Als ik Dana Thomas vraag waarom ze ooit modejournalist is geworden, corrigeert ze mij meteen. ‘Ik zie mezelf niet als een modejournalist. Als ik schrijf over kleding, schrijf ik in wezen over de politiek of het bedrijfsleven. Ik heb mode altijd behandeld als een beat voor nieuws. Aan de hand van kleren probeer ik uit te leggen hoe de wereld in elkaar steekt.’ 

Thomas’ inspiratiebron is Nina Hyde, de moderedacteur van The Washington Post toen Thomas daar in 1988 kwam werken, aan het begin van De stukken van Hyde gingen veel verder dan de laatste trends en verslagen van catwalkshows, vertelt Thomas. Ze schreef diepgravende onderzoeksverhalen, bijvoorbeeld over het faillissement van en maakte kritische portretten van ’s werelds meest invloedrijke modemagnaten. ‘Ze leerde mij dat schrijven over mode net zo belangrijk is als schrijven over politiek of het bedrijfsleven. Sterker nog: het is politiek én bedrijfsleven.’ 

En nu publiceert Dana Thomas zelf alweer haar derde boek. Waar ze in haar vorige twee werken schreef over de wereld van de luxe modemerken, richt ze zich in Fashionopolis. The Price of Fast Fashion and the Future of Clothes op de snelle en goedkope mode van ketens als H&M, Zara en Topshop – en manieren om de kledingindustrie schoner en duurzamer te maken.

In de podcast vertelt Thomas dat je haar drie boeken kunt lezen als een trilogie. ging in mijn ogen over het opofferen van integriteit voor het maken van winst. ging over het opofferen van talent en creativiteit voor het maken van winst. En Fashionopolis over het opofferen van menselijkheid en de planeet voor het maken van winst.’

Enge statistieken over de milieuschade van kleding

Ik spreek Thomas bij een platform voor duurzame kledinginnovaties dat gevestigd is aan het Rokin in Amsterdam. Ze kent de plek. In haar boek beschrijft ze de locatie als ‘een elegant art-nouveaugebouw’ waar op de muur staan geklad over de schade die de kledingindustrie aanricht aan mens en milieu. 

Niks van dat alles in de sobere ruimte waar wij zitten, aan de hoek van een meterslange vergadertafel, waarop een zakje groentechips ligt (haar lunch schoot er door alle interviews bij in) naast zes lege glazen, waarschijnlijk van journalisten die al zijn gepasseerd. 

Ik wil Thomas al een tijdje interviewen. Ik was onder de indruk van haar eerste boek Deluxe. How Luxury Lost its Luster, waarin ze de ontwikkeling beschrijft van ’s werelds bekendste modemerken. Die begonnen een eeuw (of langer) geleden als eenvoudige eenmanszaken of eenvrouwswinkels, met mooie handgemaakte artikelen van de hoogste kwaliteit. Tegenwoordig dragen deze bedrijven nog steeds de namen van de oprichters, maar worden ze gerund door die de ketens hebben uitgebouwd tot miljardenbedrijven die massa’s kleding produceren.

Ze schrijft over de belachelijke winstmarges op de simpelste producten (een gemiddelde tas is als de productieprijs), over het steeds prominentere gebruik van logo’s, de ‘Made in Italy’-labels die eigenlijk ‘Made in China’ zijn, en de keerzijde van de massaproductie: enorme onverkochte restvoorraden die verbrand worden, alleen maar om te voorkomen dat de spullen op de zwarte markt terechtkomen of onder de verkoopprijs weggaan – dat tast het imago van

In je eerste boek schreef je dat grote, luxe modemerken eind jaren 90 beweerden mode te ‘democratiseren’, door haar betaalbaar te maken voor het grote publiek. beweren dat Zara en andere fast-fashionmerken nu hetzelfde doen, door voor de massa toegankelijk te maken. Zie je dezelfde patronen?

‘Absoluut. De motivatie is dezelfde: winst. Kledingbedrijven hebben gelijk als ze zeggen dat ze meer mode willen brengen naar meer mensen. Dat is geweldig. Maar de manier waarop dat gebeurt, door middel van uitbuiting en milieuvervuiling, is verkeerd. Uiteindelijk gaat het de bedrijven er niet echt om meer mode voor meer mensen toegankelijk te maken, maar om geld. Wat de luxebranche in werkelijkheid deed, was enorme hoeveelheden betaalbare items maken met gigantische winstmarges, om meer geld te verdienen.’   

In Deluxe schreef je dat luxemerken – sinds ze de ‘middenmarkt’ hebben betreden – concurrentie hebben gekregen van snelle modebedrijven als H&M en Zara. Die produceren het hele jaar door trendy nieuwe kleding en sturen wekelijks nieuwe spullen naar hun winkels. Hoe staat het er nu voor?

‘Fast-fashionmerken zijn gaan samenwerken met topontwerpers. Karl Lagerfeld, Stella McCartney en Viktor & Rolf ontwierpen al kledinglijnen voor H&M, Hussein Chalayan deed dat voor Topshop. En de snelheid van productie, verkoop en consumptie is niet alleen in de toegenomen, maar ook in luxe mode. Om te kunnen concurreren moeten luxebedrijven hun klok aanpassen aan de fast-fashionklok. Zo komt het dat er tegenwoordig altijd wel ergens een modeweek is en nieuwe collecties continu binnendruppelen. Alles draait om volume, volume en volume.’

Hoe de kledingindustrie uit Amerika verdween

De gevolgen van dit model zijn bekend: arbeiders in de hele productieketen, van katoenboer tot naaister, En milieuvervuiling, als gevolg van bijvoorbeeld het gebruik van grote hoeveelheden insecticiden is een groot probleem.

Ondertussen kopen we wereldwijd meer kleding dan ooit, en gooien we onze broeken, truien en T-shirts

Als een van de oorzaken van deze problemen wordt gewezen op de massale uitbesteding van de productie aan landen als Bangladesh, China en Cambodja. Daardoor zou er nauwelijks meer zicht zijn op de sector en hebben we geen connectie meer met de kleren die we dragen. 

In 1980 werd 70 procent van de kleding die Amerikanen droegen nog gemaakt in de Verenigde Staten zelf. ‘Toen bemoeide de politiek zich ermee en veranderde alles’, schrijf je in Fashionopolis

‘Dat was nadat een vrijhandelsovereenkomst tussen Canada, de VS en Mexico, in 1994 in werking trad. De drie landen verlaagden de importtarieven of schaften deze zelfs volledig af. Geweldig, zeiden sommigen, anderen noemden het een ramp en wezen op de banen die naar Mexico zouden verdwijnen, waar de loonkosten veel lager zijn. Dat dat zou gebeuren, daarvan was iedereen zich wel bewust. Maar dat het zo snel zou gaan, zag niemand aankomen.’

In 1991, schrijft Thomas, werd 56 procent van de in Amerika gekochte kleding nog in eigen land gemaakt, in 2012 was dit nog maar 2,5 procent. In de tussentijd gingen er meer dan 1 miljoen banen (ongeveer driekwart van het totaal) in de Amerikaanse textiel- en kledingindustrie verloren. ‘Het is een van de redenen waarom Trump nu aan de macht is. Veel voormalige fabrieksarbeiders werden ontslagen en hebben nooit meer hun weg gevonden.’ 

Een van die bedrijven die besloten de productie voortaan uit te besteden, was Levi’s, schrijft Thomas. In 1997 kondigde het jeansmerk aan veertien fabrieken in Amerika en Europa te zullen sluiten vanwege de hoge loonkosten. Levi’s moest van een zelffabrikant naar een ‘creator, marketeer en distributeur van kleding gaan’, aldus de toenmalige CEO Philip Marineau. 

In de tijd dat Levi’s ervoor koos om productie uit te besteden, ging het bergafwaarts met het bedrijf. In drie jaar tijd was de verkoop gedaald met 28 procent. Had het bedrijf wel een keuze?

‘Levi’s werd gerund door een CEO die had gestudeerd aan een van de business schools voor de elite. De mensen die daarvan afkomen maken beslissingen op basis van cijfers, winst voor aandeelhouders, en houden geen rekening met de impact op de mensen die hun banen verliezen – of het kan hun niets schelen. Dus ja, Levi’s had een keus: uitgroeien tot een reusachtig bedrijf dat miljarden omzet ten koste van anderen, of een miljoenenbedrijf blijven.’

Komt de kledingindustrie weer terug naar huis?

Waar modebedrijven eind jaren 90 hun productie niet snel genoeg konden verplaatsen naar vooral Aziatische landen vanwege de lage kosten, constateert Thomas in Fashionopolis een omgekeerde trend.

Ze beschrijft een bezoek aan een fabriek in Manchester, Engeland. Een plek waar ooit enorme hoeveelheden katoen werden verwerkt tot draad, en waar nu, zeventig jaar nadat de industrie er instortte, weer de eerste katoenfabriek is geopend. 

Thomas schrijft dat deze trend in Amerika en Engeland al een paar jaar geleden in gang is gezet. De kleding- en textielindustrie was in Amerika in 2016 de op een na Er werken nu 135.000 mensen in de sector, goed voor 10 procent van de Amerikaanse mode-industrie. In 2013 was dit nog slechts 3 procent. In Engeland steeg het aantal banen in de industrie tussen 2011 en 2016 met 9 procent, tot ongeveer 100.000. 

Productiekosten ver weg stijgen en snelheid wordt steeds belangrijker, dus wordt mode weer dicht bij de markt gemaakt

Dat er in de modewereld een toenemende interesse is voor productie in de buurt van de afzetmarkt, blijkt ook uit een vorig jaar verschenen rapport van Daarin zeggen verschillende westerse bedrijven dat ze op zoek zijn naar productielocaties in de buurt van hun afzetmarkten. Dat heeft twee oorzaken. Allereerst stijgen de productiekosten in landen als China en Bangladesh. Tegelijkertijd wordt – hoe snel je een kledingstuk van tekentafel bij de consument kan krijgen, en hoe snel je dus kunt inspelen op trends – steeds belangrijker in de industrie. 

Maar, benadrukt Thomas, er is geen sprake van reshoring – het terugbrengen van de fabrieken zoals we die vroeger kenden. Liever noemt ze het rightshoring: het vervangen van vieze, oude productiemethoden voor schonere en veiligere alternatieven. 

Thomas: ‘Reshoring is wat Trump doet: kolenmijnen terugbrengen naar Kentucky en West-Virginia, terwijl mijnbouw een oude, achterhaalde manier is om dingen te doen. Het is beter om nieuwe banen in schone energie te creëren. Voor de kledingindustrie is het onzinnig om onveilige kledingfabrieken uit Bangladesh terug naar Amerika te halen. In plaats daarvan krijgen we schonere, geautomatiseerde fabrieken. Dit schept beter betaalde banen in een veiligere en schonere omgeving. Dat is rightshoring. Je doet het goede. Je gaat vooruit.’ 

Toch is het wat gemakkelijk om te stellen dat kledingproductie dichter bij huis de productie in, onder andere, Aziatische landen vervangt. De interesse voor ‘Made in America’ of ‘Made in Europe’ kan dan wel toenemen maar de kledingindustrie in groeit nog steeds, net als in landen als en

Toen ik je boek las, kreeg ik de indruk dat westerse bedrijven hun kleding straks grotendeels weer in het Westen gaan produceren. 

‘Ik weet het niet. Ik hoop het. Het is een van de redenen dat ik het boek heb geschreven: om consumenten te informeren, zodat ze zich er meer bewust van zijn. Als de vraag naar lokaal gemaakte producten toeneemt, spelen bedrijven daar vanzelf op in.’ 

Er schuilt ook een gevaar in het framen van lokaal als superieur. In Bangladesh en China staan een hoop foute fabrieken, maar er staan ook fabrieken die schoner en eerlijker produceren dan hier in Europa of Amerika. Je schrijft zelf over sweatshops in Los Angeles waar illegale migranten werken die onder het minimumloon worden betaald. 

‘Dat klopt. Maar als je weet hoe je kleding is gemaakt, geef je er waarschijnlijk meer om. En het is zeker groener om iets te kopen dat om de hoek wordt gemaakt dan iets wat de hele wereld rond is gestuurd. Door een jurk te kopen die door iemand in jouw straat is gemaakt, kun je ook bijdragen aan je gemeenschap. Nu hebben we totaal geen band meer met onze kleding, hoe die is gemaakt en door wie. We gooien het na een paar keer dragen in de prullenbak, zonder erover na te denken.’ 

In een interview met vertelde je dat het onwerkelijk voelde toen je de overlevenden van de ramp in Je dacht: ik koop nooit meer iets wat in Bangladesh is gemaakt. Ik sprak afgelopen jaren met kledingarbeiders en vakbondsleiders uit Myanmar en die allemaal zeiden: ‘Onze producten boycotten is niet de oplossing. Het zal de arbeiders pijn doen.’

‘Het is lastig. Wat erg is voor de werknemers, is dat we kleding blijven kopen waarvoor ze geen leefbaar loon hebben gekregen. Dat stelt de fabrikant in staat om zulke lonen te blijven uitbetalen. Wanneer werknemers staken voor een hoger loon, komen ze in de gevangenis terecht. En wij hebben geen idee. Misschien moeten we ons op de een of andere manier organiseren om te zorgen dat ze krijgen wat ze verdienen.’ 

Thomas is even stil, zegt dan: ‘Misschien moeten we Tommy Hilfiger boycotten, zodat Tommy Hilfiger stopt met produceren in dit soort fabrieken. Misschien moeten we ons richten op de merken, de bedrijven zelf. We moeten er bij hen op aandringen dat we schone en eerlijke kleding willen en dat kledingarbeiders een leefbaar loon krijgen.’

Hoe de toekomst van de kledingindustrie eruit kan zien

Er zijn meer manieren om de kledingindustrie gezonder te maken. Zo verwacht Thomas veel van de rol die automatisering hierin kan spelen. En schrijft ze: ‘Het klinkt misschien gek, maar technologie kan voor meer menselijkheid in de toeleveringsketen zorgen.’

Thomas: ‘Ik denk dat voor sommige van de shittiest jobs in de industrie automatisering een uitkomst kan zijn. Dan heb ik het over banen waarbij arbeiders dag in dag uit hetzelfde staan te doen, bijvoorbeeld een naad van een T-shirt naaien. Van dit soort werk wordt niemand beter, dus waarom laat je het niet door een robot doen, op een schone manier?’

Van dit soort werk wordt niemand beter, dus waarom laat je het niet door een robot doen?

Schattingen van het aantal kledingarbeiders wereldwijd lopen uiteen van zo’n 60 tot 100 miljoen. Een flink aantal, hoewel dit zeker geen één op de zes mensen wereldwijd zijn, zoals Thomas zelf in haar boek schrijft. Critici stellen dat door robotisering een heleboel banen zullen verdwijnen die voor ontwikkelingslanden van cruciaal economisch belang zijn.

‘Voor mijn boek kwam ik op een plek waar ze lasers gebruiken om broeken hun slijtageplekken te geven, in plaats van zandstraling waarbij mensen stof in hun longen krijgen. Dat is goed. Ze zeggen dat banen zullen verdwijnen. Nou, het gaat de slechte banen opheffen. Automatisering brengt veiligere, schonere en betere banen.’

Dat zal niet van de ene dag op de andere gaan, erkent Thomas. Dat de kledingindustrie nog altijd grotendeels op menselijke arbeid draait, komt vooral doordat de lonen in de sector altijd zó laag zijn geweest dat fabrikanten nooit de prikkel voelden om te investeren in machines. Door de stijgende loonkosten en het toenemende belang van is dat aan het veranderen, al acht Thomas de kans klein dat een aanzienlijk deel van onze kleding binnen nu en tien jaar door robots wordt gemaakt.

En politiek en bedrijfsleven dan?

In het laatste deel van haar boek laat Thomas zien op welke manier er nog meer gewerkt wordt aan een veilige, schone kledingindustrie zonder uitbuiting. Zo gaat ze langs bij een bedrijfje in Engeland dat kleding van polyester en katoen chemisch kan recyclen, waarna er weer nieuwe draad van gefabriceerd kan worden om stoffen mee te maken. En laat ze zien hoe het 3D-printen van kleding een oplossing kan bieden voor het

Hoewel dat inspirerende en hoopvolle voorbeelden zijn voor de toekomst van de sector, blijft de vraag wat ’s werelds grootste modebedrijven doen op het gebied van verantwoorde productie, en wat de rol van de overheid daarin kan zijn. Daarop komt geen antwoord.

Waar Thomas in Deluxe een ontluisterend inkijkje wist te geven achter de schermen van miljardenbedrijven als Louis Vuitton en Gucci, en overtuigend liet zien hoe dit deel van de industrie is getransformeerd tot een gigantisch kapitalistisch monster, blijft in Fashionopolis onduidelijk hoe de fast-fashionsector er in zijn geheel voor staat en welke kant die op beweegt.

Maakt de industrie echt werk van eerlijke en duurzame productie, of is dat alleen maar marketing? En wat trekken bedrijven als H&M, Zara en Mango zich aan van nieuwe opkomende merken als boohoo, Fashion Nova en PrettyLittleThing, die nog sneller produceren en zich vooralsnog weinig aantrekken van de discussie over het belang van eerlijke en

Thomas: ‘Ik wilde voorzichtig zijn, omdat het niet precies duidelijk is hoeveel er oprecht verandert – niet alleen wat een Zara of H&M doet, maar in de hele sector. Er wordt allerlei beleid opgesteld om het goede te doen voor de planeet, maar hoeveel daarvan is Het leek me prematuur daarover te schrijven.’

We moeten allemaal minder kopen

Aan het slot van Fashionopolis richt Thomas zich tot de kledingconsument. Ze stelt dat de revolutie niet alleen moet komen van de innovators, de producenten, maar dat we allemaal minder moeten kopen, onze kleding anders moeten wassen, moeten repareren of upcyclen en dat we ons bewust moeten zijn van de impact op mens en milieu. Kleding huren, stelt Thomas, is het duurzaamste dat je op dit moment kunt doen. 

Dat klinkt als een oplossing. Maar is het genoeg? Kunnen consumenten, producenten en innovators de kledingindustrie de juiste richting op bewegen? Ik denk het niet. Overheden zouden daar ook in moeten spelen.

‘Hoe reguleer je een wereldwijde industrie? En wie moet dat gaan doen?’

Thomas heeft er over nagedacht, zegt ze, maar een antwoord heeft ze niet. ‘Hoe reguleer je een wereldwijde industrie? En wie moet dat gaan doen? De Wereldgezondheidsorganisatie of de Verenigde Naties? En moeten die dan richtlijnen opstellen, hebben we labels nodig die aangeven dat iets niet in een sweatshop is gemaakt, of een soort wassymbolen die laten zien dat iets uit een veilige fabriek komt, dat de arbeiders een leefbaar loon hebben gekregen?’ 

Deze vragen lijken mij meer dan relevant, en uitermate geschikt om te beantwoorden door een journalist die zegt niet over mode maar over politiek of bedrijfsleven te schrijven.