘een feit’ is, zegt de wetenschap zelf liever: met grote waarschijnlijkheid.

Het verschil lijkt klein, maar is in filosofische zin groot. De wetenschap weet namelijk dat ze in fundamentele zin onzeker is: wat nu een geaccepteerd dogma is, kan morgen altijd achterhaald zijn.

Maar tegelijkertijd is dat niet hetzelfde als: ook maar een theorie of zienswijze. Wetenschap is subjectief – en toch niet volledig betwistbaar. Wetenschap geeft geen definitief uitsluitsel – en kan toch dingen uitsluiten. Wetenschap heeft geen eindpunt – en groeit toch ergens naartoe.

Collage: Gaël Odilon Paccard

En dat komt met name omdat wetenschap, anders dan veel andere vormen van waarheidsvinding, een proces is – niet een gegeven of eindpunt. Een proces dat draait om voortdurende zelfkritiek, in de vorm van peer reviews, replicatiestudies en alternatieve hypothesevorming.

Aan dat basale gegeven gaan veel discussies in het nieuws en op sociale media voorbij. Niet gek ook, want dat ‘de aarde opwarmt door toedoen van de menselijke CO2-uitstoot is binnen het huidige wetenschappelijke paradigma met inachtneming van een foutmarge met 97 procent aannemelijkheid vastgesteld’ is geen lekker verhaal waar je een krant mee verkoopt. Laat staan dat je er zetels mee wint of retweets door krijgt.

Maar het is wel wáár.

Het zou goed zijn als we die nuance meer in ons achterhoofd houden. Wanneer we spreken over feiten, hebben we het niet over iets absoluuts of onbemiddelds, maar over een opeenstapeling van waarschijnlijkheid. Een wetenschappelijke theorie kan meer of minder gerechtvaardigd zijn; ze kan meer of minder alternatieve verklaringen hebben uitgesloten; ze kan een grotere of kleinere foutmarge hebben.

Tegelijkertijd betekent dat fundamenteel onzekere karakter níét dat feiten niet bestaan: wat er niet is, kun je immers ook niet benaderen.

Klimaatverandering is daarvan het meest prangende hedendaagse voorbeeld. Het is een grove misvatting te denken dat wetenschappers naar de CO2-concentratie in de lucht keken en tot de onbetwistbare conclusie kwamen dat de aarde daardoor opwarmt. Integendeel, talloze verklaringen zijn in de afgelopen decennia getest – van natuurlijke variatie tot zonnevlekken – en ontoereikend gebleken. Zo stapelde de waarschijnlijkheid van de CO2-hypothese zich meer en meer op – en verloren alternatieven hun kracht.

Of, zoals oud-weerman Gerrit Hiemstra toen een klimaatontkenner hem vroeg hoe de aarde kon opwarmen als het op zoveel plekken juist veel kouder is dan normaal:

‘Daar is het winter.’

Meer lezen of luisteren?