De schrijver die een moordenaar moest veroordelen (maar liever met hem naar het café was gegaan)

Tomas Vanheste
Correspondent Europa tussen macht en verbeelding
Illustraties: Jenna Arts (voor De Correspondent)

Schrijver Peter Vermeersch moest als jurylid helpen bepalen of een 18-jarige jongen schuldig was aan moord. Een hondsmoeilijke opdracht, die bij hem vragen opriep over schuld, straf en vergelding. Hij schreef er het indringende Aantekeningen bij een moord over, dat vandaag verschijnt.

Op een herfstavond in 2012 brachten drie jongens, een van 18 en twee van 15, een 79-jarige vrouw om het leven in een Brussels appartement. De oudste, E.J., was bij de vrouw naar het toilet geweest toen hij puinruimde in een andere woning in het appartementsgebouw, en had juwelen in haar badkamer zien liggen.

De nacht na de moord brachten de drie door in een discobar, de volgende dag verkochten ze de juwelen voor tweeduizend euro.

Een jeugdrechter stuurde de jongste twee naar een jeugdinstelling, een volksjury verklaarde de meerderjarige E.J. – broer van een van de twee jongere daders – in mei 2016 schuldig, waarop hij een celstraf kreeg van 21 jaar. 

In de zat hoogleraar politieke wetenschappen in Leuven, Oost-Europadeskundige en schrijver. Op een dag was er een brief bij hem in de bus gevallen met de oproep zijn burgerplicht te doen.

Vermeersch, die eerder het boek schreef, over de landen waarin Joegoslavië is uiteengevallen, heeft nu in een mooi en indringend zijn eigen gemoed na de veroordeling onderzocht.

‘Het is zwaar, iemand schuldig verklaren, je moet dat echt niet onderschatten’, vertelt hij in het Brusselse café-restaurant Le Perroquet, een prachtige art-deco-bistro op een steenworp afstand van het Justitiepaleis waar het proces plaatsvond.

‘Zelfs als je de toedracht volledig kon achterhalen, alle feiten glashelder zouden zijn en de moordenaar een tot op het bot verdorven mens was, die volgens mijn mensbeeld helemaal niet bestaan, zou zo’n oordeel vellen nog een enorm zware opdracht zijn voor iemand als ik’, zegt hij.

Geen Scandinavische misdaadserie

Maar de toedracht van de moord wás niet volledig te achterhalen. Het motto waarmee Vermeersch’ boek opent, is ontleend aan dichter die zelf zijn hospita vermoordde: ‘Er zijn dingen gebeurd / die niemand achterhaalt’.

Hetzelfde woord komt terug in een cruciale passage, als de drie jongens na de roofmoord weghollen met de buit en in een bus springen. ‘Krijtwit van angst of giechelend van de adrenaline? Niemand zal het ooit kunnen achterhalen’, tekent Vermeersch op. 

Wat de daders gevoeld en gedacht hebben, blijft in nevelen gehuld. Ongewis blijft ook of de jongens van plan waren de vrouw te doden. Waarschijnlijk heeft E.J. de moord niet zelf uitgevoerd, maar ook dat is niet zeker. In ieder geval staan zijn vingerafdrukken niet op het mes waarmee de vrouw in haar nek werd gestoken, wel die van zijn jongere broer A.J.

De moord verliep niet ‘als in een Scandinavische misdaadserie’, zegt Vermeersch. ‘Die bevat altijd een uiterst ingewikkeld verhaal. Maar op het einde krijg je volledig uitgelegd hoe het in elkaar zat, alsof er een camera bij was tijdens de misdaad.’ 

‘Tijdens een rechtszaak daarentegen wordt een verhaal verteld dat juridisch moet kloppen om tot een veroordeling te komen. Maar je houdt veel vage vlekken over.’ 

‘Ik denk dat die er zelfs zijn voor de daders. Het geheugen is immers ontzettend onbetrouwbaar. Je baseert je op een relaas over de feiten – en zelfs als er een camera bij was geweest, heb je nog niet het hele verhaal. Je kunt niet in het hoofd kijken van de daders. Wat waren hun drijfveren? Wat was de dynamiek die veroorzaakte dat de dingen liepen zoals ze gelopen zijn?’

Leven in het grijze circuit

Al kon hij niet in het hoofd van E.J. kijken, Vermeersch kon zich wel verdiepen in zijn achtergrond. Met zijn Albanese moeder en zijn broer was de jongen eind jaren negentig naar België gekomen. Zijn moeder verzon een vluchtverhaal: ze waren Albanees sprekende Kosovaren die het oorlogsgeweld in Kosovo moesten ontvluchten. Hun asielaanvraag werd afgewezen. Ze bleven toch in België. Nadat E.J. zijn school had afgemaakt, mocht hij niet officieel werken en scharrelde hij zijn geld in het grijze circuit bijeen.

In het niemandsland van de illegaliteit verblijven heel veel mensen in Brussel, Brussel-kenner Pascal Verbeken onlangs. ‘Brussel is een merkwaardig tolerante stad’, observeert Vermeersch. ‘Als stad waar verschillende levensverhalen naast elkaar mogelijk zijn, is Brussel werkelijk iets wonderbaarlijks. Het is de meest diverse stad ter wereld, denk ik, niet alleen wat betreft afkomst en taal maar ook qua status. Ben je hier permanent of op doorreis? Ben je expat of illegaal? Dat weefsel van allerlei sociale en officiële statussen is enorm rijk geschakeerd.’

‘Door die tolerantie heb je veel manoeuvreerruimte. Dat vind ik prachtig, maar het kan ook een probleem zijn. Zoals voor deze jongeman die in een onzekere situatie opgroeit. Als tiener moet je je al thuis proberen te voelen in een wereld waarin je je weg nog moet vinden. Als al die onzekerheid over je toekomst daar nog eens bovenop komt...’

Alsof de jonge Albanees niet al genoeg zorgen had, was er thuis nog een ‘huisvriend’ die hem mishandelde en die uiteindelijk zijn vader bleek te zijn. Die had tijdens een diefstal in Griekenland iemand vermoord en was met de familie mee naar België gevlucht, waar hij onder de radar leefde. 

‘En deze man, deze Astrit of hoe hij ook heette, had dus ook gemoord. Was dat relevant? Hoe was dat relevant?’ schrijft Vermeersch.

‘Een aaneenschakeling van elkaar versterkende problemen’

Als ik die passage citeer tijdens ons gesprek, raadt de auteur mijn vraag al: heb je ook antwoorden? ‘Dat ik ze niet geef, betekent dat ik ze niet heb. Ik stel in mijn boek heel veel vragen, ook aan de lezer. Wat vind jij? Wat zou jij doen?’

Deze lezer werd in ieder geval getroffen door een passage waarin Vermeersch schrijft dat E.J. ‘een aaneenschakeling van elkaar versterkende problemen’ ervoer: ‘migratie, taalbarrières, mishandeling’. En dan ontbreekt in die opsomming nog het geldgebrek door de illegaliteit. Dit alles verklaart de moord natuurlijk niet, laat staan dat het die excuseert. Maar het zet de lezer wel aan het denken over een ingewikkeld begrip als ‘verzachtende omstandigheden’.

Bij dat begrip “verzachtende omstandigheden” krijg ik het in mijn hoofd niet rond

‘Juridische taal heeft als bedoeling alles zo helder mogelijk weer te geven’, zegt Vermeersch. ‘Maar bij het begrip “verzachtende omstandigheden” krijg ik het in mijn hoofd niet rond. Welke elementen uit de context moet je meenemen om minder zwaar te straffen en welke niet? Als participant in zo’n proces beleef je dat als nattevingerwerk.’

Tijdens de rechtszaak getuigde E.J.’s vriendin dat hij ‘de liefste jongen van de wereld is’ en noemde een oud-leraar hem ‘een goede jongen’. Opnieuw is de vraag: is dat relevant? Bij mij groeide tijdens het lezen in ieder geval het gevoel dat de jongen, opgejaagd door ingewikkelde omstandigheden en verleid door het verlangen naar een beetje geld, een verschrikkelijke daad pleegde die hij niet had gepland en waar hij achteraf spijt van heeft.

‘Ik ben blij dat dit beeld bij jou is ontstaan’, zegt Vermeersch als ik mijn indrukken weergeef. ‘Maar ik denk niet dat iedereen dezelfde conclusie zal trekken als jij. Dat is afhankelijk van hoe je denkt over de wereld, over de samenleving, over de rechtspraak, over straffen.’

Had hij zelf dan de indruk dat E.J. een goede jongen was, zoals de leraar zei? ‘Wat ik vooral heb ontdekt, is de onmogelijkheid zoiets te achterhalen binnen de rechtszaal. Je kunt niet zeggen: we leggen nu het proces stil en ik ga met die jongen hier op café zitten om hem te vragen: vertel eens een keer, hoe is dat eigenlijk allemaal gelopen? Dat zou ik oprecht wel gewild hebben. Maar het kan niet, mag niet.’

‘Er wordt geprobeerd de procedure zuiver te houden. Ons rechtssysteem zet schotten tussen de verschillende partijen en bewaakt die nauw. Bij mij ontstond juist een enorme behoefte die schotten om te trekken, om het gewone leven te laten binnenstromen en menselijk contact te maken.’

Nieuwe pijn

Wetende hoe ongewis de toedracht van de moord is en hoe complex de achtergrond van de jongen, komt 21 jaar cel op mij over als een te zware straf. Vermeersch kan en wil niet zeggen of hij daar als jurylid mee heeft ingestemd. Het beraad van de jury is geheim. Ze beslist bij meerderheid en iedereen moet zich bij de uitkomst neerleggen. 

Zeker is wel dat de schrijver na het proces steeds meer ging nadenken over de zin van straf. ‘We vinden het vanzelfsprekend dat we veroordeelde personen jaren in de gevangenis zetten en dat dit beschaafd en rechtvaardig is. We bekijken hoe zwaar de misdaad is en proberen daar een gestructureerde wraak tegenover te stellen. Maar uiteindelijk komt het neer op iemand pijn doen. Je hebt het lijden van de misdaad; wat volgt is nieuw lijden veroorzaken. Het is niet liefde toebrengen, niet proberen iets te herstellen, maar het is bijkomend leed berokkenen. Dan is de vraag: helpt dat?’

Komt die persoon nog erger uit de gevangenis dan hij erin is gegaan? Zijn de nabestaanden tevreden?

Vermeersch, zelf ook dichter, verwijst naar het adagium van de Poolse dichter dat er ‘geen dringender vragen dan naïeve vragen’ zijn. Dergelijke vragen wil hij stellen. ‘Iedereen denkt: vonnis geveld, voilà, we zijn ervan af. Niemand is nog geïnteresseerd in het vervolg. Maar net dán wordt het interessant. Komt die persoon nog erger uit de gevangenis dan hij erin is gegaan? Zijn de nabestaanden tevreden?’

Hoe het met deze dader verder ging, kon Vermeersch niet achterhalen. In België mag niet bekend worden gemaakt of iemand in de gevangenis zit en waar. Misschien is de jongen wel naar Albanië uitgewezen. 

De schrijver weet ook niet of hij het wel had willen weten. Hij wilde geen boek schrijven over deze specifieke zaak, maar algemene vragen aan de orde stellen over de zin van straf en over wat er ná een vonnis komt.

Een buitensporig paleis dat achterhaalde ideeën belichaamt

Dat vonnis voltrok zich in het Brusselse Justitiepaleis dat al jaren in de steigers staat – steigers die zelf alweer aan renovatie toe zijn. 

Als we naar dat gebouw verkast zijn, zegt Vermeersch dat hij het een perfecte metafoor vindt voor ons denken over misdaad en straf. ‘De bedoeling was dat het paleis imposant zou zijn en zou laten zien dat we weten hoe justitie werkt. Het belichaamde een negentiende-eeuws vooruitgangsgeloof.’

‘Maar al snel, bij de vele renovaties die nodig bleken, stuitten we op de onmogelijkheden van dit megalomane gebouw. Dat is hoe ik het lees: een gebouw dat uitdrukt hoe onmogelijk het voor ons is het verhaal helemaal af te maken. Het idee dat je voor altijd iets oplost, de misdaad uit de wereld haalt of de perfecte rechtsstaat en samenleving creëert, is een te grote gedachte, zoals dit gebouw te groot is.’

Sinds de inhuldiging van het paleis in 1883 zijn we nog weinig verder gekomen in het denken over misdaad, vreest Vermeersch. We zijn vast blijven houden aan het oude idee dat gevangenisstraf rechtvaardig en zuiverend is. Maar zijn er eigentijdse, betere ideeën? Pasklare antwoorden heeft hij niet, wel een denkrichting. 

‘De Noorse criminoloog Nils Christie, die helaas in 2015 is overleden, heeft mooie dingen geschreven over herstelrecht, onder meer een prachtig stuk uit de jaren zeventig over conflict als eigendom. Als er een conflict bestaat in de maatschappij, zei hij, zijn we nu geneigd naar justitie te gaan, het af te geven en te zeggen: doe uw werk, in de hoop dat justitie de wraakketen zal voortzetten – wat jij als persoon niet meer mag. Christie vraagt zich af hoe je het bezit van een conflict weer terug bij mensen kunt brengen, zonder dat dit uitmondt in wraak. Dat is waar herstelrecht om de hoek komt kijken.’

In plaats van wraak uit te oefenen, moet je vanaf dag één kijken naar re-integratie in de samenleving

Een veroordeling is wel belangrijk, erkent Vermeersch. ‘Je moet erkenning van een vorm van schuld hebben bij de dader. Maar in plaats van wraak uit te oefenen, moet je vanaf dag één kijken naar re-integratie. Dit is een persoon die behoort tot onze samenleving die deze vreselijke daad heeft begaan. Hoe kunnen we het sociale weefsel zodanig proberen te herstellen dat deze persoon weer kan functioneren in de samenleving, in plaats van hem eruit te verwijderen?’

Een initiatief dat nog in de kinderschoenen staat, maar dat hij wel veelbelovend vindt, is ‘De bedoeling ervan is de gevangenis te verbrokkelen’, licht hij toe, ‘in kleine woonhuizen waar je programma’s hebt die helemaal aangepast zijn aan de problemen en behoeften van de personen die veroordeeld zijn.’

‘Heel veel mensen denken: de gevangenis is de enige oplossing. We moeten wraak nemen, dan zullen ze hun lesje wel leren. De gevangenis is een vogelverschrikker, was een beschrijving die ik vond in een negentiende-eeuws architectuurblad. Dat idee leeft nog steeds. Het is raar dat wij als maatschappij menen dat dit het enige antwoord is en dat we er niet verder over hoeven na te denken.’

Voorzichtig herstel

In zijn boek verwijst Vermeersch naar de Oresteia, het theaterstuk van waarin een jongeman uit wraak voor de moord op zijn vader zijn moeder doodsteekt. Het stuk gaat over ‘de aantrekkingskracht van de rancune, dat enorme gif dat je lichaam tot in de kleinste vezels kan bezetten en aanporren tot terreur en zelfvernietiging’.

Onder de koepel van de hal van het justitiepaleis die zo groot, hoog en stil is als een kerk, vraag ik of Vermeersch tijdens het proces ook rancune in zijn lichaam voelde vreten.

Een jaar voor hij zitting moest nemen in de jury werd hij met zijn vriend David Van Reybrouck in Brussel slachtoffer van een ‘carjacking’. Vijf gemaskerde mannen waren hen ongemerkt gevolgd naar een afgesloten parkeerplaats waar Davids auto stond. Op het moment dat David en hij de kofferbak openden, begonnen de mannen klappen uit te delen. Ze maakten David de autosleutel afhandig en gingen er, terwijl Peter angstig op de grond lag, met de auto vandoor.

‘Ik heb er tijdens het proces niet veel aan gedacht’, antwoordt hij. Later, toen hij voor zijn boek wilde uitzoeken hoe door misdaad en vonnis geslagen wonden geheeld kunnen worden, woonde hij vele bij. En toen kwam de overval in alle hevigheid terug.

‘Ik werd teruggeworpen op het gevoel dat ik vlak na die carjacking had, dat iets niet was afgemaakt’, vertelt hij. ‘De zinloosheid van zo’n carjacking is stuitend. Die daders zijn niet gevat. Ik had nog veel vragen over het verloop. Het gebeurt heel snel en vervaagt even snel.’

‘Zo vroeg ik mij af: hadden we moeten proberen te praten met die mensen? Hadden we ons moeten verweren? Voor de verwerking heb ik ontzettend veel gehad aan de ontmoetingen met slachtoffers en daders van andere feiten, in de gevangenis van Ieper. Ik heb geen afdoende verklaring waarom die gesprekken zo’n belangrijk effect op mij hadden. Ik kan slechts vaststellen dat het zo was. Terwijl ik goed besef dat het leed dat ik onderging niet in verhouding staat tot wat sommige mensen moeten meemaken.’

Het is nauwelijks te benoemen wat er tijdens dergelijke gesprekken gebeurt, zegt Vermeersch. Als ik hem vraag toch een poging te doen, tast hij het zo af: ‘Je leert elkaar als mensen zien, niet als dader of slachtoffer. Je leert te praten over wat je hebt meegemaakt, op een manier die anders is dan hoe je het je vrienden vertelt, die sowieso met je sympathiseren en kwaad zijn op de mensen die het hebben gedaan.’

‘Als “slachtoffer” probeer je je wraakgevoelens te bedwingen. Als “dader” probeer je, geconfronteerd met het leed en de woede van de ander, misschien je eigen gevoel te bedwingen dat jij het slachtoffer bent, van de omstandigheden. Misschien probeer je de neiging om je daad goed te praten te overwinnen en tracht je je schaamte een plek te geven. Maar je praat daar niet alleen over zware zaken, het gaat ook over fait divers. Het gewone leven begint al binnen te stromen in die gesprekken. Dat is ergens ook troostend.’

Een kanteling die zorgt dat je je weer thuis voelt in je eigen leven

Wat hij ervoer tijdens die gesprekken, omschrijft hij als een kleine, maar betekenisvolle ‘kanteling’ die ervoor kan zorgen dat mensen zich ‘weer thuis konden voelen in hun eigen leven’. Maar wat is dat, je thuis voelen in je eigen leven?

‘Wat ik vooral bij nabestaanden maar ook bij daders heb gemerkt, is het gevoel: het is niet klaar. Je bent erdoor geobsedeerd, je weet niet wat het is, schuldgevoel, kwaad zijn op jezelf, wraakgevoelens, depressies’, zegt Vermeersch. 

‘Iedereen rondom je zegt na afloop van het proces: je moet het loslaten, het is voorbij. De dader zit in de cel, wat wil je nog meer? Loslaten is juist wat je niet kunt. Maar als je niet kunt loslaten, kun je het misschien wel anders vastpakken en het een plek in je eigen leven geven.’

‘Misschien is dat het voorzichtige kantelen: dat je boodschappen hebt gedaan en het eventjes uit je hoofd was. Plotseling ontstaat er weer iets als het gewone leven.’ 

Meer lezen?