Hoe maak je de engste film van het jaar? Je laat alles weg wat eng is
Als je deze zomer één film ziet, laat het dan Midsommar zijn. Huiveringwekkende folkhorror, die alle conventies over wat griezelig is overboord flikkert. Het verhaal voltrekt zich in zonovergoten bloemenvelden, niemand is boos, maar iedereen voert krankzinnige rituelen uit. Toch voel je met ze mee. En dat is pas eng.
Zonneschijn, pastelkleuren, giechelende kinderen met bloemenkransen op hun blonde hoofdjes, voeten die dansen op sappig gras, glooiende heuvels, lange tafels gedekt met smetteloos witte lakens, zelfgemaakte pasteitjes geserveerd op schijfjes berkenboom.
Heb je ooit zoiets engs gezien? Waarschijnlijk niet. Tot je naar de film Midsommar bent geweest.
De film is, en ik wenste dat er een overtreffende trap bestond van dit woord, verontrustend. Tweeënhalf uur magie van de hand van regisseur Ari Aster (1986), wiens relatiebreuk diende als inspiratie voor het onderliggende gevoel ervan. En als de aftiteling begint te rollen heb je gevoeld hoe heftig die breuk was: zo’n crisis waarvan je zeker weet dat je hem niet gaat overleven. Zo een die alles uit elkaar rukt, jezelf incluis, terwijl de mensen om je heen, die wel zíén maar niet vóélen hoe je binnenste implodeert, volkomen gerust zijn op de goede afloop.
Aan het Amerikaanse tijdschrift The Atlantic vertelde Aster: ‘Steeds als een van mijn relaties uitging, dacht ik: ik wil hierover schrijven, maar ik heb geen inspiratie – ik wil alleen maar dood. Dit keer lukte het wel, wandelen door de ruïnes.’
Die geïsoleerde staat waarin rouw je brengt, tijdelijk maar desondanks nooit te overzien, is enger dan welke denkbeeldige demon ook. En dus werd zijn tweede grote film, die aanvankelijk een klassieke slasher over Zweedse heidenen zou worden, een desoriënterende weergave van een allesoverheersende maar door niemand meegevoelde gemoedstoestand: echte horror.
Horror in een wereld waar de zon niet ondergaat
Dani, een jonge vrouw, maakt zich zorgen om haar zus, die een bipolaire stoornis heeft. De film begint terwijl Dani ijsberend haar zus probeert te bellen maar keer op keer de voicemail krijgt. Ze ontving kort daarvoor nog een mail van haar. ‘Everything’s black. Mom and dad are coming too.’ Christian is Dani’s vriendje. Ze belt hem en probeert haar paniek te verbergen uit angst dat hij haar een klagebeen vindt. Christian vindt alsnog dat Dani zeurt.
Na de sinistere proloog van de film, waarin je vanzelf mee gaat jammeren met Dani (‘Nee, nee, nee…!’) als ze ontdekt waarom haar zus niet opnam, heeft de machtige, door strijkers gedragen soundtrack van producer Bobby Krlic je ongemerkt al in een wurggreep genomen die je de hele film niet loslaat.
Dani is in rouw. Christian heeft in het geniep een zomervakantie naar Zweden geboekt met zijn vrienden, praat zijn mond daarover voorbij waar Dani bij is en voelt zich dan gedwongen haar ook mee te vragen.
Een Zweedse vriend van Christian, de uitwisselingsstudent Pelle, wil hun graag de rituele feestweek laten zien die elke negentig jaar wordt gevierd in zijn geboortedorp. Een midzomernachtviering, of midsommar, van de lokale Hagar-cultus, ergens in de dagen waarop in Zweden de zon niet ondergaat. Of zoals De Standaard het verwoordde: ‘Amerikanen belanden in een Zweedse commune en dan gaan de poppen aan het dansen.’
Midsommar is niet puntje-van-je-stoel-spannend of houd-de-armsteunen-vast-eng. Het onontkoombare daglicht en de aanzwellende waanzin duwen je steeds dieper in je stoel, tot je verlamd van verwarring merkt dat je niet meer weg kunt.
Evenmin als de Amerikanen, die, steeds dieper de krankzinnigheid van de Zweden ingezogen, de weg naar huis niet meer kunnen vinden. Morele grenzen beginnen te vervagen, zoals een basaal begrip van de wereld om je heen kan verdwijnen als je echt ongelukkig bent. Het besef wat permanent is en wat eindig. Wat pijn is en wat genot. Wat terecht is en wat disproportioneel.
De grond onder je voeten wordt verder weggeslagen door de drugstrips die de personages beleven en die visueel en qua geluid levensecht overkomen. De bomen ademen, emoties, kleuren en geluiden worden een gelijktijdige, niet van elkaar te onderscheiden ervaring.
Het nieuwe eng
Alles wat klassiek gezien ‘eng’ is, blijft in Midsommar achterwege. Gevaar dat loert vanuit het donker, gutsend bloed, schokkerige opnames, monsterachtige geluiden, schrikeffecten: niets van dat al. Zelfs het patriarchaat heeft hier niet de plaats die het gewend is. Alles wat geruststellend zou moeten zijn – zonnestralen, gemeenschapszin, rust, lange, glijdende shots – verleidt je je te ontspannen. Om je vervolgens ongekende angst aan te jagen.
Het enige duidelijk afwijkende in de film, visueel dan, is het hevig asymetrische hoofd van Rueben, een van de bewoners. Maar de jongen is geen monster. Niet verminkt in een freak accident. Hij is simpelweg zo geboren, het product van incest. In plaats van verketterd, wordt hij vereerd: hij schrijft de lokale Bijbel (de Rubi Radr) en zit, gelijk God, na het geven van zijn multi-interpretabele instructies op een berg katoen toe te kijken hoe de wereld om hem heen zichzelf opblaast.
Midsommar herdefinieert wat angst op het witte doek kan zijn – en luidt een opwindend nieuw filmtijdperk in
Geen bloedballet, bezeten nonnen of terreurclowns dus, daar in het zonnige Zweden. En toch is Midsommar de engste film van het jaar. Niet in de laatste plaats vanwege het onspectaculaire, laconiek uitgevoerde geweld. Het doffe geluid van een gezicht dat op een steen ploft, nog even terugveert en dan op de grond blijft liggen, staat dieper in mijn geheugen gekrast dan al die honderden sappige hoofden die ik in horrorfilms met veel bombarie verpletterd, afgezaagd of fijngeknepen zag worden.
Precies dit samenspel van onontkoombare innerlijke schrik en horrorconventies die op hun kop hangen, herdefinieert wat angst op het witte doek kan zijn – en luidt een opwindend nieuw filmtijdperk in. Mogelijk zowel voor horrorliefhebbers die moe zijn geworden van steeds dezelfde gore, platte schokeffecten als voor mensen die om te beginnen niet van horror houden.
Collega en horrorfanaat Joeri Bakker vatte de doorbraak van een alternatieve horrorfilm als Midsommar naar mainstreamzalen perfect samen. ‘Het is niet meer nodig om in horrorclichés te zwemmen om een film te maken die mensen aanspreekt. En daarmee is er gigantisch terrein gewonnen voor het genre om te doen waarin het het beste is: confronteren met het onbekende en het verkennen van de duisternis.’
Lugubere ceremonies, schaamhaartaartjes en het besef van wat normaal is
Laat de fysieke duisternis nou net ontbreken in Midsommar. Net zo goed als zonlicht, heeft elke mens donkerte nodig. Om op adem te komen, los te laten. Zonder het duister kunnen je hersenen geen melatonine aanmaken: het anti-stress- en slaaphormoon. Laat de zon lang genoeg schijnen en je wordt vanzelf gek.
Om toe te voegen aan de cocktail van niet-aflatend hel licht, rouw en een ontbindende liefdesrelatie, zijn er nog de psychedelica, waar ze bij de Hagars niet vies van zijn. Paddo’s, bloementhee: Dani doet mee, grijpt alles aan om te ontsnappen uit haar spiraal van eenzaamheid en begint langzaamaan mee te gaan in het denkproces van de communeleden.
Want die lugubere ceremonies die zij, haar vriend en zijn maten niet lang na aankomst gedwongen bijwonen, die macabere tradities die zich voltrekken in het volle daglicht... zijn die eigenlijk wel zo vreemd? Of heeft Dani zélf, murw geslagen door verlies en verwaarlozing, niet meer helder wat goed en fout is?
De eerste film van Aster, het alom bejubelde Hereditary (2018), is een occulte dollemansrit die in de kern gaat over een rouwend gezin na het verlies van hun moeder en oma. Midsommar is qua sfeer, tempo en vertelvorm – af en toe is het hardop lachen – een totaal andere film dan het kille en vage Hereditary, maar hanteert eenzelfde recept. De gekte overheerst maar de rode draad is een overzichtelijk, invoelbaar verhaal. En het is die rode draad die maakt dat je de gekte kunt plaatsen.
Want ja, deze zoete, zingende Zweden gaan op ogenschijnlijk bizarre manieren om met verlies, seks, de dood en elkaar – maar is ons eigen gedrag niet net zo abnormaal? Is het niet raar hoe de verdrietige Dani zich steeds maar blijft voegen naar haar vriend, Christian, een overduidelijke eikel? En is de houding van de brallende, arrogante vrienden van Christian tegenover de eeuwenoude Hagar-cultuur en de lokale vrouwen niet net zo absurd?
Aster haalt een knappe truc uit: je gaat je te midden van alle bevreemdende taferelen met schaamhaartaartjes, meibomen en een gekooide beer toch óók afvragen of de pijnlijke dingen die we als normaal beschouwen niet de échte waanzin vormen.
Horror die niet onder je bed leeft, maar onder je huid
Het werk van Aster is uniek maar past goed in een recente trend in het horrorgenre, waarin niet monsters, martelaars en geesten, maar het uitvergroten van ongelijkheid, sociale angsten en maatschappelijke verschuivingen het grote kwaad belichamen.
In het dit jaar verschenen Us, van regisseur Jordan Peele, wordt een gezin achtervolgd door een wraakzuchtige schaduwversie van henzelf. Wat blijkt? Elke persoon heeft een ondergronds levende, identieke tweelingbroer of -zus die lijdt, zodat jij dat zelf niet hoeft te doen. Een metafoor voor het wegkijken dat we onszelf permitteren.
Racisme, jezelf anders moeten voordoen, niet gehoord worden of jezelf juist overschreeuwen. Dat is horror van binnenuit
Peele maakte eerder al Get Out (2017), over verdekt en openlijk racisme en culturele toe-eigening. En in John Krasinski’s A Quiet Place (2018), waarin een gezin probeert te overleven in een wereld met ultra-goedhorende monsters die je aanvallen zodra ze je horen, lijkt de onderliggende boodschap dat niemand tegenwoordig zijn mond lijkt te kunnen houden. Want wie stil is, verdwijnt. Wie niet opgemerkt wordt, sterft. Hier is in het Nederlands geen mooie vertaling voor, maar in het Engels kun je zeggen: ‘Most people couldn’t even be quiet to save their lives.’
In Us, Get Out en A Quiet Place zitten mensen die rennen voor hun leven. Er zijn slachtingen, er zijn slechteriken, maar de films zijn vooral beangstigend omdat ze een harde waarheid verkondigen. Racisme, jezelf anders moeten voordoen, de cognitieve dissonantie waar we collectief toe in staat zijn, niet gehoord worden of jezelf juist overschreeuwen. Dat is horror van binnenuit, horror die je niet kunt afschudden, horror die niet onder je bed leeft, maar onder je huid.
Midsommar als macabere maatschappijkritiek
Je kunt de thematiek van Midsommar nog breder trekken. De Standaard sprak regisseur Aster, die de verwrongen moraliteit in de film vergelijkt met leven in de Verenigde Staten onder president Trump. De Hagar-cult, met al zijn ariërs die er deel van uitmaken, wordt ook wel uitgelegd als het ideaal van nazi-Duitsland.
Ook wordt de film onderdeel van een ‘folkhorror revival’ genoemd. Een genre waarbinnen het bekendste voorbeeld The Wicker Man (1973) is – over losgeslagen hippies met obscure rituelen – en dat zich richt op het verkennen van de schaduwzijde van gemeenschap en traditie.
De Volkskrant gaf Midsommar vijf sterren, noemt het project ‘bedwelmend, inktzwart (...) met wellicht het meest macabere happy end in de filmgeschiedenis.’ NRC Handelsblad vindt de film ‘een juweel dat inspeelt op het fenomeen millennialspeak: onder het mom van emotionele openheid, liegt iedereen erop los. Een zomervakantie wil de zaken dan nog wel eens op scherp stellen, zo ook hier.’’
Wat duidelijk is: de film beperkt zich, dankzij zijn gelaagdheid, niet tot wat we kunnen zien, maar geeft ook maatschappijkritiek en ergens zelfs een Amerikaanse visie op bepaalde Europese ‘gebruiken’. Let als je gaat kijken eens op de rol die euthanasie in de film speelt, hoe de regels van eeuwenoude culturen met voeten worden getreden en met welke bril er naar socialisme wordt gekeken.
Midsommar is angstaanjagend vanwege het geringe maar ongemakkelijk zichtbare geweld. De levensechte bad trips die zich in realtime voor je afspelen. De soundtrack die je in je nek voelt schuren. Maar de diepste huivering komt van binnenuit. Wanneer je tijdens de laatste, ontwrichtende Hagar-ceremonie, je hoofd tollend van de drugs, onrust, verwarring en pastelkleuren, ondanks de geschifte taferelen die zich opstapelen, opeens het idee bekruipt: is het wel erg wat hier gebeurt? Of zijn deze mensen zo gek nog niet? Is dit... oké?