Wacht u op de uitspraak van een rechter? Een paar jaar geduld a.u.b.
Mensen moeten soms jaren wachten op de definitieve uitspraak van een toch al overbelaste rechter. Een hardnekkige kwaal die voornamelijk wordt bestreden met niet-fundamentele oplossingen, waarvan de vraag is of die grondwettelijk zijn. Deel 5 in een serie over de rechtspraak.
Het leek een duidelijke zaak toen ondernemer Peter Hendrikx in 1997 naar de rechtbank in Den Haag stapte. Hij wilde dat zijn leverancier van professionele machines om fotorolletjes te ontwikkelen en af te drukken zijn toezeggingen zou nakomen.
Ze hadden eerder beloofd dat zijn nieuwe ontwikkel- en afdrukmachine voor 15.000 euro kon worden omgebouwd zodra het nieuwe Advanced Photo System op de markt kwam. Toen APS er in 1996 was, moest het ombouwen opeens 90.000 euro kosten met veel voor de praktijk onacceptabele beperkingen.
22 jaar procederen verder zit Hendrikx met een enorme schuld die ook nog eens met 20.000 euro per maand oploopt, rente voor de lening die hij heeft moeten sluiten om de 750.000 euro kostende procedure tegen zijn leverancier te kunnen betalen.
Een goede advocaat had hem veel leed kunnen besparen. Rechters die paal en perk hadden gesteld aan de vertragingstactiek van de andere partij ook.
Hendrikx: ‘Deze beroepsgroep vindt het kennelijk normaal dat zo’n zaak achttien jaar duurt, 46 keer wordt aangehouden, dat je na een kostbare schadestaatprocedure opnieuw een deskundigenrapport moet indienen waarvoor je een voorschot van 75.000 euro neertelt, wat ik inmiddels niet meer had. En dat je na zoveel jaar nog je gelijk niet hebt kunnen verzilveren door toedoen van beroepsfouten van je advocaat en tegenstrijdige uitspraken van de rechters.’
De 53-jarige Hendrikx heeft inmiddels nog hooguit tien jaar te leven na een kankerdiagnose. Hij wil geen zielig verhaal ophangen. ‘Ik hoop alleen dat rechters en advocaten iets meer gaan nadenken over waar zij voor bestaan. Opdat anderen beter worden geholpen.’
Iedere burger heeft recht op een eerlijk proces, met een beslissing ‘binnen een redelijke termijn’
Volgens het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (artikel 6.1) heeft iedere burger recht op een eerlijk proces. Dat houdt onder andere in een beslissing ‘binnen een redelijke termijn’. Dat is niet helemaal gelukt in het geval van Peter Hendrikx.
Hij kreeg in 2016 na achttien jaar gelijk in een onbevredigend arrest, dat in zijn ogen mede is gebaseerd op onvoldoende door de rechters onderkende beroepsfouten van zijn advocaat. Sindsdien procedeert hij tegen zijn eerdere advocaat. Hij mocht – na klachten over de rechtsgang – op gesprek komen bij de president van het Gerechtshof Den Haag. Die vond het een leerzame casus, zegt Hendrikx, maar hij bleef met lege handen achter.
Uiteindelijk lijkt niemand zich bijzonder verantwoordelijk te voelen voor een dergelijke ramp van een rechtsgang. Met als extra pech dat een zelfstandig ondernemer geen aanspraak maakt op rechtsbijstand, ook als hij berooid achterblijft.
Procederen duurt te lang
De rechtszaak om de foto-ontwikkel- en afdrukmachines is ongebruikelijk lang uitgesponnen, maar te lange procestijden zijn aan de orde van de dag.
In het burgerlijk recht (tussen twee of meer burgers en/of bedrijven) kan iedere betrokkene de voortgang vertragen. Partijen met diepe zakken kunnen dat lang volhouden, zoals fotosystemen- en IT-bedrijf Agfa Gevaert in de zaak van Peter Hendrikx, en de NAM in veel Groningse gasschadezaken.
Maar ook in het strafrecht, familierecht en het bestuursrecht (waarin de overheid partij is) zijn de ‘doorlooptijden’ al jaren veel te lang. Bestuursrechtzaken (onder meer asiel, belastingen, uitkeringen) zouden in twintig weken van indiening tot uitspraak behandeld moeten zijn. Dat lukt maar in de helft van de gevallen. Voor geschillen over ouderlijk gezag bij echtscheiding staat tien weken. Dat lukt in 28 procent van de gevallen, ruim twee derde duurt langer.
De rechters die ik sprak voelen zich beroerd over hoe lang het soms duurt voordat zij uitspraak kunnen doen. Raadsheer strafrecht Patrick Hödl in Hof Den Bosch zegt bijvoorbeeld: ‘Ik krijg er buikpijn van dat strafzaken over verkeersongelukken gewoon mee in de stroom met andere zaken gaan. De politiek zegt: die hebben prioriteit. Maar dat lukt niet. In heel wat van die zaken heeft de politie het vooronderzoek gedaan en kunnen we snel klaar zijn op de zitting, maar ze liggen gewoon in de kast omdat er onvoldoende rechters zijn. Het spant erom of ze binnen twee jaar kunnen worden behandeld.’
Ook fraudezaken baren hem zorgen. Het verloop van een typerende, concrete belastingzaak: een fraude gepleegd in 2013/2014 leidt tot een rechtbankvonnis in 2016 en in hoger beroep een zitting bij het gerechtshof in maart 2019 – drie jaar later. En dan moet bijna zes jaar na de fraude het definitieve vonnis nog komen.
Hödl: ‘Over verkeerszaken zeggen we wel eens: er zijn alleen maar slachtoffers. Ook de verdachten die het ongeval niet opzettelijk hebben veroorzaakt. Ook zij moeten twee jaar wachten op behandeling van hun zaak. In Groningen en Zeeland zijn er voorbeelden dat een echtscheiding pas na negen maanden voor de rechter komt als partijen het oneens zijn. Dat is heel schadelijk. Wachten schaadt mensen.’
'40 procent sneller in vier jaar'
Er moet wat aan gebeuren, vindt iedereen. Dat vond ook het overkoepelend orgaan van de rechtspraak: de Raad voor de rechtspraak schreef in 2014 een Agenda van de rechtspraak 2015-2018.* Daarin werd aangekondigd dat de doorlooptijden van rechtszaken in 2018 een kloeke 40 procent korter zouden zijn dan in 2013. Het was geen doel of een ambitie, nee, het was een aankondiging.
Hoe het precies zou lukken, werd niet duidelijk. De Haagse rechters Margreet Ahsmann en Hans Hofhuis schreven destijds in het Nederlands Juristenblad dat dit plan geen deugdelijk fundament had. De Raad had onvoldoende onderzocht waarom de doorlooptijden zo achterbleven bij wat men redelijk vond. Evenmin werd duidelijk waar de toezegging van verbetering in vier jaar op berustte.
Het blijkt dat de Raad voor de rechtspraak een aantal wankele aannames van een adviesbureau bij elkaar had opgeteld, zoals de tijdwinst die het automatiseringsproject KEI zou moeten opleveren. Het hele KEI-project is afgeblazen.
De Visitatiecommissie rechtspraak, die in maart 2019 rapporteerde over de stand van de rechtspraak, stelde vast dat de doorloopsnelheid niet of nauwelijks is verbeterd.
Dat lukt ook in 2020 niet. De Raad reageerde monter met een devies ‘Aan de slag!’. Geen woord over de 40-procent-slag in de lucht uit 2014.
Zo blazen de papiermolens lauwe lucht zonder veel consequenties. Er is altijd weer een nieuw plan.
Achterstand van 100.000 zaken
November 2019 presenteerde een projectgroep onder voorzitterschap van Julia Mendlik, president van de rechtbank Midden-Nederland, een plan van aanpak om de doorlooptijden nu echt aan te pakken.
Het rapport is uitvoeriger over wat er moet gebeuren dan over de vraag hoe het komt dat het steeds maar niet lukt te zorgen dat burger en bedrijf binnen een redelijke tijd weten wat recht is.
De projectgroep zegt dat er een achterstand van 100.000 zaken is die binnen drie jaar moet worden weggewerkt, voordat snellere procedures kans van slagen hebben. Waar dit getal vandaan komt, is niet duidelijk. Er kunnen kleine en grote achterstanden bij zitten, zaken die wachten op een deskundigenrapport of een Europese rechter. Rijp en groen. Lang niet allemaal binnen de macht van de rechter.
Dit getal 100.000 is niet onschuldig, want de Raad voor de rechtspraak heeft de minister beloofd dat die achterstand binnen drie jaar wordt weggewerkt in ruil voor tijdelijk wat extra geld erbij – onvoldoende om de huidige overbelasting van de rechterlijke macht afdoende aan te pakken. Een deel van de ‘achterstand’ is niet door rechters te beheersen. Daar zal de rechtspraak over drie jaar wel op worden afgerekend door de opvolger van justitieminister Sander Dekker (VVD).
Invalrechters en mondeling vonnissen
Niettemin stelt de projectgroep een aantal kunstgrepen voor om de achterstanden drastisch aan te pakken. Men wil bijvoorbeeld rechter-plaatsvervangers aanstellen voor drie jaar. Het gaat vooral om juristen zonder rechtersopleiding.
Niet per se goed voor het aanzien van de rechtspraak. Bovendien is zo’n kort dienstverband strijdig met het Grondwetsartikel (art. 117 lid 1) dat bepaalt dat rechters voor het leven worden benoemd, om hun onafhankelijkheid te verzekeren.
Men wil tijdelijke rechter-plaatsvervangers aanstellen, maar in de Grondwet staat dat rechters voor het leven worden benoemd
Dat artikel is geldend en dwingend recht. En het staat er niet voor niets. Maar de projectgroep dacht misschien: ach de Grondwet, we hebben achterstanden en de regering wil geen geld geven voor meer rechters. Sjoemelen we drie jaar. Goed voorbeeld.
Men wil verder een aantal ‘versnellers’ inzetten om ‘tijdige rechtspraak’ te bevorderen.* Dat zijn deels wat modieus klinkende ideeën als ‘meer eigenaarschap’ van rechtszaken (één rechter of raadsheer die de regie over een zaak voert) en meer sturen op ‘mediation’ en ‘triage’ aan het begin van zaken (sorteren op aard en belang).
Er zitten ook wat minder onschuldige ideeën tussen. Denk aan vaker één rechter in plaats van een meervoudige kamer laten oordelen.
De rechters die ik erover heb gesproken, zeggen dat daar allang goed naar wordt gekeken en dat meervoudige (driepersoons-)kamers niet voor niets worden ingezet bij zwaardere zaken. Door gebrek aan rechters worden in die meervoudige kamers volgens velen te vaak rechter-plaatsvervangers ingezet, die niet altijd de deskundigheid hebben die nodig is.
De projectgroep propageert ook dat er vaker, vooral in civiele zaken, direct aan het eind van een zitting mondeling vonnis wordt gewezen, zoals ook de politierechter in relatief eenvoudige strafzaken doet. Die uitspraak wordt dan in het proces-verbaal van die zitting opgenomen. En er komt geen uitgeschreven vonnis meer. De vastgestelde feiten noch de motivering worden dan achteraf uitgewerkt opgeschreven.
De tijdwinst zit in gebrekkige motivering van vonnissen
Het gevaar bestaat dat de rechter en zijn of haar juridische medewerker óf leunen op hun voorbereiding van de zitting en met een uitkomst in het hoofd de zitting in gaan, óf zich bij gebrek aan voorbereidingstijd door de zitting een gevoel over de zaak verwerven en er geen bezonken oordeel meer aan verbinden.
In beide gevallen zit de tijdwinst in een gebrekkige motivering. Ook dat is in strijd met de Grondwet én verschraalt het recht. In het strafrecht is enige ervaring opgedaan met zogenaamde kop-staartvonnissen, die vanwege de snelheid de motivering weglaten. Voor de rechtsvorming zijn deze vonnissen zonder of met gebrekkige motivering riskant.
En de professionele standaarden?
De Nederlandse vereniging voor rechtspraak (de vakbond van rechters en officieren van justitie) reageert kritisch op de aangedragen oplossingen en organiseert op 12 maart een werkconferentie. Om rechters alsnog te laten meedenken over zinnige verbeteringen van de doorloopsnelheid.
In een brief aan de minister voor Rechtsbescherming schrijft voorzitter Henk Naves dat zijn Raad voor de rechtspraak de teugels zal aantrekken.* De Raad zal de achterstanden en de door de Visitatiecommissie geconstateerde financiële en andere tekorten te lijf gaan door vijf onderwerpen centraal te stellen: ‘De besturing van de rechtspraak, gerechtoverstijgende personeelsplanning, de organisatiecultuur, leiderschapsontwikkeling en regievoering door de Raad’.
Dit is managerstaal waarvan de meeste rechters het zweet over de rug voelen parelen. Het belooft meer van hetzelfde dat niet heeft gewerkt bij de poging tot automatisering van de rechtspraak: nadruk op leiderschap, directieve regie van boven en weinig luisteren naar en overleg met rechters en juridische en administratieve medewerkers.
Jeugdrechters: te weinig en dus overbelast
Een rechtsgebied waar dat al helemaal niet zal helpen en waar de achterstanden chronisch zijn is het jeugdrecht. Spoedondertoezichtstellingen moeten binnen twee weken worden behandeld, anders vervalt de beslissing.
‘En hoe lossen we dat op als we daar geen rechters voor hebben?’ werpt jeugdrechter Amanda de Nijs in Rotterdam op. ‘Door extra zittingen te plannen en extra zaken te doen om die fatale termijn van veertien dagen niet te laten verstrijken, binnen het al lopende volle rooster.’
Zij maakt regelmatig mee dat jongeren onder de achttien toe zijn aan een vervolg op een periode binnen een gesloten jeugdinrichting, waarna bij herhaling blijkt dat er geen plaats is te vinden binnen open instellingen. Dan houdt de jeugdrechter de zaak aan, in de hoop later wel een geschikte plek voor zo’n jongere met een fikse probleemgeschiedenis te vinden.
Meer dan eens lukt dat ook na maanden niet. De Nijs over één zo’n geval: ‘Heel confronterend voor zo’n jongen en zijn moeder dat hij keer op keer wordt afgewezen. Zoiets beschadigt een kind: niemand wil hem hebben. Uiteindelijk is deze jongen terug naar huis gegaan met voorwaarden die wij met elkaar op zitting bedacht hebben. Best bijzonder, want ik hoor als rechter lijdelijk te zijn, maar ben hier zeer actief bezig met partijen om in feite een lacune in het stelsel te dichten. Ik zeg bewust niet: "oplossen", want dat is het niet. Het is de minst slechte oplossing, en zeker niet de beste.’
Ook de hele jeugdketen van Kinderbescherming tot en met jeugdzorg is overbelast en verstopt. Dat vertraagt de rechtsgang weer.
Reken maar uit wat dat doet voor de doorlooptijden van de toch al onderbezette sectie jeugdrechtzaken. Daar helpt geen stoer plan tegen.
Papieren versnellers
Beleids-Den Haag kan heel veel versnellers bedenken, maar zonder intensief overleg met actieve rechters over hun praktijk zal het niet lukken.
Misschien blijkt dan dat tijdiger rechtspraak ook afhankelijk is van de aanvoerlijnen bij politie, Openbaar Ministerie en de zorg. En dat er toch te weinig rechters zijn.
Traag recht is geen recht. Traag recht is erger dan ongelijk krijgen
Het komt neer op de oude vraag: wat we ervoor over hebben. Papier is geduldig, maar de mensen hebben er weinig aan als het geen verband houdt met de werkelijkheid.
Traag recht is geen recht. Traag recht is erger dan ongelijk krijgen.
‘De hulp van de rechter inroepen is de grootste fout van m’n leven geweest’, zegt fotovakman Peter Hendrikx. Na ruim 22 jaar procederen is hij zijn gezin, zijn bedrijf en zijn huis kwijt, en heeft hij een enorme restschuld als gevolg van alle proceskosten. Zijn vertrouwen in de juridische beroepsgroep en de Nederlandse rechtsstaat is gedaald tot nul.
Heel wat inwoners van het door aardbevingen getroffen Groningen zeggen het hem na.
Dat kan Nederland niet op zich laten zitten.
Dit verhaal is het vijfde deel van een serie over de rechtspraak.