Ik herken de bewegingen en taal van hen die twijfelen aan God, ook bij jou, zei ze. 

Het was een oudere vrouw, aan wie ik verteld had over de serie interviews die ik zou gaan maken met gelovigen. Ik ben benieuwd hoe zij omgaan met hun twijfels over God. Juist omdat die twijfel bij mij steeds meer groeit.

Ze zag mijn schaamte, herkende de moeite die ik had mijn twijfel uit te spreken. Ik wilde dat volgens haar niet toegeven.

Zij herkende het omdat ze er zelf ook mee had gezeten. Na een lange strijd nam ze jaren geleden definitief afstand van het christendom. Dat wat voor haar eens alomvattend was, werd van het ene op het andere moment betekenisloos. Ze had zichzelf jarenlang parabels voorgehouden, zichzelf ermee voorgelogen, de wereld en zichzelf ermee gedefinieerd, zinvol gemaakt.

Ze zag en begreep mijn schuldgevoelens, zei ze.

Schuldgevoelens tegenover wie ik tot voor kort geweest was. De jongeman die het dacht te begrijpen, die ideeën had die zekerheid boden. 

De redenen van mijn twijfel zoek ik bij mezelf: ik ben niet standvastig genoeg, ik wil te veel van de wereldse geneugten, ik heb een zwak en te weinig kennis van zaken.

Mijn twijfel aan God voelt als een persoonlijk falen. Alsof ik alles wat ik eens had, ben kwijtgeraakt en ik in puin val, verbrokkel.

Ik benaderde een oud-klasgenoot, met wie ik vaker over het geloof had gesproken. Zij stuurde mij een vers uit de Koran. Als troost. Over profeet Ibrahim, vrede zij met hem. Ook hij twijfelde en bevroeg het bestaan van God, zei ze.

Ik moest me niet te veel zorgen maken, zei de vriendin. Ik moest mijn gebeden verrichten.

Daar waar christenen om mij heen altijd voor mij willen bidden, door een moment hun hand op mij te leggen, adviseren moslims juist om zelf te bidden, mezelf aan God te onderwerpen.

Zonder God, leegte

Een week geleden overnachtte ik in een hotel in Soesterberg. Eens was het een missiehuis waar jongens werden opgeleid tot priester of missionaris. Ernaast stond een oud klooster. 

Er liepen nu geen zusters meer, geen jonge gelovigen door de gangen, maar voornamelijk mannen in pakken die er een dag lang vergaderden en er vervolgens bleven slapen.

Maar ik zag nog wel de glas-in-loodramen, een standbeeld van een vrouw met twee kinderen in haar armen, een bakstenen kruis op het dak, een kruis in de muur boven een deur en een muurschildering van heiligen, druk in gesprek met elkaar, met boven hen de Heilige Geest in de vorm van een witte, klapwiekende vogel. 

Alleen in de details van de twee gebouwen was hun geschiedenis nog te zien.

Diep in de nacht, op mijn hotelkamer, werd ik overmeesterd door een gevoel dat ik vaker krijg. Om de zoveel weken. Een gevoel van immense eenzaamheid, een leegheid die erom schreeuwt opgevuld te worden, een drang naar God, het gebed. Het liefst zou ik denkend aan God willen janken. 

Zoals de heremiet die ik sprak voor mijn serie interviews met gelovigen, dat kan. Van den Berg kan baden in tranen, vertelde hij me. Urenlang kan hij bidden, met iconen van Christus, de Moeder Gods en heiligen voor hem, met een brandende kaars, zijn hand op heilige boeken. God voelt dan dichterbij dan normaal.

God zit voor mij alleen nog in de kleine zaken: de vredesgroet aan onbekenden op straat, de smeekbede voor het slapen waarin ik vraag om vergeving en mijn dankbaarheid uit, mijn mimiek en de woorden als ik over Hem – en mijn twijfels – vertel, volgens de oudere vrouw.

Die leegte is een van de redenen dat ik God niet kan loslaten, en ik vermoed: nooit los zal laten, ondanks de almaar groeiende twijfels.

Terwijl ik daar, in dat voormalig missiehuis, op mijn hotelbed zit, zie ik mezelf bidden. Eerst met mijn handen bij mijn oorlellen, ‘Allahu akbar’, dan staand een aantal verzen reciteren, bukken, rechtop staan, op m’n knieën, voorhoofd op de grond, voor eventjes omhoogkomen, nogmaals m’n voorhoofd op de grond, weer omhoogkomen, naar de grond gaan en mezelf dan omhoogtillen, rechtop staan.

Dat is dan één

Het gebed, een van de vijf pilaren in de islam, is meer dan aanbidding, meer dan knielen voor God. Het is een ineenstorting. Langzaamaan bereik je de grond, stap voor stap kom je weer omhoog, na het aanroepen van God. Meerdere rak’aht per gebed, vijfmaal per dag.

Het idee dat Hij je vraagt om helemaal in elkaar te zakken, verzacht de schaamte en de schuldgevoelens, stelt het hart gerust. Het mag, dat twijfelen – denk ik.

Meer lezen?

Ik zoek naar een teken dat God bestaat. Daarom ga ik praten met mensen die er meer van weten We zijn gewend ‘Al-hamdullah’ te zeggen, dank aan God, voor alles. Zo groeide ik op. Maar bij mij groeit de twijfel aan Zijn bestaan. Ik moet sabr hebben, geduld, zeggen vrienden. Zo eenvoudig is het niet. Daarom ga ik mensen opzoeken om te praten over God – waarom zij in Hem geloven, of juist niet. Hieronder lees je hoe ik tot mijn besluit kwam. Lees mijn verhaal hier terug