Het Nederlandse onderwijs zou zich minder op de arbeidsmarkt moeten richten
Het Nederlandse onderwijsstelsel is erop gericht leerlingen zo goed mogelijk voor te bereiden op de arbeidsmarkt. De nadruk komt daardoor te liggen op concrete vaardigheden en toetsen en minder op algemene vorming. Terwijl ten tijde van een crisis die algemene vorming weleens de sleutel zou kunnen zijn.
In mijn vorige grote verhaal stelde ik dat onderwijs zich meer zou moeten richten op probleemoplossend, kritisch en creatief denken. Ik haalde filosofe Martha Nussbaum aan, die kritisch denken als bouwsteen van de democratie ziet. Daarnaast besprak ik het boek The Global Achievement Gap van Harvard-professor Tony Wagner, waarin probleemoplossend, kritisch en creatief denken als onmisbare vaardigheden worden gezien in een economie waarin werknemers niet meer precies verteld wordt wat zij moeten doen.
Die twee argumenten, het politieke van Nussbaum en het economische van Wagner, worden deze week verder uitgediept in twee stukken in de onderwijsspecial van De Groene Amsterdammer die vorige week verscheen. Onder de kop ‘Wat heb je aan Grieks en Latijn?’, laat journalist Floor Milikowski onder anderen hoogleraar politieke filosofie Grahame Lock aan de universiteit van Oxford en Leiden aan het woord, die stelt dat scholieren en studenten tijdens hun onderwijscarrière voornamelijk worden klaargestoomd voor de arbeidsmarkt, en dat er voor algemene vorming nauwelijks aandacht is. Financieel geograaf Ewald Engelen betoogt één pagina verder dat het mbo, hbo en wo minder horig zouden moeten zijn aan de arbeidsmarkt, en dat ‘iets meer algemene vorming’ zo gek nog niet zou zijn.
Volgens hoogleraar filosofie Lock sloop die focus op economisch nut na de Tweede Wereldoorlog geleidelijk het onderwijs binnen, toen de wereldwijde concurrentie tussen economieën op gang kwam en economische ontwikkeling een belangrijk thema werd. En nergens in het Westen is die focus van het onderwijs op de arbeidsmarkt zo sterk als in Nederland, meent hij. Bovendien is het onderwijs in weinig landen zo centraal georganiseerd, met een overheid die veel onderwijsbeleid van bovenaf oplegt, als in Nederland, en zijn de productie-eisen, visitaties en regels nergens zo streng als hier. Dat beperkt docenten in hun vrijheid, terwijl juist de docent een cruciale rol heeft in een onderwijssysteem dat leerlingen wil opleiden tot kritische burgers.
Toch weer toetsen
Die beperking heb ik de afgelopen maanden zelf pas voor het eerst ervaren. Hoewel ik in mijn 5 havo, een examenklas, een gebrek aan maatschappelijke interesse en kritisch denkvermogen constateerde, heb ik ze de afgelopen maanden doodgegooid met examentraining. Ik durfde het niet aan om via een omweg, waarbij teksten een middel zouden zijn om in discussie te gaan met de klas, op een minder toetsgerichte manier te leren lezen. Te veel lestijd ging verloren aan de vraag hoe je een meerkeuzevraag beantwoordt.
Toch ben ik benieuwd in hoeverre leerlingen ook zélf de oorzaak zijn van dit utilisme. Want ik heb in 5 havo wel geprobeerd om met nieuwe werkvormen de leesvaardigheid te trainen, en niet alleen maar te oefenen met oude eindexamens. Ik heb leerlingen zelf vragen laten formuleren bij teksten, leerlingen mindmaps laten maken bij stukken uit Vrij Nederland, en geregeld stond ik uren in het kopieerhok om een tekst in delen op te knippen - om de leerlingen de tekst tijdens de les vervolgens te laten reconstrueren.
Tijdens een van die lessen bleef Michael verveeld in zijn stoel hangen, en na de les riep ik hem bij me. Hij zei: ‘Ik begrijp best wat u wilt met deze les hoor, maar ik wil gewoon weten wat ik moet kunnen voor het eindexamen, en dan stampen.’
Zet leerlingen weer aan het denken
De vraag is, vooralsnog, die van de-kip-of-het-ei. Zijn leerlingen zo utilistisch ingesteld omdat het systeem dit van hen verwacht, of zijn leerlingen van nature gericht op efficiëntie en past het systeem zich aan hen aan?
Ewald Engelen maakt in dit verband in zijn artikel een klassiek onderscheid tussen omvattende en gedifferentieerde onderwijsstelsels. Bij de eerstgenoemde ligt de nadruk op een breed, algemeen vormend curriculum dat leerlingen opleidt tot kritische burgers. In een omvattend onderwijsstelsel, zoals in het Verenigd Koninkrijk, Canada en de Scandivische landen, zitten leerlingen van verschillende niveaus zo lang mogelijk bij elkaar.
Een school is er juist voor om tegendraads te zijn, leerlingen kennis te laten maken met dingen die ze niet kennen
In gedifferentieerde onderwijsstelsels, zoals in Nederland, Duitsland en Oostenrijk, worden leerlingen juist al vroeg van elkaar gescheiden, op twaalfjarige leeftijd gaan zij naar het voortgezet onderwijs, en gaan zij ofwel een algemeen vormend traject in (in Nederland: het vwo) ofwel een beroepsvoorbereidend traject. Gedifferentieerde onderwijsstelsels leiden leerlingen goed op voor de arbeidsmarkt. Dat stelt Engelen aan de hand van de jeugdwerkloosheidscijfers, die in landen met een gedifferentieerd stelsel relatief lager liggen dan in landen met een omvattend stelsel.
Behalve in tijden van crisis. Dan komt de werknemer die is opgeleid voor een beroep minder snel aan een baan, omdat hij niet is opgeleid voor werk in andere sectoren, schrijft Engelen. En steeds minder mensen zijn überhaupt hun hele leven in dienst bij dezelfde werkgever, of in dezelfde sector. Engelen: ‘Dat betekent dat goede aansluiting op de bestaande arbeidsvraag wel eens minder belangrijk zou kunnen worden dan brede inzetbaarheid straks.’
Juist om de arbeidsmarkt te dienen, zou het onderwijs dus minder gericht moeten zijn op de arbeidsmarkt.
Waar moet het onderwijs zich dan wel op richten? Lock is daar duidelijk over: ‘Een school is er juist voor om tegendraads te zijn, leerlingen kennis te laten maken met dingen die ze niet kennen. Laat ze Beethoven horen, Multatuli lezen, laat ze kennis maken met andere werelden en andere ideeën. Zet ze aan het denken.’
En daar sluit ik mij graag bij aan.