Iemand die Oscar niet kent

Vera Mulder
Correspondent Emotie
Illustratie door Clea Diedonne. Midden in beeld zien we een grote stoel met daarin en kleine oude vrouw. Rechts in beeld staat - groot - Oscar Spaans, die deze ontmoeting heeft geschreven.
Illustratie: Cléa Dieudonné (voor De Correspondent)

Ter ere van de honderdste aflevering van de rubriek ‘Iemand die ik niet ken’, waarin ik elke maand een bijzondere ontmoeting beschrijf, vroeg ik jullie om zelf een aflevering te schrijven. We kregen tientallen geweldige inzendingen en publiceren er de komende tijd maandelijks eentje. Vandaag de eerste, van Oscar Spaans.

Het verhaal van Oscar vertederde ons (gespreksredacteur Gwen Martèl, redactiemanager Maaike Goslinga en mij) enorm, door de rake sfeerbeschrijvingen en de impliciete vergankelijkheid die hij in het stuk heeft verwerkt. Hij en de vrouw, die elkaar nog nooit hadden ontmoet, lijken voor even het lichtpuntje van elkaars dag.

Het is warm hier en de geur van een onbestemd soort stamppot broeit tussen de muren. Ik duw de nieuwe relaxfauteuil op een hondje door de gang, de rubberen wieltjes suizen over de linoleumvloer. Bij een deur aan het einde bel ik aan.

Het duurt even voordat ik gerommel aan het slot hoor. Een minuscuul dametje verschijnt in de deuropening. Ze is oud en krom en doet me aan een schildpad denken.

Ze stapt opzij, gebaart naar de huiskamer. ‘Ga jij maar voor, jongen. Ik ben niet zo snel meer.’

Ik rol de fauteuil naar binnen en pak hem uit, maak van het plastic een prop. De kamer vult zich met de geur van gelooid leer. Het dametje legt haar broze hand op de armleuning en friemelt wat aan de huid. Haar blik zakt naar de vloer. 

‘Ik vind het zo kaal hier, zonder tapijt. Vind jij het niet kaal?’

Ik schud mijn hoofd, zeg dat ik vind dat ze een mooi plekje heeft. 

‘Toen ik hier vorig jaar terechtkwam moest ik mijn pers wegdoen van ze. Kon ik over struikelen.’

Langzaam laat ze zich in de fauteuil zakken.

‘Zullen we even kijken of alles werkt?’ Ik druk op het knopje aan de zijkant van de armleuning. Het elektromotortje zoemt. Een uitklapbaar voetenbankje tilt haar benen op terwijl ze achterover zakt. Haar broekspijpen stropen op, aderen lopen over haar schenen als rivieren over een reliëfkaart. 

‘En, bevalt-ie?’ vraag ik als ze horizontaal ligt. Ze kijkt naar het plafond, oogt een beetje verloren in haar nieuwe zetel.

Haar broekspijpen stropen op, aderen lopen over haar schenen als rivieren over een reliëfkaart

Ze kijkt me aan en glimlacht. Haar armen raken de leuningen niet eens, ze past twee keer in de stoel. ‘Hoe kom ik nu weer overeind?’ 

Ik pak haar hand, leg haar vinger op het knopje. Als ze weer rechtop zit pak ik de bon uit mijn zak en haal een mobiel pinapparaat tevoorschijn. ‘Klopt het dat er nog 2350 euro openstaat?’ Bewoners van verzorgingstehuizen zijn doorgaans best bereid om met hun spaarvarken te rammelen in het belang van een comfortabele zit bij de laatste halte.

Ze graait wat in de lade van een kast. Met samengeknepen ogen tuurt ze naar een briefje. ‘Doe jij het maar,’ zegt ze ten slotte, ‘ik zie het allemaal niet meer.’ 

Ze legt het briefje voor me op tafel, samen met haar bankpas. Ik stop de pas in de gleuf van het pinapparaat en toets de vier cijfers in die op het briefje staan. Nadat ik haar het betaalbewijs heb gegeven wens ik haar een fijne dag en steek mijn hand uit, maar ze schudt hem niet. Ze stopt er een tientje in.