Het kantoor waar je werkt heeft zijn beloften nooit waargemaakt
Het kantoor en de kantoorbaan zijn zulke vanzelfsprekende fenomenen dat je haast zou vergeten dat ze een geschiedenis hebben. Een bijzondere geschiedenis, met één rode draad: het ideaal van het kantoor om de werknemer te bevrijden en te emanciperen, is nooit verwezenlijkt. Het verhaal van de bureaus, archiefkasten en cubicles die ons leven bepalen.
In het verhaal Bartleby the Scrivener van Herman Melville gaat de jonge Bartleby aan de slag voor een advocaat op Wall Street. Zijn werk bestaat uit het kopiëren van documenten, een taak waar hij zich aanvankelijk enthousiast toe zet, ondanks de geestdodende aard van het werk en zijn weinig opwekkende werkplek. Zijn bureau kijkt uit op een blinde muur en is omgeven door een kamerscherm dat ervoor zorgt dat Bartleby zich aan het zicht, maar niet aan de stem, van zijn baas kan onttrekken. And thus, in a manner, privacy and society were conjoined. Wanneer zijn baas hem na een tijd verzoekt twee kopieën van een document met elkaar te vergelijken, antwoordt Bartleby: ‘I would prefer not to.’
Ook op elk volgend verzoek geeft de klerk te kennen dat hij dat ‘liever niet’ zou doen. Wanneer de advocaat hem uiteindelijk verzoekt om dan maar te vertrekken, omdat hij immers niets opschiet met een werknemer die niets wil doen, antwoordt Bartleby dat hij ‘liever niet’ vertrekt.
Sterker nog, hij neemt zijn intrek in het kantoor, waar hij niet veel meer doet dan mistroostig uit het raam staren. Uiteindelijk voelt de advocaat zich genoodzaakt dan maar zelf te verhuizen. Bartleby eindigt in de gevangenis, waar hij een zelfopgelegde hongerdood sterft.
Bartleby werd geschreven in 1853, maar voelt - voor iedereen die ooit geestdodend werk heeft verricht in een door tl-lampen verlicht kantoor - opmerkelijk hedendaags. De vanzelfsprekende combinatie van apathie, verzet en het kantoor is een gemeenplaats geworden, van de culthit Office Space tot de vele cubicle rage -video’s op YouTube.
Het merendeel van de samenleving heeft zijn dagen lang niet altijd van negen tot vijf doorgebracht onder een systeemplafond
De kantoorklerk was een relatief nieuw fenomeen in de tijd dat Melville zijn verhaal schreef. Inmiddels zijn het kantoor en de kantoorbaan zo alomtegenwoordig dat je haast zou vergeten dat ze een geschiedenis hebben: dat het merendeel van de samenleving lang niet altijd zijn dagen van negen tot vijf doorbracht onder een systeemplafond, op zoek naar nietmachines die permanent kwijt zijn, getergd door printers die voortdurend vastlopen.
In het verrassend boeiende boek Cubed: A Secret History of the Workplace heeft de Amerikaanse auteur Nikil Saval het op zich genomen het gewone ongewoon te maken. Het is een gedetailleerde en cultuurhistorische beschouwing van de opkomst en ontwikkeling van een van de meest alledaagse fenomenen die er zijn: het kantoor. Cubed bestrijkt de afgelopen honderdvijftig jaar en speelt zich met name af in de Verenigde Staten, al zijn er ook uitstapjes naar, onder meer, de burelen van Interpolis in Tilburg en Scandinavian Airlines in Stockholm.
De geschiedenis van het kantoor blijkt er één van immer beloofde, maar zelden gerealiseerde autonomie voor de werknemer. En van architectuur en ontwerp die zowel de grootste utopieën konden vertegenwoordigen, als de meest basale vormen van controle en hiërarchie.
Een man werkt niet op kantoor
Saval is een jonge auteur uit de stal van het literaire tijdschrift n+1, een blad met een omnivore houding ten opzichte van populaire cultuur, kritische theorie, geschiedenis en sociologie. Ook Cubed is veelomvattend: Saval bestudeert de technologieën die het ontstaan en de groei van het moderne kantoor mogelijk maakten (de telegraaf, de telefoon, de dictafoon, de lift, het systeemplafond, airconditioning), maar ook de denkers en schrijvers die het kantoorleven van haar belangrijkste theorieën voorzagen, waaronder efficiëntie-fetisjist Frederick Taylor en utopisch uitvinder Robert Propst. Hij bespreekt films als Working Girl en Nine to Five naast een sociologisch standaardwerk als White Collar van C. Wright Mills.
Bartleby wordt uiteraard aangehaald, maar Saval leest ook vakbladen voor managers en nieuwsbrieven van de secretaressenvakbond. De architectuur van kantoorgebouwen komt voorbij, evenals het design van kantoormeubilair, zoals de ergonomische Aeron-bureaustoel. Die brede benadering maakt niet alleen een ogenschijnlijk oersaai onderwerp onverwacht levendig; ze maakt ook duidelijk dat de saaiheid van het kantoorbestaan altijd samen is gegaan met een nog steeds niet ingeloste belofte van emancipatie en bevrijding voor de loonslaaf.
De saaiheid van het kantoorbestaan is altijd samengegaan met de belofte van emancipatie en bevrijding
Saval begint zijn geschiedenis in de tweede helft van de negentiende eeuw, toen industrialisering in Engeland en Amerika steeds meer administratie met zich meebracht – en daarmee de behoefte aan mensen die zich op efficiënte en systematische wijze over die administratie konden ontfermen.
De klerken die dat papierwerk op zich namen werden, in een samenleving waarin de meerderheid nog met zijn handen werkte, aanvankelijk als weinig mannelijk en avontuurlijk gezien. Tegenover die twijfelachtige reputatie stond een grotere baanzekerheid, een hoger inkomen, en ook de mogelijkheid van opwaartse mobiliteit.
De fabrieksarbeider zag zichzelf niet gauw fabriekseigenaar worden, maar de klerk zou zomaar op eenzelfde plek kunnen eindigen als zijn baas. Dit geloof in individuele merites maakte kantoorwerk respectabel, maar zorgde er ook voor dat kantoorwerkers nooit dezelfde solidariteit zouden ontwikkelen als die bij arbeiders, waar een sterke vakbondsbeweging was ontstaan.
Het kantoor als hiërarchische ruimte
Waren de eerste kantoren nog klein en intiem, tegen het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw kwam hier verandering in. Nieuwe (communicatie)technologieën zorgden ervoor dat bedrijven steeds groter werden en dus meer werknemers nodig hadden. De gebouwen waarin zij werkten werden hoger en groter dankzij de ontwikkeling van het staalskelet en de lift. En het werk dat zij deden ging steeds sneller dankzij de typemachine, de dictafoon, de telefoon en de telegraaf.
Efficiëntie en controle werden toverwoorden aan het begin van de twintigste eeuw, onder meer gepropageerd door managementgoeroe Frederick Taylor, die het aantal overbodige bewegingen van werknemers tot een minimum probeerde te beperken. Personeel werd opgedeeld in managers, die bepaalden wat er moest gebeuren, en klerken, die de taken uitvoerden.
Hiërarchie en controle namen de plaats in van kleinschaligheid en relatieve gelijkheid. Dit zag je terug in het ontwerp van kantoorruimtes, waarin klerken in lange rijen aan bureaus zaten, en managers hen vanaf de zijkant in de gaten hielden, zoals in het gebouw dat Frank Lloyd Wright ontwierp voor de Larkin Company aan het begin van de twintigste eeuw.
Hét symbool van anoniem, geestdodend kantoorwerk: de cubicle
Onder meer onder invloed van de ideeën van de tegencultuur ontstond er vanaf de jaren zestig een nieuwe vormgeving van de werkvloer. De Amerikaanse uitvinder Robert Propst bedacht het ‘Action Office,’ een combinatie van twee bureaus en een kast die kantoorwerkers – die inmiddels kenniswerkers werden genoemd – meer autonomie, flexibiliteit en bewegingsvrijheid moest geven. De goedkope, ruimtebesparende versie ervan, die werkgevers uiteindelijk in de jaren zeventig adopteerden, is inmiddels hét symbool van anoniem, geestdodend kantoorwerk: de cubicle.
De meer hedendaagse kantoren die Saval tegen het eind van zijn boek bezoekt, stralen juist weer flexibiliteit en individualiteit uit, zoals het kantoor van Interpolis in Tilburg. In plaats van de bureaurijen van kantoren uit begin twintigste eeuw, of de deprimerende cubicles van de jaren zestig en zeventig, heeft het Interpoliskantoor in de jaren negentig per verdieping verschillende soorten werkruimtes ingericht: privé-kantoren, half open ruimtes en volledig open ruimtes. Werknemers kunnen zelf kiezen in wat voor ruimte ze werken - en mogen ook vanuit huis werken.
De opkomst van dit type kantoor valt samen met een nieuwe fase in de geschiedenis van de arbeidsmarkt - en daarmee van de kantoorbaan. Want waar kantoorklerken de eerste honderd jaar weliswaar saai werk deden maar in ruil daarvoor baanzekerheid kregen, daar wordt de nieuwste generatie kantoorpanden in de Verenigde Staten en grote delen van Europa bevolkt door een groep kenniswerkers die op veel minder vastigheid kan rekenen. Het aantal mensen met tijdelijke contracten en permanente uitzendkrachten is de laatste jaren enorm gegroeid, niet alleen in de Verenigde Staten maar ook in Nederland. Deze groep werknemers, ook wel het ‘precariaat’ genoemd, geniet ogenschijnlijk meer vrijheid, maar ook meer onzekerheid en, vanwege hun losse dienstverband, nog minder inspraak dan hun voorgangers al hadden.
Het ideale kantoor blijft een belofte
Keer op keer laat Saval zien hoe technologische ontwikkelingen nieuwe kantoorvormen mogelijk maakten die op het eerste gezicht revolutionair waren, maar die uiteindelijk qua uitwerking altijd ten nadele van de werknemer bleken te zijn. Elektrisch licht en airconditioning zorgden er bijvoorbeeld voor dat je voor licht en frisse lucht niet meer van ‘buiten’ afhankelijk was; het betekende echter ook dat werknemers niet meer in de buurt van een raam hoefden te zitten en vaak steeds verder ingebouwd raakten. De Action Office was bedoeld om werknemers te bevrijden, maar de uiteindelijke uitwerking, in de vorm van de cubicle, betekende opsluiting in een hokje waar je je kont nog niet kon keren.
De flexibele kenniswerker is en blijft een kantoorslaaf – maar nu een met voetbaltafels en zitzakken
De bureautuin, de open ruimte met ‘organisch’ door elkaar geplaatste bureaus uit de jaren zeventig en tachtig, moest dat probleem tegengaan. Het gevolg was geluidsoverlast en een gebrek aan privacy. Tegenwoordig maken de hypermoderne campussen van Silicon Valley het hun werknemers gemakkelijk door een keur aan faciliteiten en recreatiemogelijkheden te bieden; het resultaat is een werkdag die nooit echt ophoudt. Het ideale kantoor, dat zowel autonomie als zekerheid biedt, lijkt altijd buiten bereik te blijven. De flexibele kenniswerker die, ook in Nederland, onder het mom van ‘het nieuwe werken’ bevrijd zou moeten zijn van de klok en zijn bureau is en blijft een kantoorslaaf – maar nu een met voetbaltafels en zitzakken.
Dat laatste argument is natuurlijk niet per se nieuw. Dat het mobieltje van de baas je meer vrijheid lijkt te geven, maar er tegelijkertijd voor zorgt dat je altijd en overal aan het werk kan – en dus moet –, is al langer bekend. Maar in het licht van de geschiedenis die Saval beschrijft, doet dit extra wrang aan. Want ook nu komen kenniswerkers niet in opstand; ook nu ontneemt een misplaatst geloof in individuele autonomie het zicht op wat in werkelijkheid een schaamteloos beslag op tijd en vrijheid is.
Saval eindigt zijn boek met een pleidooi voor bewustwording en moedigt de leden van het precariaat aan het lot in eigen hand te nemen: kantoorwerkers moeten van de autonomie die ze beloofd wordt ‘een échte autonomie maken, en zich hun kantoren werkelijk toe-eigenen.’ Precies hoe die ‘échte autonomie’ er dan uit moet zien, en hoe die bereikt moet worden, daarover blijft Saval jammer genoeg vaag. Maar in een tijd waarin smartphones, thuiswerken en flexibiliteit de zoveelste revolutie lijken te beloven, is een besef van de lange voorgeschiedenis van die belofte alvast ontzettend waardevol. Met Cubed heeft Saval die geschiedenis geschreven – en hij heeft deze nog spannend weten te maken ook.