Deze Correspondentlezer heeft de Russen afgeluisterd in de Achterhoek

Gisteren verscheen een reportage op De Correspondent over een antenneveld in Eibergen, dat nog steeds een essentiële rol vervult voor het Nederlandse leger en de Nederlandse veiligheids-en inlichtingendiensten. Enkele lezers lieten weten daar vroeger gewerkt te hebben en tijdens de Koude Oorlog de troepen van achter het IJzeren Gordijn met de antennes in de gaten te hebben gehouden. Een van hen, Jim van Beusekom (1954), was bereid zijn ervaringen van toen op te schrijven. Dit is zijn verhaal:

‘In 1973/1974 was ik als dienstplichtig soldaat interceptietelegrafist in kamp Holterhoek (Eibergen). Wij werkten daar in volcontinudienst met vier ploegen per dag. Vier keer per dag liep er dus een plukje militairen heen en weer langs de weg tussen de kazerne en het gebouw waar het allemaal gebeurde. Dat gebouw bestond uit twee strikt gescheiden vleugels: een met de interceptisten en een met de decodeerders.

De interceptieafdeling bestond uit een gang, met aan weerszijden cabines. In je cabine stond een werktafel met daarop twee of meer ontvangers. Verder had je een rechtstreekse verbinding met de peilstations en had je een omroep voor de afdeling ter beschikking. Bij aanvang van je dienst kreeg je een of meer netwerken toegewezen die je moest afluisteren.

Wij luisterden Oost-Duitse en Russische telegrafienetwerken af die zich bevonden in de DDR. Hun marconisten seinden in codes van ‘woorden’ van vijf tekens (letters/cijfers). Op speciaal papier schreven wij op wat wij dachten te horen, waarna we de papieren doorstuurden naar de ontcijferaars. Overigens konden de Oost-Duitsers niet in de schaduw staan van de Russen qua nauwkeurigheid en snelheid van het morseschrift. De netwerken behoorden bij legerheden, die zich geregeld verplaatsten. Door een driehoekspeiling aan te vragen bij de peilstations, kon je vaststellen waar een zendpost zich bevond. Op deze manier konden we bepalen of een legereenheid al dan niet was verhuisd.

De zendposten gebruikten verschillende zendfrequenties, ook binnen één netwerk. Je kon de ene ontvanger afstemmen op de hoofdpost en de andere op een van de bijposten, zodat je het hele ‘gesprek’ kon volgen. Af en toe ging een post over naar een andere frequentie, bijvoorbeeld wegens weersomstandigheden, en dan was het weer zoeken geblazen. Met behulp van een peiling kon je laten bevestigen dat de zoekgeraakte zender terecht was.

Om de paar weken gingen alle netwerken tegelijkertijd over op een ander frequentie, en dan was je gerust met z’n allen een hele nacht bezig om alle netwerken en hun locaties weer in kaart te brengen. Het hielp dan enorm wanneer je op grond van je ervaring het handschrift van een marconist herkende. Wanneer je zeker wist welk netwerk op welke frequentie zat, kon je dit zelf omroepen in de interceptievleugel.

Hoewel mijn vader beroepsofficier was, voelde ik (en voelden de meeste dienstplichtigen met mij) een afkeer van onze verplichte deelname aan deze militaire hobby: wij ervoeren geen gevoel van veiligheid, maar vooral een verspilling van talent, tijd en geld. Ik had persoonlijk niets tegen Oost-Duitsers of Russen en voelde meer verbondenheid met de dienstplichtige seiner aan de andere kant wiens handschrift ik herkende, dan met mijn leidinggevenden, die vooral in termen van oorlog dachten.

Gelukkig was het na een jaar allemaal weer voorbij en behoorden wij niet tot de dienstplichtigen die fysieke ontberingen moesten ondergaan, zoals door het zand kruipen en nachten buiten slapen. Het mooiste is dat ik deze ongewenste ervaring nog in mijn voordeel heb kunnen gebruiken: bij mijn sollicitatie naar de functie van parlementsstenograaf later in 1974 heb ik mijn bijzondere talent benadrukt om geluid supersnel om te zetten in schrift. Ik ben 25 jaar in dat mooie vak werkzaam geweest.’

De reportage ‘Op dit veldje in de Achterhoek luistert Nederland de Taliban af’