Het is de eerste dag van het Suikerfeest van dit jaar als we thuis de buren, kennissen en familieleden ontvangen. Op deze dag zoeken we elkaar op, dat is de gewoonte. Zo is een vrouw uit de buurt ons komen bezoeken op de vierde verdieping, de hoogste van onze flat. Alleen op islamitische feestdagen komt die vrouw even langs, en eenmaal kwam ze de stofzuiger lenen.

Onlangs heeft een van haar zonen haar geslagen, de blauwe plekken en wondjes op haar gezicht zijn nog te zien. Aan mijn moeder vertelde ze aanvankelijk dat ze was gevallen. We houden het liefst onze weemoed en zorgen binnenshuis, achter de gordijnen. 

Niet zo lang geleden stonden er nog hoge bomen in de straat. Ze rekten zich uit tot net boven de hoogste ramen en blokkeerden zo het zicht, niemand kon bij elkaar naar binnen kijken. De gemeente heeft ze weggehaald, de straat voelde meteen opener.

Ik denk dat het hoort bij een groter gemeentelijk plan, want tegelijkertijd werden er aan het eind van de straat panden vrijgemaakt voor verschillende kunstenaars, zoals Studio Joske die ‘eigenzinnige’ meubels maakt, een jonge klokkenmaker die ‘unieke kleurrijke design-klokken’ maakt en een chocoladecafé dat inmiddels weer gesloten is.

We zijn gewend Al-hamdullah te zeggen, dank aan God, voor alles. Zo groeide ik op. Maar bij mij groeit de twijfel aan Zijn bestaan.

Buitenshuis dragen we maskers van dankbaarheid. Al-hamdullah, zeggen wij, dank aan God, voor alles, hoeveel dat ook moge zijn, want zo heeft God het gewild. 

Die buurvrouw is weduwe, analfabeet en spreekt Nederlands noch Turks, alleen gebrekkig Koerdisch. Haar hoofddoek draagt ze zo dat er een stuk van voor haar mond valt. Terwijl ik vanuit mijn kamer hoor hoe ze mijn moeder vertelt dat ze eigenlijk helemaal niet is gevallen, dat haar zoon was aangehouden en inmiddels gewoon thuis is, krijg ik een berichtje van een vriend. Zijn zus is van een flat gesprongen. Gevallen, noemde hij het zelf. Zij is een jonge godvruchtige vrouw, die zich door de dag sleepte met de vijf gebeden.

Die vriend zei eens dat onze huizen vervloekt zijn. Ik weet niet of dat zo is, of dat het aan ons ligt, dat we het zo zien omdat wij onze magen hebben gevuld met weemoed. En dat er wel meer is dat leven brengt dan alleen de kinderen die rennen door de speeltuinen en de krijsende kraaien die van dak tot dak springen. 

Sabr moet ik hebben, geduld, zegt een vriend

De gehele maand Ramadan heb ik God gevraagd iets van zich te laten horen. Want, steeds meer, steeds vaker, trek ik Zijn bestaan in twijfel. Als ik dit deel met die vriend, zegt hij dat ik het niet zo moet zien. Dat ik sabr moet hebben, geduld. Dat ik mijn gedachten vooral niet moet uitspreken of delen met anderen, omdat het hen ook aan het twijfelen kan brengen. Het zijn waswas, duivelse influisteringen. Ik moet meer kennis opdoen en mijn toevlucht zoeken bij Allah door te bidden, raadt hij aan.

In God geloven was voor mij altijd een vanzelfsprekendheid, meer nog dan het hebben van beide ouders – gezien de vele vaders die hun gezinnen uit elkaar trokken, die hun vrouwen en kinderen uit huis verdreven. God was een onverwoestbare rots in de branding. De bron van Hoop.

Ik heb Hem gesmeekt dat Hij iets van zich liet horen, zodat ik niet zou denken dat Zijn bestaan een leugen is.

Ik heb Hem gesmeekt dat Hij iets van zich liet horen, zodat ik niet zou denken dat Zijn bestaan een leugen is. Vandaar dat ik al een tijd op scherp sta: elk moment zou er een antwoord kunnen komen.

Alles zou een duw in de rug kunnen zijn: de ongeopende envelop die onlangs uit het boek Met andere woorden van Jhumpa Lahiri viel, dat ik bij de bibliotheek had geleend. Er zat een gedichtje in, geschreven in het Spaans door ene Teresa Nalé. Angustia, angst, heette het. Of de boodschappen in het Turks, ook in dichtvorm, gedrukt op de papiertjes van Falim, een kauwgommerk. Mijn nachtmerries en andere dromen. De video’s en andere berichten die voorbijkomen op sociale media, zoals het vijf jaar oude interview met Jozef van den Berg (1949). Een Facebookvriend had dat gedeeld.

Het is net of Van den Berg me roept

Van den Berg leidt nu een kluizenaarsbestaan, in het dorpje Neerijnen, West-Betuwe, las ik. Dertig jaar geleden was hij een nationaal en internationaal gevierd theatermaker en poppenspeler. God ‘raakte hem aan’, door Zijn Hand op zijn hart te leggen, in de kleedkamer, net voor een voorstelling. Van den Berg had zijn roeping gevonden: hij woont nu een zelfgebouwd hutje, waar hij slaapt en voornamelijk bidt.

Na het lezen van het interview voelde ik een onbedwingbare drang om meer te weten te komen Ik lees meer interviews met hem en zijn biografie, bekijk delen van zijn theatershows op YouTube, zoek verhalen van kluizenaars, monniken en nonnen. Maar ik wil meer. Ik wil hem zien. Ik heb het gevoel dat het haast móet, dat hij mij roept.

Ik wil weten hoe hij het doet, zo – ogenschijnlijk – zonder twijfel te leven, heilig overtuigd van Gods bestaan.

Het is op dagen als deze, de eerste van het Suikerfeest, dat onze kamers zich vullen met elegieën over overleden grootouders, over onze vaders, het vaderland waar onze hoofden vaak zijn. Op dit soort dagen lijkt het in die kamers net een bal masqué. Dan groeit de twijfel aan God, ontstaat het gevoel dat ik mezelf aan het voorliegen ben door te hopen dat het ooit goed komt, met die sabr. Dan groeit het gevoel dat geloven juist zelfdestructie is.

Ik zocht contact met Van den Berg. Hij is de eerste van een reeks mensen die ik ga interviewen over dit gevoelige onderwerp. Ik hoop dat ze me helpen de vragen te beantwoorden waarmee ik worstel. Hoe omarmen zij zoiets volkomen mystieks als het bestaan van God?  Of, als ze twijfelen: hoe gaan zij daarmee om? En, wie hun geloof verlieten, waarom deden ze dat en wat gaf de doorslag?

Heb je suggesties wie ik zou kunnen spreken? Deel ze met me en vertel me waarom juist die persoon me verder kan helpen bij mijn zoektocht.

Meer lezen?

Al wat je moet doen is de weg afleggen van je hoofd naar je hart, zegt deze diepgelovige kluizenaar Omdat ik twijfelde over het bestaan van God, ging ik op bezoek bij Jozef van den Berg. Ooit was hij een beroemd poppenspeler, nu leeft hij als een kluizenaar om God te dienen – en is hij er rotsvast van overtuigd dat Hij bestaat. Ik wilde erachter komen of hij weleens te maken heeft met twijfel. Lees hier mijn interview met Jozef van den Berg De liefde voor een moeder vind je in de geur van haar kleren Al lang wil ik Mustafa Kus interviewen. Met zijn project Omalief helpt hij de eenzaamheid verdrijven bij ‘Nederlandse oma’s en opa’s’. Maar wat drijft de man, een Turkse Nederlander zoals ik? Als ik hem tref, is hij ontroostbaar omdat zijn moeder stervende is. En ontdek ik waarom hij zijn project begon: uit moederliefde. Hier lees je het artikel van Hizir terug