‘Weet je wat ìk deed?’ Pleegmoeder slaat haar handen voor haar ogen, spreidt haar vingers en kijkt er beschaamd doorheen. ‘Ik had een speciale tafel thuis. Die dekte ik dan. Ik hing er slingers boven. Elk jaar, op de dag waarop mijn pleegkinderen bij mij waren komen wonen. Een viering van hun "nieuwe geboortedag."’

Tot ze in contact kwam met de biologische families en besefte dat haar feestdag hun zwartste dag was. Coby: ‘De dag waarop hun kind met dwang uit huis werd gehaald, na een overdosis of een vechtpartij.’

Untitled #2. Uit de serie Traces door Weronika Gęsicka / JEDNOSTKA Gallery.

Ze vertelt het in een zonnige kamer op onze redactie in Amsterdam. We eten er croissants met vijf (pleeg)ouders die hun ervaringen met de jeugdzorg willen delen. Ze reageerden op van eind vorig jaar, waarin ik vroeg wie me meer kon vertellen over het functioneren van de Nederlandse jeugdzorg. Die zit in zwaar weer sinds

Ondanks hun verschillende achtergronden, woonplaatsen en situaties lopen de pleegouders tegen dezelfde dingen aan, blijkt al snel. Hoe ga je om met wisselende voogden, of voogden door wie je je niet gehoord voelt? Welke plek geef je de biologische familie van je pleegkind in het leven van het pleeggezin? En welke steken die jeugdzorg – door onmacht of overmacht – laat vallen, kun en wil je als pleegouder opvangen?

Coby: ‘Het jeugdzorgsysteem is vanuit controledrang overdreven bureaucratisch en beweegt traag, maar de kinderen die erin zitten niet. Integendeel.’ Coby komt uit Zuid-Holland, werd ooit samen met haar man pleegouder, scheidde van hem en is nu alleenstaand pleegmoeder van drie. ‘Hier, wil je... – ik zal ons eens laten zien.’ Ze ontgrendelt haar telefoon en zoekt een foto op. ‘Hij is 23 met een Indonesische moeder en een Nederlandse vader. Zij is 18, Servische moeder, Kaapverdiaanse vader. En zij is 16, Ghanese moeder, Dominicaanse vader. Leuke mix hè?’

Waarom het nu belangrijk is de verhalen van pleegouders te horen

Luister je naar de verhalen van pleegouders, dan tekenen de ingewikkelde problemen binnen de jeugdzorg zich opeens kristalhelder af. Deze mensen zijn niet betrokken geweest bij het ontstaan van de problemen van of rond hun pleegkind, maar wel essentieel onderdeel van hoe het vervolgens met ze gaat. Ze krijgen te maken met alle denkbare jeugdzorginstanties. Een belangrijk perspectief om te horen dus, nu de jeugdzorg in nood is.

‘Die pleeggezinnen, die deuken wel in’

‘Een deel van de huidige crisis in de jeugdzorg wordt opgevangen door pleegouders, maar dat ziet niemand. Her en der vallen jeugdzorginstellingen om. Dat de kinderen die bij die instellingen in woongroepen zaten geraakt worden, dat weet iedereen wel. Maar dat voor kinderen die via diezelfde instellingen in de pleegzorg zijn ondergebracht óók zorg wegvalt, horen we minder vaak. Intussen vangen hun pleeggezinnen dat wel op. Die deuken wel in.’

Aan het woord is Peter van der Loo, ook aanwezig als pleegouder. Hij woont dicht bij het strand in Scheveningen en ‘had al twee redelijke exemplaren van eigen kinderen, maar daar paste nog wel wat bij’. Peter is al veertien jaar pleegouder en doet zowel jarenlange plaatsingen als korte crisisplaatsingen, van een paar weken tot maanden. Sinds de decentralisatie van de jeugdzorg is hij ook directeur van de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen.

Er is, bevestigt Peter, een grote behoefte aan (nieuwe) pleegouders in Nederland. Op dit moment zijn er ongeveer duizend gezinnen te weinig om alle kinderen die een pleeggezin nodig hebben te kunnen plaatsen. Er komen elk jaar nieuwe pleegouders bij, zo’n 2.500 per jaar. Maar datzelfde aantal – zo’n 14 procent van het – stopt er elk jaar ook mee.

De cijfers komen uit het rapport: dat het Nederlands Jeugdinstituut, Jeugdzorg Nederland en de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen in januari van dit jaar uitbrachten. Directe aanleiding om de vraag uit de titel te stellen? De crisis binnen de jeugdzorg.

Want het is nu in de jeugdzorg vaak onduidelijk wie waar verantwoordelijk voor is. Instellingen kampen met nijpende geld- en personeelstekorten, en jeugdzorgers branden op. Kinderen belanden op lange wachtlijsten en krijgen te laat of de verkeerde hulp. Vaak gevolgen van de decentralisatie, waarbij de Rijksoverheid gemeenten opdracht gaf voortaan zelf de jeugdzorg te gaan regelen en tegelijk 25 procent te bezuinigen. De daaruit voorkomende ellende heeft ook zijn weerslag op de pleegzorg.

Untitled #17. Uit de serie Traces door Weronika Gęsicka / JEDNOSTKA Gallery.

Waarom stoppen pleegouders?

Waarom stoppen mensen die pleegouder werden zo vaak weer? Een belangrijke reden is het te laat op gang komen van ondersteuning, zoals in het geval van de Haarlemse pleegmoeder Anna, die vandaag ook meepraat. Het duurde zeven maanden ‘en 26 plasjes van ambtenaren’ voordat zij en haar man door de screening voor pleegouders kwamen – tot vaststond dat hun thuissituatie veilig genoeg was om een kind in op te nemen. Alleen: hun pleegdochter woonde al die tijd al bij hen in huis. 

Anna wil niet klagen over de jeugdzorg, echt niet. Alle jeugdzorgers die ze treft doen hun stinkende best. Het systeem zelf is ziek, zegt Anna. ‘Als er ergens iets misgaat met een kind kopt De Telegraaf: ‘Hoe heeft dit kunnen gebeuren?!’ en bedenken we méér regels, méér protocollen. Maar die bureaucratie onder het mom van risicomijding veroorzaakt juist wat het probeert te voorkomen: dat er geen zicht meer is op zo’n kind.’

Nadat Anna haar krijsende, schoppende pleegdochter – die was drie en had nog nooit ergens gelogeerd – had opgehaald bij haar verslaafde biologische ouders, duurde het vijf weken voordat de eerste bij Anna thuiskwam en toezegde dat haar pleegdochter haar ouders mocht bezoeken in de verslavingskliniek. ‘Elke avond huilde ze om haar papa en mama maar ik kon niet zeggen: "Nog zoveel nachtjes en dan zie je ze weer" – ik had zelf geen idee.’

Pas na twee maanden kwam de eerste pleegzorgbegeleider langs

Pas na twee maanden kwam de eerste langs. Anna had toen al op eigen houtje school, buitenschoolse opvang, een huisarts en een nodige mondoperatie voor de peuter geregeld. En daarna: een paspoort, vaccinaties en autorisatieformulieren – anders kon het kind niet mee op de vakantie die Anna’s gezin (zij, haar vriend en zijn zoon) al geboekt had. Het pleegzorgcontract dat Anna nodig had om betaald vrij te kunnen krijgen op haar werk, kreeg ze twee maanden ná het verlof.

Ondanks het ‘tegenwerkende systeem’, zoals Anna het noemt, stopte ze niet als pleegouder. ‘Dit is ze, onze hittepetit.’ Op haar telefoonscherm staat een grijnzend meisje van vier. ‘Ze woont nu bijna een jaar bij ons, dat wordt waarschijnlijk verlengd. In het DNA van zowel jeugdwerkers als pleegouders zit toch: zoveel mogelijk zelf oplossen en opvangen.’

Die ‘stille kracht’, zoals Peter van der Loo die houding noemt, moet volgens hem gewaardeerd, maar vooral gefaciliteerd worden. Dat pleegouders stoppen is volgens hem vaak onnodig. ‘Ze willen allemaal. Maar ze zwemmen.’ 

Peter grinnikt als Anna halverwege de bijeenkomst oppert: ‘We kunnen die stille kracht eens omzetten in stil protest. Collectief de kinderen naar het Binnenhof brengen, even naar de overheid zwaaien van: "Veel plezier ermee!" en zelf terug in de auto naar huis stappen.’

Als je zelf de biologische familie bent

Naast Coby, Anna en Peter praat nog een pleegouder mee: Louise, die tijdens een bijbaan in een kinderopvang bedacht dat ze pleegmoeder wilde worden. Ze is een alleenstaande met een pleegdochter van zeventien: ‘De eerste crisisbaby die bij me werd geplaatst. Het was vanzelfsprekend dat ze er was, dus ze is altijd gebleven.’ 

Untitled #52. Uit de serie Traces door Weronika Gęsicka / JEDNOSTKA Gallery.

Ellen, de vijfde en laatste deelnemer aan het gesprek, is zelf geen pleegouder, maar kreeg met pleegzorg te maken toen haar 30-jarige gehandicapte dochter onbedoeld zwanger raakte van een kind waarvoor ze niet kon zorgen. Ellen: ‘Toen nam de vader ook nog de benen, drama.’ 

Ellens kleindochter werd te vroeg geboren en had intensieve medische zorg nodig. Ellen was er altijd bij. Een paar maanden na de geboorte werd het meisje vrijwillig door Ellens dochter in een pleeggezin geplaatst. Maar door een stroeve verstandhouding met de pleegouders (‘die zijn bang dat mijn aanwezigheid de hechting met hun gezin in de weg staat’) en beperkte toegang tot de betrokken gezinsvoogd (‘ik kan haar niet direct bellen, dat gaat via een bureau’) heeft Ellen nu het idee dat ze haar kleindochter kwijtraakt.

‘Ze zijn bang dat ik haar ga ontvoeren. Dat hebben ze echt gezegd’

‘Ik stond aanvankelijk volledig achter de plaatsing. Bij een gezin leek me beter dan bij mij, een oudere vrouw alleen. Maar dat het kind dat ik de eerste maanden van haar leven verzorgd heb, nu niet eens alleen bij me mag zijn… Ze zijn bang dat ik haar ga ontvoeren. Dat hebben ze echt gezegd.’

Ellen en haar dochter hebben buiten pleegzorg om een ander gezin gevonden, bij vrienden, dat het meisje in huis wil nemen. onderzoekt nu of dat een optie is en zolang dat onderzoek duurt, staat Ellen zelf ook onder toezicht van de Raad. ‘Ik mag mijn kleinkind nu één keer per maand zien, en dan zitten de pleegmoeder en de voogd erbovenop.’

Continuïteit is zó belangrijk

We bespreken de grote rol die spelen binnen de pleegzorg en de manier waarop hun sinds de decentralisatie. Alle gespreksdeelnemers onderstrepen het belang van een goede verstandhouding met de betrokken voogd.

Louise heeft in de zeventien jaar dat haar dochter bij haar woont niet minder dan negen verschillende voogden gehad – ‘ze wisselen beduidend vaker, de laatste paar jaar’. Ellen: ‘Ik heb er al twee gehad.’ Anna: ‘Wij vier, in een jaar tijd.’

Het enorme verloop van personeel in de jeugdzorg, veroorzaakt door geldgebrek, hoge werkdruk en weinig waardering, is volgens Peter van der Loo bij pleegzorg een extra groot probleem. ‘Juist daar is continuïteit belangrijk. Je kunt je voorstellen wat het doet met een kind als het niet alleen van thuis moet veranderen, maar vervolgens keer op keer van doen krijgt met nieuwe voogden, maatschappelijk werkers en therapeuten.’

Louise vult aan: ‘De term "voogd" klinkt warm, familiair, maar in de meeste gevallen is een voogd gewoon een jeugdzorgmedewerker die je wordt toegewezen. Je kunt als biologische ouder niet zelf kiezen. Ik denk dat ze wel proberen te kijken of er een match is, maar hoeveel prioriteit kun je daaraan geven onder druk van personeelstekorten en een te hoge case load?’

Peter: ‘Je hebt gezinsvoogden, mensen die toezicht houden terwijl de biologische ouder nog het gezag, de wettelijke verantwoordelijkheid, heeft.’ Louise: ‘Als de biologische ouder uit het gezag ontheven wordt, is het meestal zo dat een voogdijinstelling het gezag toegewezen krijgt. Die kan later de voogdij overdragen aan de pleegouder.’

Maar in verreweg de meeste gevallen gebeurt dat volgens Peter niet; ‘Pleegkinderen wisselen daarvoor over het algemeen te vaak van pleeggezin en situatie.’ Louise: ‘Ik heb na zeventien jaar pleegouderschap de voogdij nog niet, maar dat zou ik ook niet willen. Ik vind het fijn dat mijn pleegdochter naast mij nog iemand heeft die haar belangen behartigt.’

Allemaal hebben ze gebrek aan toegang

Ondanks de verschillen in leeftijd, situatie, gemeente en ervaring, lopen alle vijf de ouders aan tegen hetzelfde probleem: een gebrek aan toegang.

Voor Ellen is dat een gebrek aan toegang tot het pleeggezin waarin haar kleindochter zit. Voor Louise: een gebrek aan snelle toegang tot opvoedkundige hulp. ‘Mijn dochter is zeventien. Ze pubert. Ze zet zich af. Ik denk vaak: ben je nu gewoon brutaal of zit hier een trauma of stoornis onder? Het zou fijn zijn om over zulke dingen te kunnen sparren met een professional.’

Wat Peter het liefst zou zien, voor zichzelf en voor andere pleegouders, is betere toegang tot ‘specialistische zorg’. Peter: ‘Een pleegkind heeft vaak al een aardige rugzak op het moment dat je het in huis neemt. Specialistische jeugdzorg houdt in dat het pleegkind extra begeleiding en therapie krijgt, bijvoorbeeld hulp bij traumaverwerking of gedragsproblemen. Maar het is een uitgebreide zorgvorm, waarbij bijvoorbeeld ook de school en de biologische ouders worden betrokken.’ Voor die uitgebreide aanpak is sinds de decentralisatie vaak geen geld meer beschikbaar. Maar een kind is geen eiland, benadrukt Peter. ‘Dat kun je niet helpen zonder de context erbij te betrekken, hoe extensief dat proces ook is.’

Welke plek geef je de biologische familie?

Oma Ellen zou willen dat pleegouders beter begeleid worden in het betrekken van de biologische familie in het leven van een pleegkind. Ze voelt zich gepasseerd. Ook Louise vindt het ‘heel belangrijk om geen onderdeel van het leven en de afkomst van je kind te ontkennen, hoe lastig of schadelijk dat deel ook is geweest’.

Untitled #56. Uit de serie Traces door Weronika Gęsicka / JEDNOSTKA Gallery.

Peter zegt dat het soms lastig kan zijn om alle neuzen dezelfde kant op te krijgen. ‘Toen we een pleegdochter uit een conservatief Turks gezin in huis hadden, waar ook onze eigen puberzoon woonde, wilde haar biologische familie daar niets van weten.’ 

In het geval van Anna is de band met de biologische ouders van haar pleegdochter persoonlijk. De moeder van haar pleegdochter is namelijk de ex van Anna’s huidige vriend. Anna ontmoette hem een paar jaar geleden. Hij had een zoontje uit een vorige relatie. Omdat zijn ex, de moeder van zijn zoon dus, verslavingsproblemen had, kwam de jongen op een gegeven moment voltijd bij zijn vader en Anna in huis wonen.

Intussen had de ex een nieuwe man ontmoet, ook hij had een verslavingsverleden, samen kregen ze een dochter. Omdat ze ook voor dat kind niet goed konden zorgen en uithuisplaatsing dreigde, vroegen ze of hun dochter misschien ook bij Anna en haar gezin mocht komen wonen.

Het zou uiteindelijk vijf weken duren voor het kind haar biologische ouders weer kon zien

De Raad van de Kinderbescherming en de rechter vonden dit ook een goed idee. Maar nog voordat er concrete afspraken over waren gemaakt kreeg het verslaafde stel een terugval en moest hun dochtertje per direct uit huis. Anna haalde haar meteen op. Het zou uiteindelijk dus vijf weken duren voor het kind haar biologische ouders weer kon zien. 

Bezoeken aan de moeder, die later honderd kilometer verderop in een kliniek zat, werden pas na maanden gefaciliteerd door een externe begeleider; hiervoor reden Anna en haar vriend elk weekend zelf op en neer. 

Anna: ‘En toch zeg ik: dat het zo goed gaat met ons meisje is te danken aan de houding van haar biologische ouders. Want ze erkennen hun problemen en ze vertrouwen ons blind, geven ons de vrijheid. Daardoor konden we de dingen die jeugdzorg in het begin van de plaatsing niet geregeld kreeg – wat volgens mij geen onwil was, maar een gebrek aan opties – makkelijker overbruggen.’

Niet overschatten hoe belangrijk je bent

Dat lag anders bij Coby. De biologische moeder van een van haar drie kinderen vocht de uithuisplaatsing aan tot bij de Hoge Raad. Coby: ‘Dat is heel moeilijk. Mijn kind voelde een dubbele loyaliteit. Aan mij, die de dagelijkse zorg had – en aan haar moeder, die overduidelijk niet in staat was voor een kind te zorgen, maar wel steeds bleef zeggen dat het kind snel weer naar huis zou mogen.’

Met de jaren leerde Coby beter om te gaan met die dualiteit. Belangrijk daarin is, zegt ze: ‘Niet overschatten hoe bijzonder je bent als pleegouder. Als je een pleegkind in huis neemt, is de reactie van je omgeving vaak om je overdreven te prijzen. Dat ga je haast zelf geloven en dan wordt het moeilijk om jezelf niet te zien als redder... en de biologische familie daarmee als dader.’

Untitled #53. Uit de serie Traces door Weronika Gęsicka / JEDNOSTKA Gallery.

Ellen: ‘Ja dat merkte ik bij dat pleeggezin dat mijn kleindochter opnam ook.’

Peter: ‘Mensen zeggen: wat geweldig, wat een goed persoon ben jij!’

Anna: ‘Dapper hoor, goed zeg.’

Louise: ‘Ja, wat knáp!’

Coby vond tijdens het opruimen eens een brief van haar pleegkind. Die schreef naar de biologische moeder: ‘Ook al zie ik jou maar twee keer per jaar op een bankje in het park in Rotterdam, jij bent mijn mama.’ Dat kunnen erkennen, zonder het gevoel te hebben dat het afdoet aan de band tussen haar en haar pleegkind, vindt Coby de essentie van geslaagd gedeeld ouderschap. ‘Ik geloof dat als pleegkinderen voelen dat hun eigen ouders er ook mogen zijn, ze pas echt van hun pleegouders kunnen houden.’

Wat pleegouders nodig hebben

Aan het einde van onze bijeenkomst op de redactie, nadat familiefoto’s zijn rondgegaan en er is gelachen om het Binnenhofplan van Anna, doen we nog een laatste rondje om de tafel. De vraag: wat heb je nodig?

Louise: ‘Ik zou graag goed bereikbare jeugdzorgmedewerkers zien die zich voor langere tijd kunnen verbinden aan een zaak. Natuurlijk moet een jeugdzorger ook met vakantie, en met zwangerschapsverlof of op trainingsdag. Maar als pleegouder ben je nooit vrij, dus als bijvoorbeeld een voogd een weekend weg is, zou er vervangende begeleiding beschikbaar moeten zijn.’

Peter: ‘Als een plaatsing stopt, bijvoorbeeld omdat de termijn van een crisisplaatsing wordt overschreden, overleg dan goed met het pleeggezin wat de mogelijkheden zijn. Laatst werd er bij ons thuis aangebeld. Er stond een jonge man op de stoep die we al tien jaar niet meer hadden gezien. Die had bij ons gezeten als kind en zei: "Dat was de laatste keer dat ik rust had." Hij kon als jochie van dertien niet bij zijn ouders wonen, zat twee maanden bij ons, is toen weer teruggegaan naar zijn ouders en later in een woongroep terechtgekomen, omdat het bij zijn ouders toch niet ging. Ze hebben ons nooit gevraagd of hij bij ons terug mocht komen, terwijl hij welkom was geweest. Wie weet hoe het dan was gelopen.’

‘Ik zou niet gauw de Jeugdbescherming bellen, omdat die dan misschien gaat zeggen dat mijn dochter uit huis moet’

Coby: ‘Twee van mijn pleegkinderen zijn vechters. Ik zou het nummer willen hebben van iemand die ik kan bellen wanneer ze elkaar in de haren vliegen, zonder dat dat meteen de politie is of een andere instantie die ze verder in de problemen zou kunnen brengen. Nu zoek ik het toch een beetje bij de mensen om me heen. Dan ben ik op mijn werk, appt er eentje dat het paniek is thuis en bel ik de buurvrouw of die wil gaan kijken. Ik zou niet gauw de Jeugdbescherming bellen, omdat die dan misschien gaat zeggen dat mijn dochter uit huis moet. Ik heb iemand nodig die zegt: hoe kan ik je helpen? Wat kan ik voor je doen om te voorkomen dat een van je kinderen weg moet?’

Ellen: ‘Ik wil tijd kunnen doorbrengen met mijn kleinkind zonder dat twee voogden, twee pleegouders, een gezinsmedewerker en de Raad voor de Kinderbescherming daar van alles van vinden. Dat mijn rol en die van het pleeggezin gelijkwaardiger voelen.’

Anna: ‘Meer stampij over de jeugdzorg. Dat heb ik nodig.’

De ouders nemen afscheid, ik zet de bandrecorder uit en klap mijn laptop open om dit stuk te schrijven. Het rapport over stoppende pleegouders staat nog open en mijn oog valt op een zin waarvan ik pas na deze bijeenkomst ten volste besef wat hij betekent.

‘In 21 procent van de gevallen was er volgens pleegouders geen aandacht voor het stoppen met pleegouderschap. Opvallend was dat veel gestopte pleegouders desondanks positief stonden tegenover het idee om zich opnieuw in te zetten binnen de pleegzorg.’

Meer lezen?

In een welvarend land wordt de zorg steeds duurder. Niks mis mee, zegt deze hoogleraar Onder het mom van ‘zelfredzaamheid’ probeert de overheid al jaren te bezuinigen op de zorg, met dramatische gevolgen voor de jeugdzorg en ggz. Maar in een welvarend land horen stijgende zorgkosten er volgens hoogleraar Burgerschap Evelien Tonkens gewoon bij. Wil je de zorg écht verbeteren, focus dan niet op geld en concurrentie, maar op solidariteit en innovatie. Lees het interview hier Door bezuinigingen op de jeugdzorg kwam de angstige Roelof steeds weer in de isoleercel Ik onthulde dat kinderen in de gesloten jeugdzorg vaak onterecht in de isoleercel belanden. Nu vertel ik het verhaal van Roelof, een jongen met autisme die nooit de zorg kreeg die hij echt nodig had. Lees het artikel hier