Waarom de zorg geweldig is en niet te doen
Zorg is wat mensen mensen maakt. Maar stress maakt ons minder empathisch en haalt de zorg uit zorg. Dat is de zorgcrisis van deze tijd. (Dit verhaal is ook te beluisteren.)
Ergens in de Loosdrechtse plassen, op de bodem vlak bij de oever, ligt een stapel betonplaten. Geen idee hoe ze daar terecht zijn gekomen, maar de grote hoeveelheid scherpe schelpjes die eraan is vastgegroeid suggereert dat ze er al een poosje liggen. Er dobbert een boei naast om de recreërende mens te waarschuwen voor hun aanwezigheid, maar wanneer je die boei maar half registreert, bijvoorbeeld omdat je moe bent, of een kater hebt, of beide, dan kan het zomaar gebeuren dat je er tegenaan stoot en je voet openhaalt aan al het scherps.
No biggie, denk je dan, pleister erop en door met de dag.
Maar het kan óók gebeuren dat Aeronomas hydrophila, een waterbacterie die vooral voorkomt in gebieden met een warm klimaat, het zoete water van de plas dan al heeft verruild voor je bloedbaan. Zodat je de volgende dag al niet meer kan lopen van de pijn. En je twee dagen later gebiologeerd naar je voet staart, die inmiddels twee keer zo dik is als normaal, en felrood bovendien.
Als de voorgeschreven antibiotica dan niet werken, omdat Aeronomas daar resistent voor is, dan kan het gebeuren dat je weer een paar dagen later een been hebt dat nog het meest doet denken aan zo’n opgeblazen medische handschoen: op zich nog wel herkenbaar als ledemaat, maar volledig uit proportie, clownesk op een naargeestige manier.
Zodat je vervolgens op een vrijdagavond, terwijl de buurvrouw op de kinderen past, toch maar naar de huisartsenpost gaat, om daarna met spoed te worden doorverwezen naar de eerste hulp.
En dat je dan uiteindelijk, ver na middernacht, in een ziekenhuisbed belandt met schone witte lakens en een lichtroze deken en uitzicht op de sterrenhemel, en voor het eerst in die koortsige week opgelucht ademhaalt, omdat je denkt: eindelijk, vanaf nu wordt er voor mij gezorgd.
De zorg presteert niet beter onder druk
Voor ik hier, in dit bed, terechtkwam, hadden twee verpleegkundigen mijn arm afgespeurd op zoek naar een goede ader voor het infuus (‘Nog nooit’, zei een van hen, ‘heb ik iemand ontmoet die zó gierig was met haar aderen.’). Een andere verpleegkundige had me in een rolstoel door het donkere gangenstelsel van het ziekenhuis naar een slaapzaal gereden. De gangen waren behangen met A4-tjes waar de looneis van het verplegend personeel op stond: ‘Vijf procent erbij’.
Te weinig jongeren die van de middelbare school komen denken: ja, leuk, de zorg
Volgens het Centraal Planbureau zal Nederland in 2025 135.000 extra werknemers in de zorg nodig hebben. Mensen leven langer en hebben complexere problemen. Maar voor ‘handen aan het bed’ wordt weinig betaald, de werkdruk is hoog en de status laag, en te weinig jongeren die van de middelbare school komen denken: ja, leuk, de zorg.
Zo ongeveer het enige wat me is bijgebleven van mijn lessen economie is dat schaarste de neiging heeft de prijs op te drijven. Dus met die vijf procent zou het wel goed komen, leek me. Daar had ik iets over willen zeggen tegen Thea, de verpleegkundige die me behendig langs die A4-tjes naar de slaapzaal had geloodst. Maar ik vond het ook ongemakkelijk, het idee dat zij te weinig betaald kreeg om mij te verzorgen, dus uiteindelijk had ik gezwegen.
Pas later zou het bij me opkomen dat, in het geval van de zorg, schaarste altijd meer kost dan het oplevert. De zorg voegt zich niet zonder meer naar de logica van de markt, en presteert niet beter onder druk.
En ik schrijf ‘de zorg’, maar eigenlijk bedoel ik alle zorg – zorgen. Van het koude washandje van een vader op het koortsige voorhoofd van een ziek kind tot het zorgvuldig aangebrachte kleimasker op het blakende gezicht van een millennial. Van het koken van een maaltijd tot het aaien van een hond. Van grootouders achter de kinderwagen tot medewerkers op de crèche, van vrijwilligers in de buurt tot handen aan het bed.
Zorg is wat mensen mensen maakt. Naar het schijnt is zorgen dé bezigheid die als geen ander bepalend is geweest voor de sociale en emotionele evolutie van onze soort. Doordat mensenbaby’s relatief lang afhankelijk blijven van zorg, zijn onze voorouders de zorg voor kinderen gaan delen.
Die gedeelde zorg zorgde er in de loop van de evolutie voor dat we allerlei ‘pro-sociale eigenschappen’ ontwikkelden, zoals het vermogen anderen te lezen, ons in elkaar in te leven, elkaar lief te hebben. Dat mensen inmiddels op duizelingwekkende schaal kunnen samenwerken danken we volgens de Amerikaanse primatoloog Sarah Blaffer-Hrdy aan ons zorggedrag.
Mijn eerste nacht in het ziekenhuis
Die eerste nacht in het ziekenhuis sliep ik niet. Mijn temperatuur, mijn bloeddruk en de zwelling werden elk uur gecontroleerd. Thea had me pijnstillers gegeven, toegedekt, uitgelegd hoe ik iemand kon oproepen, en was weer teruggelopen naar de eerste hulp. Haar collega’s van de afdeling, bijna allemaal vrouwen, namen de zorg van haar over.
Zijn de dingen geruststellend van zichzelf, of zijn ze het door herhaling?
Soms, wanneer zo’n verpleegkundige aan mijn bed stond, vroeg ik me af in hoeverre de handelingen die ze uitvoerde – het straktrekken van de lakens, het opnemen van de temperatuur, het noteren van mijn pijn ‘op een schaal van 0 tot 10’ – écht nuttig waren, of meer ritueel van aard.
Dan spookte een passage door mijn hoofd uit de roman Sight, van Jessie Greengrass. Daarin beschrijft een moeder hoe ze het gezicht van haar dochtertje afsponst wanneer zij ziek is, hoe ze de vochtige haren van haar klamme voorhoofd strijkt, zoals haar eigen moeder dat vroeger ook bij haar deed. En ze vraagt zich af of ‘deze dingen van zichzelf kalmerend zijn, of dat ze dat zijn geworden’, doordat ze van generatie op generatie werden herhaald.
Zijn de dingen geruststellend van zichzelf, of zijn ze het door herhaling? Zijn ze écht of zijn ze een ritueel?
Een onzinnige vraag, natuurlijk – alsof er een onderscheid is, alsof zorg niet ook, altijd, uit rituelen bestaat, en alsof rituelen niet altijd een element van zorg in zich hebben; zorgen voor traditie, voor het verleden, voor onszelf en elkaar.
Daar, in dat donker dat nooit écht donker wilde worden vanwege het gedempte ganglicht en de led-displays van de apparatuur, deden die vrouwen me vooral denken aan jonge moeders, jonge ouders. Ik zag hoe ze dan weer door de ene patiënt werden opgeroepen en dan weer door de andere, hoe ze heen en weer liepen op hun snelle, praktische schoeisel, constant hun koers bijstellend als reactie op belletjes en piepjes, op verzoeken om water, pijnstillers, hulp – zoals ook ouders vaak ‘s nachts worden gesommeerd door de geluidjes en behoeftes van hun kroost.
Ik zag hoe ze slapende patiënten zachtjes wakker maakten voor het meten van bloeddruk, zuurstof, temperatuur, en dacht aan ouders van pasgeboren baby’s die zichzelf vaak midden in de nacht terugvinden naast de wieg, leunend over de rand, zoekend naar bevestiging dat hun kind nog warm is, nog ademt, nog leeft.
En hoewel zij over specialistische kennis beschikten, en een vakkundigheid die mij vreemd is, kwamen ze me dus bekend voor – kwam hun gedrag me bekend voor.
Stress haalt de zorg uit zorg
Als je het psycholoog Peter Bos vraagt, is de zorg van ouders voor kinderen niet wezenlijk anders dan de zorg van mantelzorgers voor familieleden, van verplegers voor patiënten, van mensen voor elkaar. Aan de Universiteit Leiden doet Bos onderzoek naar wat er gebeurt, in de hersenen en de rest van het lichaam, wanneer we zorgen.
Bij de zorg van een ouder voor een kind of van een verpleger voor een patiënt, komen dezelfde hormonen kijken, dezelfde vaardigheden ook.
Empathie is een vereiste. Je moet je kunnen inleven in de persoon voor wie je zorgt, en kunnen bedenken waar iemand behoefte aan heeft. Vervolgens moet je daar je gedrag op kunnen afstemmen en je eigen emoties reguleren – het is bijvoorbeeld handig, als zorgverlener, wanneer je walging of agressie weet te onderdrukken.
In zijn onderzoek zag Bos dat stress – of eigenlijk het hormoon cortisol, dat onder meer vrijkomt in stressvolle situaties – die vermogens behoorlijk in de weg kan zitten.
Een paar jaar geleden sloten hij en zijn collega’s aanstaande vaders voor experimentele doeleinden met een huilende babypop op in het lab. Nadat de pop een poosje ontroostbaar had gebruld, werd het cortisolniveau in hun speeksel gemeten. Bij de een was het niveau van cortisol hoger dan bij de ander; de een was dus gevoeliger voor stress dan de ander.
Zes weken later, de proefpersonen waren inmiddels vader, zochten hij en zijn collega’s hen thuis op en observeerden hoe ze met hun baby omgingen. De stressgevoelige vaders, zag hij, waren minder ‘sensitief’ – minder goed in staat de signalen van hun baby’s te interpreteren en daar adequaat op te reageren. Minder goed in staat, dus, om zorgzaam te zijn.
Oftewel: stress haalt de zorg uit zorg – het torpedeert ons vermogen ons gedrag af te stemmen op de behoeften van een ander.
Huilende baby’s zijn de hel, dat weet iedereen. Maar zorg verlenen kan ook stressvol zijn wanneer je het in te weinig tijd moet doen, of voor te weinig geld, of wanneer een manager op kantoor bepaalt hoeveel patiënten jij op één dag moet bezoeken en wat je dan allemaal wel en niet mag doen. Kortom, wanneer je in de zorg werkt.
Mijn kamergenoot weigerde zorg
‘Ik zou één dag blijven, maar lig hier nu al anderhalve week,’ vertelde mijn kamergenoot de dag na de nacht van mijn opname. Een lieve zestiger was het, met een kaal hoofd en een ontsteking op een nare plek. Hij droeg nog altijd het blauwe schortje dat hij tijdens zijn operatie had gekregen, want qua kleding had hij geen rekening gehouden met een langer verblijf. Niet dat hij erover klaagde: het waren ‘allemaal heel aardige mensen hier, en erg lekker eten vind ik zelf.’
Mijn kamergenoot kreeg zijn pijnstillers altijd om halfacht, maar om tien uur was er nog niemand gekomen om zijn wond te verzorgen
De wond die hij aan zijn operatie had overgehouden moest drie keer per dag worden schoongespoeld en dat kon hij niet zelf, vandaar zijn langer-dan-verwachte ziekbed. Thuis had hij niemand – zijn zoon woonde in het buitenland en bij zijn vrouw was hij weg, niet omdat ze niet meer van elkaar hielden maar omdat het niet meer ging, zoals dat gaat. Vrienden zorgden voor zijn twee hondjes, het ziekenhuis zorgde voor hem.
Dat spoelen was een pijnlijke aangelegenheid. Een half uur van tevoren kreeg hij pijnstillers, en dan wachtte hij gespannen af. Het gordijn dat om zijn bed werd dichtgetrokken dempte geen geluid, en een keer hoorde ik hoe een verpleegkundige hem afleidde van de pijn door het over zijn hondjes te hebben.
Zelf had ze een konijn en een kat. En terwijl ze bezig was met zijn wond ging het gesprek over de vraag hoeveel geld je ervoor over zou hebben om je zieke huisdier te laten behandelen door een dierenarts. Voor een hond en een kat meer dan voor een konijn, zo was de consensus – en toen was het spoelen klaar.
Een andere keer duurde het wachten veel langer dan een half uur. Mijn kamergenoot kreeg zijn pijnstillers altijd om halfacht, maar om tien uur was er nog niemand gekomen om zijn wond te verzorgen. Toen de verpleegkundige, een andere, van de avondploeg, om kwart over tien eindelijk haar opwachting maakte, begroette hij haar gelaten.
Hij had te lang in spanning gezeten, zei hij, hij was te lang bang geweest, nu wilde hij slapen. Soms liepen de dingen anders, zei de verpleegkundige, zij kon er ook niets aan doen.
‘Nee laat nu maar, nu hoeft het niet meer.’
‘O, u wilt niet meer?’
‘Jullie weten dat ik het eng vind.’
‘Dus u weigert onze zorg?’
‘Ik ga slapen.’
Een zorgrelatie is altijd ook een machtsrelatie. De zorgverlener heeft verantwoordelijkheid, kan iets bieden. De zorgontvanger is afhankelijk, de ontvangende partij.
Maar wie had hier precies de macht? Mijn kamergenoot had uren moeten wachten, maar de verpleegkundige werd geleefd door het grillige ritme van de afdeling. En mijn kamergenoot had een grote troef in handen; hij kon macht uitoefenen door zorg te weigeren. Niet dat iemand daar beter van werd, maar zelfs in het ziekenhuis was dat kennelijk niet altijd het belangrijkste.
De energie die zorg kost is niet onuitputtelijk
Een paar maanden voor mijn ontmoeting met de waterbacterie had ik een analyse gelezen van de Amerikaanse filosoof Nancy Fraser. ‘Contradictions of Capital and Care’ heette het, even droog als elegant, zo met die drie hoofdletter-C’s.
Zorg, schrijft Fraser, of ‘reproductive labor’ in vakjargon, is essentieel. De cultuur, de politiek en de economie kunnen alleen standhouden als er voortdurend nieuwe werknemers en consumenten worden gebaard en grootgebracht, als diegenen die betaalde arbeid verrichten zich lichamelijk en spiritueel gevoed weten, als de sociale banden en het gedeelde waardensysteem die een voorwaarde zijn voor samenwerken, worden onderhouden.
Ieder tijdperk, schrijft Fraser, ondermijnt zorg op zijn eigen manier
Maar die zorg, hoe essentieel ook, heeft het moeilijk. In de Angelsaksische wereld wordt het gesprek over deze zorgcrisis vaak in termen van ‘tijdarmoede’ of een zoekgeraakte ‘balans tussen werk en privé’ gevoerd. In Nederland gaat het doorgaans over de uitwassen van de ‘prestatiemaatschappij’, over ‘burn-out’ en je ‘opgejaagd’ voelen, over balanstrutjes versus carrièretijgers en druk druk druk.
Waar het op neer komt, schrijft Fraser, is dat ons vermogen om te zorgen, in de breedste zin van het woord, in een groot deel van de geïndustrialiseerde wereld onder druk staat. Want zorg kost tijd en energie, maar wordt niet meegenomen in koopkrachtplaatjes en BNP-berekeningen. De bijbehorende handelingen zijn vaak onzichtbaar. Ze vinden veelal achter de voordeur plaats, historisch vooral uitgevoerd door vrouwen, die geacht worden dit werk te doen uit de goedheid van hun hart.
En het kapitalisme ondermijnt de zorg. Het gunt zorg niet genoeg tijd en behandelt de energie die zorgen kost als een onuitputtelijke bron. Het systeem heeft reproductive labor nodig, heeft zorg nodig, maar maakt het tegelijkertijd knap lastig die uit te voeren.
Problemen in de zorg zijn niet nieuw
Dat is geen nieuw verschijnsel. Ieder tijdperk, schrijft Fraser, ondermijnt zorg op zijn eigen manier.
In de negentiende eeuw bijvoorbeeld werden vrouwen en kinderen net als mannen aan het werk gezet in fabrieken. Fabrieksarbeiders maakten lange uren in onveilige omstandigheden en voor weinig geld, met als gevolg dat er weinig overbleef van hun vermogen zichzelf te herstellen, onderhouden, verzorgen.
Dit was niet houdbaar, en hervormers bedachten rond de eeuwwisseling een oplossing: voortaan zou de man in de fabriek het geld verdienen, terwijl de vrouw thuis – ondergeschikt aan haar man – zou zorgen. Maar zolang lonen te laag bleven om een gezin van te onderhouden en arbeidersgezinnen in kleine, tochtige huisjes in drukke, vieze buurten moesten wonen, was dit natuurlijk geen échte oplossing.
De verzorgingsstaat kwam halverwege de vorige eeuw aan deze tekortkomingen tegemoet. De man bleef het geld verdienen, maar tegelijkertijd investeerde de staat in gezondheidszorg, onderwijs en pensioenvoorzieningen. Niet iedereen profiteerde daar in gelijke mate van – uitsluiting op basis van ras en religie is van alle tijden en de ongelijkheid tussen man en vrouw bleef hiermee in stand.
De zorgcrisis van deze tijd
Ook in het tijdperk waarin we nu zijn aanbeland – noem het neoliberalisme, of laat-kapitalisme, of gewoon, ‘deze tijd’ – krijgt zorg niet genoeg de ruimte.
De afgelopen decennia zijn vrouwen massaal tot de arbeidsmarkt toegetreden. Deels vanuit emancipatie-oogpunt, maar ook omdat het leven te duur is, of de lonen te laag zijn om nog vast te houden aan het idee van de man die in zijn uppie voldoende brood voor het hele gezin op de plank brengt. Ervoor in de plaats kwam het anderhalf- of tweeverdienersmodel, waarbij ‘werk’ ook vaak buiten kantoortijd plaatsvindt. Tegelijkertijd is de verzorgingsstaat getransformeerd in de participatiemaatschappij.
Gevolg: er moet én meer buiten de deur worden gewerkt én meer door burgers zelf gezorgd worden, en wat dat oplevert, voor veel mensen, is stress.
Stress die de zorg uit zorg haalt.
We dóén het allemaal wel, daar niet van. Ouders zorgen voor kinderen, of besteden die zorg uit, aan crèches, de oppas, voor- en naschoolse opvang. Een op de drie Nederlanders verleent mantelzorg – voor een naaste of familielid, een vriend, een buur. Maar vaak lijkt het allemaal net niet uit te kunnen. Vaders en moeders maken ruzie over de verdeling van ‘zorgtaken’, een ziek kind of een zieke ouder stuurt het zorgvuldig gekalibreerde evenwicht volledig in de war, en een op de tien mantelzorgers is overbelast. Het Sociaal Cultureel Planbureau verwacht dat de druk op mantelzorgers de komende jaren alleen maar zal toenemen.
Er moet, zo lijkt het, te veel gebeuren in te weinig tijd.
En is dat – het idee dat er veel moet met weinig, dat de vraag groter is dan het aanbod – niet ook precies wat ‘de zorg’ als instituut parten speelt? Voor verpleegkundigen en artsen die meer patiënten met complexere ziektebeelden moeten behandelen in minder tijd, met minder autonomie? Met stress als gevolg, en verpleegkundigen die bedanken voor de eer?
Een oplossing voor problemen in de zorg?
Op de vijfde dag werd ik ontslagen uit het ziekenhuis. De ontsteking was onder controle, mijn heimwee allesbehalve, dus dat kwam goed uit. De fysiotherapeut had me uitgelegd hoe ik kon lopen, met twee krukken en een speciale schoen. De verpleegkundige had me laten zien hoe ik het verband moest vervangen, de apotheker gaf instructies voor het gebruik van de pijnstillers en de antibiotica. Vanaf nu mocht ik voor mezelf zorgen.
Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie zal de wereld in 2035 maar liefst 13 miljoen werknemers in de zorg tekort komen – een klein Nederland te weinig. Mede daarom zet zij sinds dit jaar, in campagnes en in beleid, vol in op self-care: ‘het vermogen van individuen, families en gemeenschappen om gezondheid te bevorderen, ziekte te voorkomen, gezond te blijven, en ziekte en beperkingen het hoofd te bieden, met of zonder hulp van een zorgverlener.’
Met of zonder – maar als het even kan dus graag zonder – want in de nabije toekomst zijn er waarschijnlijk niet genoeg van.
Self-care kan bevrijdend zijn – al was het maar omdat je jezelf kan helpen wanneer niemand anders dat kan of wil doen. Het kan ook verbindend werken – omdat je, zoals een veelgebruikte self-care-metafoor voorschrijft, pas anderen kan helpen nadat je eerst je eigen zuurstofmasker hebt opgezet.
Maar een beroep op self-care kan ook averechts werken. Bijvoorbeeld wanneer je, door geld- of tijd- of kennisgebrek, simpelweg niet in staat bent goed voor jezelf te zorgen, en daardoor het gevoel hebt te falen.
Of wanneer je denkt dat collectieve problemen kunnen worden opgelost met individuele rituelen. Met als mogelijk gevolg dat de waardering voor professionele zorgverleners, voor verplegers in het ziekenhuis, voor wijkverpleegkundigen, voor verzorgenden in instellingen, allengs afneemt. We hebben hen niet nodig, we doen het zelf wel – #selfcare!
Met warmte en liefde kan je de huur niet betalen
De januskop van self-care kwam bij me op aan het einde van november; toen zag ik de foto’s voor het eerst. Het was een maand of drie na mijn ziekenhuisverblijf, mijn kortstondige bestaan als fulltime ontvanger van zorg. Ze hingen door de hele stad, aan reclamezuilen en in abri’s bij de bushalte en de veerpont.
Levensgrote duoportretten waren het, van gewone maar zorgvuldig uitgelichte mensen die gezamenlijk de camera in keken, gefotografeerd tegen een effen, pastelkleurige achtergrond. De beeldtaal was fris, eenvoudig; de bijbehorende tekst was even helder als summier.
‘IK zorg.’
Het stond er in stevige, witte letters, ‘IK’ in hoofdletters, ‘zorg’ iets bescheidener uitgevoerd, de punt aan het eind krachtig, overtuigd.
De affiches waren onderdeel van een campagne van onder meer het ministerie van Volksgezondheid, bedoeld om nieuwe werknemers aan te trekken in de zorg. Die campagne loopt al sinds 2018, maar de timing van deze ronde was frappant. Eerder die week had het verplegend personeel van tal van ziekenhuizen en andere zorginstellingen gestaakt. Niets radicaals, waar zorg nodig was werd die gewoon verleend, maar veel afdelingen hadden met een zondagse bezetting gedraaid en afspraken die even konden wachten waren verzet.
Achter die procenten ging een veel grotere verzameling van ongenoegens schuil
De directe aanleiding was die structurele loonsverhoging van 5 procent waar ik in het ziekenhuis al om gevraagd had zien worden, geëist door de vakbonden en geweigerd door de werkgevers – hoger dan 4 procent konden zij niet gaan.
Maar achter die procenten ging een veel grotere verzameling van ongenoegens schuil. Veel werknemers stonden op het punt te bezwijken onder de werkdruk, moesten te vaak invallen en overwerken om te compenseren voor het personeelstekort, voelden zich niet gehoord, en legden uit, in kranteninterview na kranteninterview, dat tijdgebrek het onmogelijk maakte zorg te verlenen op een manier die goed voelde.
De actie en de bijbehorende media-aandacht maakten een carrière in de zorg er niet aantrekkelijker op. Maar deze campagne liet het systeem van de zorg voor wat het was en richtte zich op het individu – de IK in ‘IK zorg’, een soort zelfzorg maar dan anders.
Met billboards van mensen die in de zorg werkten en een website waarop je de motivaties en ervaringen van Roy, Elles, Annemarie, Duncan en honderden andere professionele verzorgenden kon lezen, werd zorgen teruggebracht tot een persoonlijke handeling, een individuele ervaring.
Een betekenisvolle ervaring, bovendien: in de vele getuigenissen op de site ging het veelvuldig over hoe fijn het is om iemand te kunnen helpen, hoe prettig het contact met patiënten of verpleeghuisbewoners is, hoeveel dankbaarheid je ervoor terugkrijgt, hoeveel ‘geluksmomentjes’ een dag in de zorg je brengt, hoeveel voldoening.
Het beeld, getuigde de 27-jarige verpleegkundige Noura bijvoorbeeld op de website, is dat werken in de zorg ‘slecht wordt betaald en de werkdruk hoog is.’ Dat had haar niet tegengehouden, want: ‘ik haal hier voldoening uit.’ Als je iemand hebt geholpen, aldus Noura, dan ‘voel je je goed omdat je iets voor iemand hebt kunnen doen. Het is warm, liefde. Dat maakt voor mij alles goed.’
Ik geloofde haar meteen. Maar ik geloofde ook dat je met warmte en liefde de huur niet betalen kan. En dat zorgen voor iemand alleen dan goed voelt, wanneer de wederzijdse afhankelijkheid tussen jou en degene die je verzorgt, de ruimte krijgt. Wanneer tijd niet schaars is. Het leek me een recept voor teleurstelling, mensen de zorg in lokken door aanspraak te maken op een zorginstinct dat in de praktijk waarschijnlijk niet tot z’n recht zou komen, door bevrediging te beloven die er vaker niet dan wel zou zijn.
Ach ja, de zorg
Ik herinnerde me de keer dat ik opnieuw naar het ziekenhuis was gegaan, ongeveer een week na mijn ontslag. Het was ochtend, de gangen waren licht, de A4-tjes hingen er nog en ik kwam voor een nacontrole.
De arts, een jonge vrouw met een knap gezicht, knipte het verband rond mijn voet los, inspecteerde de zwelling en de wond. ‘Ziet er goed uit’, zei ze: ‘Je kan weer gaan’. Ze trok haar handschoenen uit en schoof achter haar computer om een verslag te tikken.
Of ze misschien een pleister voor me had, vroeg ik – of beter nog, een nieuw verband. Ze keek verschrikt, verontschuldigde zich – zei dat ze daar normaal een assistente voor had, maar de assistentes waren op, vandaag. ‘Sorry’, zei ze. ‘Ik heb maar vijf minuten per consult. Als ik dit allemaal zelf moet doen loop ik nog meer uit.’
Het was tien uur ‘s ochtends en ze liep al uit; een wond verbinden was teveel gevraagd.
‘Vijf minuten,’ zei ik, ‘is dat niet veel te weinig?’ Ze glimlachte gepijnigd, trok een nieuw paar handschoenen aan, haalde haar schouders op, zuchtte.
‘Ach ja’, zei ze. ‘Dat krijg je hè, in de zorg.’