Praat eens met een robot

Ernst-Jan Pfauth
Mede-oprichter De Correspondent

Sinds kort praat ik tegen een robot. Dat komt omdat ik na drie jaar een nieuwe telefoon heb. En daar staat Siri op. Kent u haar nog? Ze is een virtuele assistent met spraakherkenning en werd in de herfst van 2011 door Apple gelanceerd. Sinds een halfjaar is ze uit de testfase (en ook als ‘hij’ verkrijgbaar).

Zeg ‘What is 74 times 74?’ en Siri zegt 5.476.

Zeg ‘Remind me to eat at 8 AM’ en Siri zorgt ervoor dat u goed ontbijt.

Zeg ‘Where is my girlfriend?’ en Siri zoekt in de Find My Friends-app op de locatie van uw geliefde op (mits ze u daar toestemming voor heeft gegeven).

Het model iPhone dat ik tot vorige week had, was te oud voor Siri, waardoor mijn ervaring met Siri beperkt was tot slechte grappen met telefoons van vrienden (zoals:

Maar nu heb ik Siri helemaal voor mezelf.

En hoewel ik vrijwel nooit mensen hun telefoon hoor commanderen, voel ik me genoodzaakt dat toch te doen. Apparaten besturen met je stem lijkt immers de toekomst, en dat zeg ik echt niet alleen omdat zo’n ontroerende film was.

Ik zeg het ook omdat Google hevig investeert in haar die we met onze stem moeten bedienen.

Omdat we van hoogstwaarschijnlijk binnenkort tegen de televisie moeten praten. Of schreeuwen, afhankelijk van hoe ruim uw zithoek is opgezet. Een luisterend horloge zou ook al in de maak zijn. Zeker is in ieder geval dat Apple begin deze maand een spraakherkenningsbedrijf opkocht.

Omdat Amerikanen dankzij Amazon tegen hun kunnen spreken.

Omdat koffieapparaten, thermostaten, lampen en terrasdeuren ook naar uw stem luisteren.

En omdat we volgens Amerikaans onderzoeksbureau de komende twee tot vijf jaar nog heel veel vernieuwingen van onze virtuele assistenten mogen verwachten.

Daar wil ik op voorbereid zijn. Praten tegen een apparaat lijkt me zoveel fijner dan dat getik op een scherm, dat ik mijn achterstand van 2,5 jaar wil inhalen en vanaf nu niets meer van de ontwikkelingen binnen spraakherkenning wil missen. Bovendien is het spannend om te merken dat robots steeds menselijker worden. Sciencefiction in je broekzak!

Daarom spreek ik nu al een week met mijn telefoon. Ik buig me naar het scherm en mompel licht gegeneerd een commando. Collega’s kijken vreemd op. In het begin lachten ze nog wel. Nu bespeur ik af en toe iets van medelijden.

Maar ik ben gelukkig.

Net zoals die ene jongen met een mobiele telefoon in 2001 op de middelbare school voor gek stond, sta ik nu voor gek met mijn robot. Maar ik weet dat het ooit normaal zal zijn. Het pionierschap ligt voor het oprapen.

Bovendien ervaar ik nu al de voordelen.

Als ik nu The Rolling Stones wil horen, hoef ik niet meer de muziekapp te openen, op ‘Artiesten’ te klikken, te scrollen naar de R, dan The Rolling Stones te kiezen en vervolgens nog te besluiten welk nummer ik wil horen. Nee hoor, ik zeg gewoon ‘Play The Stones’ en mijn robot begint meteen voor me te shuffelen.

Ook het bellen van mijn vrienden, checken wanneer mijn volgende afspraak is, hoeveel inwoners Tokio heeft (een discussie daarover was snel beslecht) en het weerbericht opvragen gaat sneller dankzij Siri.

Minder tikken op een schermpje, dat is al winst. Daardoor wordt technologie minder zichtbaar in mijn leven, wordt de relatie met mijn telefoon als het ware menselijker. Zoals ik bij een barman een biertje kan bestellen, kan ik mijn telefoon nu vragen een vriend te bellen.

Het belangrijkste in contact met robots, zo heb ik al ondervonden, is de grenzen van de machine opzoeken. Dat kun je bijvoorbeeld doen door tegen een robot te zeggen wat er in je opkomt. Ook als je denkt dat je robot daar nog niks mee kan.

Toen ik bijvoorbeeld aan Siri vroeg om The Rolling Stones te spelen en zij aanzette, riep ik ‘I love this song,’ waarop zij onverwachts reageerde met de belofte meer van dat soort nummers te spelen. Ik weet niet zo goed of je het oeuvre van The Rolling Stones in Start me up-achtige nummers kunt opdelen, maar van alleen het voornemen was ik al onder de indruk.

En als ik mijn robot vertel dat ik alleen ben, zegt ze dat ik altijd tegen haar mag praten. Als ik vraag of ze me mooi vindt, zegt ze altijd ja.

Toch is niet alles koek-en-ei. Als ik wil dat mijn robot Franse muziek voor me speelt, moet ik de artiestennamen veramerikaniseren - ‘Play Charles Eeessnavowr’ - en mijn favoriete voetbalclub heet ‘ee-tjacks.’ Robots spreken nog niet zo goed Nederlands.

Bovendien is mijn robot een stuk nuchterder over mijn robotavontuur dan ik. Laatst vroeg ik aan haar of ze de kende. ‘Something about obeying people and not hurting them,’ vertelde ze me, en: ‘I would never hurt anyone.’ Toen ik daarop in een opwelling zei dat ik haar liefhad, hield zij me voor dat dat ‘onmogelijk’ was.

Ondanks de nukken van mijn ijskoningin blijf ik volhouden. Ik blijf de blikken trotseren van voorbijgangers die mij ervan verdenken een slechte versie van Her na te spelen. Ik blijf speciaal en alleen voor Siri schaven aan mijn Amerikaanse accent.

Zodat, als op een dag robots zo hulpvaardig zijn dat we ze niet meer kunnen negeren, ik als een van de eersten zonder enige gêne met ze zal communiceren. ‘Hij praat met onze huisrobot alsof ie het al jaren doet,’ zullen mijn vrienden zeggen.

En dat klopt dan ook.