We ontmoeten elkaar bij de Albert Heijn. We zijn caissières, net zestien genoeg om verliefd te worden op de hoofdvakkenvullers. Die zijn net zestien-af en dus mannen van de wereld, die ons af en toe het emballagehok in trekken om te tongen. 

Vijftien jaar later wordt er getongd met andere wereldse mannen, in koophuizen met spachtelputz op de muren. Onveranderd: onze vriendschap. Elk jaar gaan we naar een mooie stad om daar niks van te zien, elkaar de liefde te verklaren en herinneringen aan het emballagehok op te halen. Dit jaar gaan we naar Maastricht.

We kennen de voornaam van de serveerster

Het regent op weg naar ons hotel, dus we gaan eerst even koffiedrinken op een terras met heaters en fleecedekens met onbestemde krokante vlekken. Er zitten drie à vier Italiaanse vrouwen, ze dragen wanten dus pakken hun wijnglazen met twee handen tegelijk.

We zitten vier uur op het terras, de wolken zijn al even leeg, de plassen tussen de kinderkopjes opgedroogd. We kennen nu de voornaam van de serveerster die elk kwartier komt roken en die alleen net na de feestdagen kerstmuziek luistert, zodat ze de teksten echt kan beseffen.

We zitten acht uur op het terras. Een man voert zijn hond pita kip. Het is een chowchow. 

Aan de tafel in de hoek naast ons gaat een stel zitten. Jaar of veertig, verstandig maar stijlvol ingepakt tegen de kou. Ze houden hun armen in elkaar gehaakt tijdens het neerstrijken, wat onhandig is, waar ze om lachen. Ze laten niet los.

De serveerster komt, maar ze hebben de kaart nog niet kunnen bekijken; hij kust haar nek en zij plukt aandachtig sjaalpluis van zijn jas. Ze delen een sigaar. Hij telt de sproeten op haar neus, zij grinnikt. Soms schampen onze gesprekken die van het stel, verzinnen we met zijn vieren levensverhalen voor de mensen die op straat langstrekken.

We zitten tien uur op het terras. Tot hoe laat konden we eigenlijk inchecken? De man van het stel kust zijn vrouw op de hand en gaat naar binnen om te plassen. De vrouw draait lachend naar ons toe. Ik verzucht: ‘Jullie zien er zó verliefd uit.’

‘Ja, lijkt dat zo?’

Een man van de wereld, maar hij wil zo snel

Het stel blijkt een paar maanden te daten. Tinder, ze wist niet hoe ze tegenwoordig anders mannen zou moeten ontmoeten. Drie kinderen, weinig tijd. Met de vader van haar kinderen was ze twintig jaar samen, ze had überhaupt nog nooit gedatet. En deze nieuwe man... ze vindt hem goed gezelschap, heus, een man van de wereld zou ze hem zelfs willen noemen, maar hij wil zo snel. Samen naar vrienden, samen op vakantie, zelfs sigaren wil hij gezamenlijk roken. Ze heeft een hele doos in haar tas!

We zitten twaalf uur op het terras. De man gaat binnen afrekenen. De vrouw pakt haar handtas in, wijst op de doos sigaren in het zijvak en grinnikt. ‘Ik ga het hem nog vertellen hoor, dat dit niks wordt, maar alleen zijn in de winter is ook zoiets.’

Ze vertrekken, we roepen na. ‘Fijn weekend nog!’ Hij slaat zijn arm om haar heen, zij trekt haar hoofd eronderuit, draait zich naar ons en roept knipogend: ‘Dát gaat lukken!’