Belastingen omhoog, op rantsoen en bouwen, bouwen, bouwen: zo ziet mobilisatie tegen klimaatverandering eruit

Rutger Bregman
Correspondent Vooruitgang
De constructie van een onderzeeër voor het Amerikaanse leger tijdens de Tweede Wereldoorlog. Foto: Interim Archives / Getty

Om de opwarming van de aarde binnen de perken te houden, moeten we aan de grootste verbouwing van onze economie ooit beginnen. Maar wat betekent dat precies? De geschiedenis leert dat échte mobilisatie gepaard gaat met bloed, zweet en tranen.

Er is één grafiek die ik maar niet uit mijn hoofd krijg. 

De wetenschappers van Climate Action Tracker laten met deze grafiek zien dat we nog veel te weinig doen om de opwarming binnen de perken te houden, zélfs als alle landen doen wat ze beloofd hebben (wat helaas niet het geval is). Zie: climateactiontracker.org

Ziehier: de opgave van onze generatie. De missie die de mensheid in de komende dertig jaar moet volbrengen. In 2050 moet de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen naar nul zijn gebracht. We moeten nú, in een krankzinnig tempo, afkicken van onze verslaving aan fossiele brandstoffen. Dit betekent, in ‘snelle, verreikende en ongekende veranderingen in alle facetten van de samenleving’.

Het goede nieuws: steeds meer mensen beseffen dat het menens is. Nu het ene na het andere hitterecord wordt verbroken – en we deze zomer voor het eerst meer dan 40 graden Celsius op de thermometer zagen – ontkennen nog maar weinig Nederlanders de realiteit van klimaatverandering. Volgens opiniepeilers is klimaatontkenning in de afgelopen tien jaar. Ze bestaan nog wel, de twijfelaars, maar ze worden zo langzamerhand net zo zeldzaam als de types die vraagtekens zetten bij de dood van Elvis en

Wat overblijft, is ontkenning light. Ontkenning voor ‘redelijke’ mensen. Dan heb ik het over eenieder die de klimaatwetenschap erkent, maar tegelijkertijd de kop in het zand steekt. Die denkt dat kleine stapjes genoeg zijn. 

Zulke ontkenners zijn we bijna allemaal. Er zijn maar weinig burgers, politici en zelfs activisten die beseffen hóé radicaal de omwenteling moet worden. Ga maar na: op dit moment is vrijwel alles fossiel. De kleding die je draagt. Het eten dat je eet. Het bed waar je in slaapt. De auto waar je in rijdt. Het huis waar je in woont. Onze hele beschaving is doordrongen van kolen, olie en gas.

In de afgelopen maanden heb ik me het hoofd gebroken over één vraag. Hoe zou zo’n radicale omslag eruitzien? 

Klimaatactivisten pleiten vaak voor voor een ‘Green New Deal’. Dan verwijzen ze naar de ‘New Deal’ uit de jaren dertig van de vorige eeuw: het enorme hervormingsprogramma van de Amerikaanse president Franklin D. Roosevelt dat de Verenigde Staten uit het slop van de Grote Depressie trok. Er wordt ook regelmatig verwezen naar de Tweede Wereldoorlog, toen Roosevelt in no time een oorlogseconomie uit de grond liet stampen.

Maar meestal blijven dit soort verwijzingen bij retoriek. Wie de verhalen leest van prominente activisten als Naomi Klein of Roger Hallam leert vooral wat níét mag. 

Geen kernenergie. Geen CO2-opslag. Geen schaliegas. Geen handel in uitstootrechten. Eigenlijk zijn alleen zon- en windenergie acceptabel, waarbij zelden wordt vermeld dat van ons energieverbruik elektrisch is (en onze industrie, onze vliegtuigen en onze containerschepen nog lang niet op stroom kunnen draaien). 

Vast onderdeel van de retoriek is dat we, zoals de schrijver George Monbiot onlangs nog schreef in ‘het kapitalisme’ moeten doodverklaren. De ideologie van groei en exploitatie zou de wortel zijn van alle kwaad. Dat veel van de meest hoopgevende innovaties van door en door kapitalistische bedrijven komen – van de lekkerste vegaburgers tot de laatste Tesla – wordt voor het gemak vergeten.

Wat zou er dan wel moeten gebeuren volgens de voorstanders van een Green New Deal?

Naomi Klein voor een ‘ethos van zorg en herstel’ en een ‘holistische visie voor sociale en economische transformatie’. In de praktijk blijkt dit een lange, linkse verlanglijst: gratis kinderopvang, gratis gezondheidszorg, gratis onderwijs, een kortere werkweek, ouderschapsverlof en een baangarantie. Stuk voor stuk mooie ideeën, maar het verband met klimaatverandering is niet altijd even duidelijk.

En maakt zo’n wensenlijst de uitdaging niet alleen maar groter? In een democratie is het al ingewikkeld genoeg om burgers aan de windmolens te krijgen. Ik vermoed dat de hogere belastingen – die nodig zijn om die verlanglijst te financieren – ook op heel wat weerstand kunnen rekenen. En trouwens: als je mensen een hoger inkomen geeft, dan stijgt hun CO2-uitstoot juist. Ongemakkelijk, maar waar. 

In linkse kringen wordt vaak geroepen dat klimaatverandering de schuld zou zijn van rijke witte mannen die de rest van de wereld exploiteren

In linkse kringen wordt vaak geroepen dat klimaatverandering de schuld zou zijn van rijke witte mannen die de rest van de wereld exploiteren. ‘Het is de meest recente manifestatie van hoe machtige mannen proberen te jatten van mensen met minder macht’, schreef meteoroloog Eric Holthaus onlangs nog op

Was het maar zo simpel. Je kunt heel wat aanmerken op die rijke witte mannen, natuurlijk, maar vrijwel alle mensen in rijke landen – zwart of wit, man of vrouw, homo of hetero – zijn medeplichtig aan klimaatopwarming. Ons leven druipt van fossiel. Natuurlijk verdienen olie- en gasbedrijven daar veel geld aan, en lobbyen ze hard voor het behoud van de status quo. Maar laten we niet vergeten dat wij hun consumenten zijn. Het is niet alleen ‘wij tegen hen’, maar vooral ook ‘wij tegen ons’.

Hoe brengen we onszelf in beweging? Als het over de organisatie gaat, blijven veel klimaatactivisten vaag. Meestal willen ze dat de verandering ‘van onderop’ komt. Maar wat betekent dat precies? Occupy-achtige tentenkampen? Burgerpanels? Revolutie? En hebben we daar genoeg tijd voor? De socialist Oscar Wilde schreef eens: ‘The trouble with socialism is that it takes too many evenings.’ En het probleem met klimaatverandering is dat we niet genoeg avonden hébben. 

We hebben haast.

Begrijp me niet verkeerd, in veel opzichten deel ik de dromen van mensen als Klein, Monbiot en Holthaus. Ik ben ook voor meer democratie, een ‘ethos van herstel’ en gratis geld voor iedereen. Ik denk ook en ik ben ook woest op de rijke mannen aan de top van fossiele bedrijven die jarenlang hebben gelogen over het opwarmen van onze aarde. 

Toch vrees ik dat de realiteit van klimaatverandering ongemakkelijk is. Niet alleen voor rechts, maar ook voor links. Juist als je inzoomt op dé historische parallel die nu wordt getrokken door klimaatactivisten – de mobilisatie van de Verenigde Staten tijdens de Tweede Wereldoorlog – besef je: al onze stokpaardjes moeten de prullenbak in.

Zo ziet echte mobilisatie eruit

In het voorjaar van 1939 stelde het Amerikaanse leger weinig voor. Qua omvang was het de nummer 19 van de wereld, tussen Portugal en Bulgarije in. De halfgevulde divisies waren matig getraind, werkten met verouderd materieel, en waren soms zelfs nog afhankelijk van het paard. De Verenigde Staten hadden, aldus het tijdschrift Life,

De meeste Amerikanen waren blind voor de dreiging die op hen afkwam. Terwijl de nazi’s het ene na het andere land binnenvielen, riepen de sceptici dat de VS aan de zijlijn kon blijven staan. Terwijl de internationale orde instortte, bleef vooral het bedrijfsleven lobbyen tegen deelname aan de oorlog. 

Maar president Roosevelt wist wel beter. Op 9 juli 1941 zette hij, in het diepste geheim, zijn militaire strategen aan het werk. In slechts drie maanden schreven zij het ‘Victory Program’, een rapport van 350 pagina’s waarin werd uiteengezet hoe Amerika de oorlog kon winnen. 

Naar buiten toe bleef Roosevelt volhouden dat Amerika zich afzijdig zou houden. ‘Jullie jongens zullen niet worden weggestuurd naar buitenlandse oorlogen’, beloofde hij zijn kiezers. Maar toen lekte het nieuws. ‘F.D.R.’s War Plans!’ kopte de Chicago Tribune op 4 december 1941. Wat bleek: achter de schermen was een megalomaan plan gemaakt voor een totale oorlog. 

Youtube plaatst cookies bij het bekijken van deze video Bekijk video op Youtube
De belofte van Roosevelt aan zijn kiezers.

De hoofdredacteur van de Chicago Tribune, een felle isolationist, ‘misschien wel de grootste scoop in de geschiedenis van de journalistiek’. De sceptici waren woest – de president had gelogen. Hij moest en zou worden gestopt.

Drie dagen later vielen de Japanners Pearl Harbor aan. 

Vanaf dat moment was het voor iedereen duidelijk: het was waanzin om nog weg te kijken. Dat zwakke Amerikaanse leger moest een ijzersterke oorlogsmachine worden, in een krankzinnig tempo. Het plan lag er, nu de uitvoering nog. 

Hoe win je een oorlog? Er zijn bibliotheken volgeschreven over de succesfactoren, van de moed van de soldaten tot de plannen van de generaals, van de geografische context tot de rol van het toeval. Tactiek, strategie, doorzettingsvermogen, geluk en pech – het doet er allemaal toe. 

Toch was één factor het allerbelangrijkst tijdens de Tweede Wereldoorlog. 

Propagandaposter door Howard Scott. Beeld: swim ink 2 llc / Getty
Propagandaposter door Garrett Price. Beeld: swim ink 2 llc / Getty

Productie. 

Uiteindelijk werd de oorlog niet gewonnen in de lucht en de loopgraven, maar in de fabrieken en op de scheepswerven. Je kon nog zo’n geniaal aanvalsplan hebben – zonder tanks, vliegtuigen en granaten kon je het schudden. En als het om de productie ging, versloegen de Amerikanen iedereen. In slechts een paar jaar werd een van de slapste legers ter wereld

Neem de fabriek die verrees bij het kleine plaatsje Ypsilanti, in Michigan. Op het hoogtepunt rolde hier iedere 63 minuten (24 uur per dag, zeven dagen per week) een nieuwe B-24 Liberator van de lopende band. Dat was een enorme bommenwerper die bestond uit 1.225.000 onderdelen. Indertijd werd de fabriek ook wel ‘the most enormous room in the history of men’ genoemd. ‘De Grand Canyon van de gemechaniseerde wereld’, zei een historicus later. 

Even verderop, in Warren, Michigan, bouwden de Amerikanen een gigantische tankfabriek. Aan het einde van 1941 werden hier, per shift van acht uur, al vijf tanks afgeleverd. Uiteindelijk produceerde deze ene fabriek maar liefst 22.234 tanks, de helft van wat de Duitsers maakten gedurende de hele oorlog. 

Al met al wisten de Amerikanen zich veel sneller te mobiliseren dan de andere grootmachten. Tussen juli 1940 en mei 1945 produceerden ze, om precies te zijn, 299.300 vliegtuigen, 86.700 tanks, 100.000 vaartuigen, 20 miljoen geweren, 2,4 miljoen trucks en jeeps en 41 miljard kogels. Dat wil zeggen: maar liefst twee derde van al het wapentuig dat de geallieerden gebruikten, kwam uit Amerikaanse fabrieken. 

De VS was, aldus president Roosevelt, ‘het grote arsenaal van de democratie’.

En de kosten? 

Die waren krankzinnig. Astronomisch. In 1939 gaf de VS 1,4 procent van het bbp aan defensie uit. Op het hoogtepunt van de mobilisatie, in 1944, was dat maar liefst 45 procent – meer dan dertig keer zoveel. 

Het meeste kapitaal kwam niet van Wall Street, maar van Vadertje Staat. Aan het einde van de oorlog had de overheid bijna overal een dikke vinger in de pap, van de luchtvaartindustrie tot de rubberproductie, van de scheepsbouw tot de aluminiumindustrie. Maar liefst een kwart van de fabrieken was eigendom van de overheid geworden. De economie was eerder socialistisch dan kapitalistisch georganiseerd.

De Amerikaanse oorlogseconomie was eerder socialistisch dan kapitalistisch georganiseerd

En dus waren er torenhoge leningen en belastingen nodig, de hoogste in de geschiedenis van de Verenigde Staten. Er kwamen hogere inkomstenbelastingen, consumptiebelastingen en vermogensbelastingen. Bedrijven gingen tot wel 70 procent aan winstbelasting aftikken. Bovendien werden de topinkomens afgeknepen. President Roosevelt wilde zelfs een maximuminkomen van 25.000 dollar per jaar (dat zou nu ongeveer 365.000 dollar zijn). Het Congres ging hier niet in mee, maar voerde wel een toptarief in van 94 procent. 

Als je toch nog geld overhield, kocht je er niet veel voor. Consuminderen werd een nationale plicht. Koffie, boter, schoenen, benzine, kaas en blikvoedsel gingen op de bon. De prijzen werden van bovenaf vastgesteld, en wie illegaal voedsel verkocht verdween achter slot en grendel. De productie van alles wat niet bijdroeg aan de oorlog werd simpelweg verboden. Denk aan koelkasten en stofzuigers, grammofoonplaten en wasmachines, en ja – zelfs auto’s.

In 1941 bezaten de Amerikanen gezamenlijk 30 miljoen auto’s, 75 procent van het totaal aantal wagens in de hele wereld. Maar vanaf februari 1942 werden de autofabrieken razendsnel omgebouwd tot tankfabrieken. In 1943 was de jaarlijkse autoproductie afgenomen van 3,8 miljoen naar 143. 

In hetzelfde jaar kwam er Wie gepakt werd door de wegpolitie raakte zijn bonnen voor benzine kwijt en werd door de lokale pers aan de schandpaal genageld. Er kwam ook een nationale maximumsnelheid (‘Victory Speed’) van Om zo veel mogelijk brandstof te sparen werd tot slot het autoracen verboden, inclusief de Indianapolis 500. 

Miljoenen mensen stapten over op het openbaar vervoer, Wie toch nog de auto wilde pakken, werd aangemoedigd samen te rijden. Onder het motto: ‘When you ride alone, you ride with Hitler!’

Dan de hamvraag: hoe werd dit alles georganiseerd?

Reken maar dat de revolutie niet ‘van onderop’ kwam. Er waren geen inspraakavonden. Geen comités van gelote burgers, geen brainstorms met bewoners, geen cocreatieve burgerbegrotingen. Nee, deze mobilisatie werd van bovenaf verordonneerd. Het Witte Huis was oppermachtig en de president regeerde per decreet. 

De ene na de andere instantie werd opgericht, zoals het ‘War Production Board’ en de ‘Defense Plant Corporation’. Een kleine elite van technocraten dicteerde het huiswerk voor de industrie: zo veel tanks, zo veel vliegtuigen, zo veel granaten – en snel een beetje. Wie zijn huiswerk niet maakte, kreeg straf. 

In december 1941 vergeleek de voorzitter van de National Association of Manufacturers (de lobbyclub van de industrie) de ambtenarij nog met Dat was misschien wat overdreven, maar het klopt dat de overheid zich opstelde als een hysterische controleur. Ambtenaren verzamelden gigantische hoeveelheden informatie over de prijzen en kosten van de oorlogsindustrie. 

Als het management aan het prutsen was, kon een fabriek worden gevorderd en de directeur een strafzaak aan de broek krijgen. Neem de beroemde foto van Sewell L. Avery, een 70 jaar oude, conservatieve Republikein. Avery was de Jeff Bezos van zijn tijd, de eigenaar van Montgomery Ward – een enorm postorderbedrijf – dat een soort voorloper van Amazon was. De gierige Avery had het voortdurend aan de stok met zijn personeel, die hem graag S.L.Avery mochten noemen. 

Toen de werknemers van Montgomery Ward begonnen te staken, besloot Roosevelt in te grijpen. Op 27 april 1944 werd Avery letterlijk uit zijn kantoor getild door twee soldaten, omdat hij weigerde mee te werken aan de overname van zijn bedrijf. 

Sewell L. Avery. Foto: Bettmann / Getty

Dit soort seizures vonden voortdurend plaats, van een grote vliegtuigbouwer (North American Aviation) tot een enorm scheepsbedrijf (Federal Shipbuilding). Ook in het laatste geval was er gedonder tussen de stakende werknemers en het koppige management. De overheid nam de scheepswerf in, sloot een compromis met de vakbond, waarna de arbeiders weer aan de slag gingen. Tot frustratie van het bedrijfsleven schoot de productie vervolgens omhoog. 

(Uiteindelijk groeide Federal uit tot de snelst producerende scheepswerf ter wereld. Zo werden op één dag in mei 1942 in 50 minuten

Na de oorlog werd het militair-industriële complex weer geprivatiseerd, en ging al snel het fabeltje rond dat het Amerikaanse bedrijfsleven zonder morren en uit pure vaderlandsliefde aan de slag was gegaan. De geschiedenis van de echte mobilisatie raakte in de vergetelheid. ‘Veel ondernemers hadden een hekel aan de oorlogsstaat: die grote, bemoeizuchtige regelaar’, de historicus Mark Wilson, die het standaardwerk schreef over de Amerikaanse industrie in de Tweede Wereldoorlog. 

Wilson denkt dat de latere geschiedvervalsing desastreuze gevolgen heeft gehad. We lijken te zijn vergeten tot wat voor grootse dingen we in staat zijn – als we echt willen. ‘De afwijzing van gerichte overheidsactie’, schrijft Wilson, ‘heeft de adequate respons op de wereldwijde klimaat- en milieucrisis vertraagd, of zelfs helemaal voorkomen.’

En dan nu: de beuk erin

Is klimaatverandering onze Derde Wereldoorlog?

In de afgelopen maanden In Nederland had Amsterdam de primeur, en zijn Utrecht en Haarlem inmiddels gevolgd. In Canada was het de nationale regering die de motie indiende en in het Verenigd Koninkrijk kwam het initiatief van het Parlement. 

Maar wat betekent dat eigenlijk, zo’n ‘noodtoestand’? 

Is het meer dan retoriek? En als het meer is, waarom wordt in het klimaatdebat dan zo weinig over échte mobilisatie gesproken?

Voor rechts is het wel begrijpelijk. Echte mobilisatie betekent veel hogere belastingen en een machtige overheid die het bedrijfsleven over de knie legt. 

Maar voor links zijn er net zo goed pijnlijke consequenties. ‘Alle groenen’, ‘wijzen een rigide en zwaar gecentraliseerde planeconomie af, omdat deze weinig ruimte biedt voor participatieve democratie en initiatieven van onderop.’

Ik moet toegeven dat ik zelf ook in die spagaat zit. In mijn hart ben ik een anarchist en moet ik weinig hebben van een al te directieve overheid. Maar mijn hoofd zegt dat we de harde hand van Vadertje Staat gewoon nodig hebben. 

Vorig jaar schreef het klimaatpanel van de VN dat er is voor wat we nu moeten doen. Als we de opwarming nog binnen de 1,5 graden willen houden, zoals afgesproken in het klimaatakkoord van Parijs, zou er een immense, wereldwijde transitie moeten beginnen, met de rijkste landen in de voorhoede. Dan zou de wereldwijde CO2-uitstoot direct moeten kelderen, op nul komen in 2050, om daarna negatief te worden. 

Om die doelstelling te halen zouden landen als Nederland al veel eerder, in 2040, of in 2030, helemaal duurzaam moeten zijn. En ja, dan heb ik het over een scenario dat de meeste economen wegwuiven als pure fantasie. Er is geen ‘marktmechanisme’, geen CO2-belasting of dat ons zo snel gaat helpen. Tegelijkertijd is dit een scenario waar veel groenen ongemakkelijk van zullen worden. Geen zweverig ‘ethos van herstel’, maar de beuk erin. 

Laten we eens wat cijfers afgaan, te beginnen met ons vervoer. In Nederland rijden ongeveer 8,5 miljoen personenauto’s. Het aantal elektrische wagens neemt toe, maar op 1 januari 2019 waren het er nog maar 45.000. Dat is 0,5 procent van ons nationale wagenpark. In het regeerakkoord is afgesproken dat er vanaf 2030 een verbod komt op de verkoop van fossiele auto’s, maar is dat snel genoeg?

Of neem onze gebouwen. Nederland heeft meer dan 8 miljoen huizen, waarvan 90 procent met een gasgestookte cv-ketel. Vorig jaar gingen minder dan 10.000 Nederlandse huishoudens vrijwillig van het gas af. In dit tempo, zo berekende duurt het 280 jaar voor we ‘van gas los’ zijn. 

Voor een succesvolle mobilisatie zou vooral de industrie als een gek moeten gaan bouwen. Zo begon in 2016 in Buffalo, New York de bouw van SolarCity, de grootste fabriek van zonnepanelen in de westerse wereld. Deze fabriek zal 10.000 zonnepanelen per dag produceren. Dat klinkt indrukwekkend, maar het is nog maar een druppel op de gloeiende plaat. De klimaatjournalist David Roberts dat de VS straks dertig van zulke gigafabrieken zou moeten bouwen. Per jaar. En ook nog eens vijftien megafabrieken voor windmolens. Totaal: 45 van de grootste fabrieken ooit, ieder jaar weer. 

Maar dan zijn we er nog steeds niet, want van sommige dingen – zoals de productie van staal en cement – weten we nog niet eens hoe we ze kunnen verduurzamen. De zware industrie heeft fossiele brandstoffen nodig om ovens op te stoken tot hoge temperaturen (meer dan 1.000 graden Celsius), Dat is meer dan alle auto’s en vliegtuigen bij elkaar. 

Helaas investeren overheden veel te weinig in de ontwikkeling van nieuwe groene technologieën. Wereldwijd hebben we het over dollar aan publieke investeringen per jaar (ter vergelijking: In plaats daarvan zou een gigantisch onderzoeksprogramma moeten komen, zoals de ontwikkeling van de atoombom (het Manhattan Project) tijdens de Tweede Wereldoorlog. 

Ondertussen kunnen we ons geen taboes permitteren. 

In de meeste scenario’s hebben we ook kernenergie nodig, en moeten we op grote schaal CO2 afvangen en opslaan. In íéder scenario moeten we van het idee af dat er geen offers nodig zijn. Dat verduurzaming en onze huidige levensstijl prima samengaan, of dat je de klimaatopwarming het hoofd kunt bieden én je linkse verlanglijstje kunt  

De realiteit is dat mobilisatie ontzettend veel geld, tijd en energie zal kosten. En dat dit ten koste zal gaan van andere dingen die we ook belangrijk vinden. Natuurlijk, er zijn mooie kanten aan de energietransitie (ik ben bijvoorbeeld verslaafd aan de app die de productie van mijn nieuwe zonnepanelen bijhoudt). Maar laten we onszelf niet voor de gek houden. Die panelen zijn niet gratis, en niet genoeg. Het is ook niet toevallig dat de stroomrekening

Consuminderen zou de eerste stap zijn. Niet als zelfgekozen lifestyle, maar als plicht. Minder vlees, minder zuivel, minder hard rijden op de snelweg, weg met SUV’s en vergeet die vliegvakanties ook maar. Minder, minder, minder.

Mocht je nu visioenen krijgen van woedende volksmassa’s die schreeuwen om het recht op vlees, vliegen en 130 km per uur – daar heb je een punt. De cruciale voorwaarde voor iedere mobilisatie is natuurlijk publieke steun. 

Het gaat alleen werken als we er samen in geloven. 

Ziehier: het grootste probleem met al die ronkende historische vergelijkingen, van de Green New Deal tot de mobilisatie onder president Roosevelt. Klimaatscepsis neemt af, oké, maar er zijn weinig mensen die het opwarmen van de planeet ervaren als de Derde Wereldoorlog. De ene na de andere gemeente roept de ‘noodtoestand’ uit. Maar weten ze wel waar ze het over hebben? 

De ene na de andere gemeente roept de ‘noodtoestand’ uit. Maar weten ze wel waar ze het over hebben? 

Ik was in Utrecht, de dag dat de gemeenteraad verklaarde ‘een maximale inspanning te leveren’ voor het klimaat. Ik kan uit eerste hand bevestigen dat het ’s middags gewoon weer genieten was op de terrasjes. Als je een van de vele rosédrinkers had gevraagd naar de animo voor rantsoenering en industriële planning, was je aangekeken alsof je gek was. 

Het klinkt nu dan ook ondenkbaar, een echte mobilisatie. Maar misschien is dat juist de reden waarom wij, ‘klimaatontkenners light’, het erover moeten hebben. Voordat ons eigen Pearl Harbor zich aandient. Als je werkelijk gelooft in klimaatverandering, werkelijk denkt dat we binnen de 2 of zelfs 1,5 graden moeten blijven, dan moet je ook bereid zijn om je schrap te zetten, offers te brengen en nare compromissen te slikken. 

Want één ding is zeker: het klimaat trekt zich weinig aan van onze taboes.