Deze crisis leert ons welk werk ertoe doet. Laten we die les niet vergeten
Misschien is het nog te vroeg om nu al over hierna te beginnen. Het duurt vast langer dan we denken voor alles weer normaal is, en zelfs wanneer alles weer normaal is, zal weinig bij het oude zijn. De sociale en economische ontwrichting zal nog lang nadreunen, om over al het persoonlijk leed dat nu wordt geleden nog maar te zwijgen. Dus misschien geeft het geen pas om me nu al hoopvol uit te laten over straks, over later, over na-corona.
Maar wat maar door mijn hoofd blijft zingen, na de live-toespraak van de minister-president, is de noot waarop hij eindigde. ‘Dit is een tijd’, zei Mark Rutte, ‘om ruimte en vertrouwen te geven aan al die mensen die, onder hectische omstandigheden, dag en nacht bezig zijn om anderen te helpen en het virus onder controle te houden. Schoonmakers, en verpleegkundigen en artsen in de ziekenhuizen en de ouderenzorg. Huisartsen en GGD-medewerkers. Politieagenten, ambulancepersoneel en alle andere hulpverleners. Tegen hen en tegen al die mensen die op hun post blijven in scholen, kinderopvang, openbaar vervoer, supermarkten en waar dan ook, wil ik zeggen: u doet fantastisch werk.’
Onder normale omstandigheden zijn deze beroepen eveneens onmisbaar – alleen valt het dan een stuk minder op
Al die mensen die Rutte opsomde behoren tot wat de Rijksoverheid ‘cruciale beroepsgroepen’ noemt; zij hebben beroepen die ‘de samenleving draaiende houden tijdens de covid-19-uitbraak’. Onder normale omstandigheden zijn deze beroepen eveneens onmisbaar – alleen valt het dan een stuk minder op.
Veel van de cruciale beroepen behoren in brede zin tot de categorie ‘onderhoud’. Onderhoudswerk is werk dat ervoor zorgt dat een samenleving en een economie kunnen functioneren – omdat zieke mensen genezen, kleine kinderen langzaam maar zeker in arbeidspotentieel veranderen, ouders naar hun werk kunnen, de straten schoon blijven en de afvalcontainers worden geleegd. Het doet in het groot wat huishoudelijk werk in het klein doet; de boel draaiende houden.
Onderhoud is essentieel, maar het is lang niet zo opzienbarend als innovatie en disruptie en al die andere grootse en meeslepende zaken waar we onze lofzangen doorgaans voor bewaren. We zijn goed in het vieren van verandering, vernieuwing, groei en vooruitgang en hebben weinig oog voor dat wat maakt dat de dingen min of meer zo blijven als ze zijn – voor onderhoud.
De opening van een nieuwe metrolijn is landelijk nieuws, terwijl het minstens zo belangrijke onderhoud van de spoorverbindingen die er al zijn onopgemerkt voorbijgaat. In de ‘beroepsprestigeladder’ die een paar jaar geleden werd gepubliceerd, stond de chirurg bovenaan; de huisarts op plaats negen. Dat is nog steeds de top tien, daar niet van, maar het werk van de huisarts, die met kleine aanpassingen jaar in jaar uit je gezondheid onderhoudt, is uiteindelijk veel bepalender voor je welzijn en levensduur, dan dat van de specialist.
Verpleegkundigen verschenen in die lijst pas op plaats 42. Basisschoolleraren stonden nog lager, namelijk op 69. Voor zulke cruciale beroepen is dat wel erg weinig aanzien. Niet voor niets gingen de stakingen van onderwijzers en zorgmedewerkers vorig jaar er niet alleen over dat hun werkdruk te hoog was en hun salaris te laag; het was hen ook om het gebrek aan waardering voor hun werk te doen (en het een houdt natuurlijk verband met het ander). Het ‘vervoer van afval en vuilnis’, ook een van de beroepsgroepen die nu als cruciaal zijn aangemerkt, stond overigens op plaats 138 en was daarmee de hekkensluiter.
Daar zijn allerlei verklaringen voor – het nieuwe valt ons meer op dan wat we al kennen, en bij veel onderhoudswerk geldt dat ‘we denken dat je er niets voor hoeft te kunnen’, zoals WRR-econoom Robert Went het ooit voor me samenvatte.* Maar het is ook zo dat onderhoud, zo lang het goed wordt uitgevoerd, nagenoeg onzichtbaar is. ‘Hoe meer succes we hebben met het plegen van onderhoud, hoe meer we ondergesneeuwd raken tussen andere onderwerpen’, hoorde ik eens van de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Onderhoud; dat geldt ook voor verpleegkundigen, onderwijzers en vuilnismannen.
Het valt pas op wanneer het misgaat – wanneer er te weinig onderwijzers zijn, of zorgpersoneel in groten getale uitvalt, of afvalophalers staken.
En dat roept in de regel net zoveel irritatie en wrevel op als sympathie.
Dit keer is het anders. Dit keer valt het belang van onderhoud in brede zin op, niet omdat het faalt, maar juist omdat het doorgaat. Omdat alle ‘handen aan het bed’ present zijn, omdat docenten en pedagogisch medewerkers kinderen opvangen, omdat de toe- en afvoer van levensmiddelen niet stokt, hamsteraars ten spijt.
Werk dat normaal bijna wegvalt tegen de achtergrond, staat nu vooraan op het podium
Soms, wanneer je de lens van je camera een slinger geeft, wordt de achtergrond scherp en lijkt dat wat op de voorgrond staat, een stapje terug te doen. Aan dat mechanisme moest ik denken toen de Rijksoverheid de lijst met cruciale beroepen publiceerde en toen Rutte het over ‘fantastisch werk’ had; werk dat normaal bijna wegvalt tegen de achtergrond, staat nu vooraan op het podium.
Een crisis is vaak een kantelpunt; het oud-Griekse krinein, waar het van is afgeleid, betekent ‘onderscheiden’ of ‘beslissen’. In de middeleeuwen werd ‘crisis’ gebruikt om het beslissende moment in het verloop van een ziekte aan te duiden: een patiënt in kritieke toestand werd óf beter, óf stierf – eindeloos voortgaan op dezelfde weg was geen optie.
Een crisis kan maken dat je de zaken voorgoed anders bekijkt. De onderhouders die nu zo welgemeend worden bedankt doen wat ze altijd al deden: hun belangrijke werk. Het is te hopen dat de rest van ons dat straks, hierna, net zo scherp blijft zien als nu.