Op een helderblauwe lentemiddag zit ik met de Rotterdamse havenwerker Theo Serraarens aan de oever van de Maas. We praten over de Romeinse filosoof Marcus Aurelius (121 – 180). Hij was een keizer die schreef over hoe je kalm blijft temidden van oorlogen en pestuitbraken of gewoon tijdens het gedonder en geraas van het dagelijks leven. 

De beste manier om kalm te blijven, aldus de keizer, is jezelf voorhouden dat het niet zoveel voorstelt, jouw leven. ‘Al het lichamelijke is als een rivier, al het geestelijke droom en illusie’, schrijft hij ergens.

Laat het gaan, zo luidt de boodschap van de stoïcijn Marcus Aurelius in het kort. Makkelijk gezegd natuurlijk, maar pas het maar eens toe in de praktijk.

Serraarens zelf kreeg een paar maanden geleden met flinke turbulentie te maken. Vlak voor de kerst hoorde hij dat het bedrijf waar hij al 35 jaar werkt, de Uniport-containerterminal in de Waalhaven, de poorten sloot. In de weken daarna daalde er een onwerkelijke stilte over de kades. Voor het eerst in decennia stonden de kranen stil. 

Het leek wel een voorbode van het gekke zwijgen dat nu de hele stad heeft gevuld. En ik dacht: goed moment om Serraarens te vragen hoe hij terugblikt op zulke veranderingen. En hoe hij de toekomst voor zich ziet. Maar ook wat hij in zulke tijden heeft aan zijn favoriete filosoof Marcus Aurelius.

In de haven praat je niet over Marcus Aurelius

De 55-jarige Serraarens is bijna in de haven geboren, maar is toch geen typische havenbonk. Hij draagt geen tatoeages, wel een bril. Hij vloekt en schreeuwt niet. En voor iemand die al zijn hele leven in de herrie van de haven werkt, houdt hij veel van rust. 

Het eerste wat hem opviel sinds de lockdown: de schone, heldere luchten, de stilte op straat. Het bevalt hem wel. ‘Zo moet het geweest zijn voordat al die auto’s door de straten raasden.’ 

Vanaf zijn appartement naast de Euromast kan hij nu moeiteloos Den Haag zien. Er klinken minder sirenes. Op straat is het rustiger, de stad lijkt dorpser geworden.

Ooit, dacht hij, werk ik ook op deze magische plek in Rotterdam

Serraarens kwam ik dit najaar tegen bij protestacties van havenwerkers in de Waalhaven. In een onbewaakt ogenblik had hij me het boek Overpeinzingen van Marcus Aurelius laten zien. Hij nam het dagelijks mee, verstopt in z’n tas – in de haven, zei hij eens, praat je liever niet over andere zaken dan bier, vrouwen en barbecueën.

Theo nu: ‘Hij leert hoe je bij jezelf moet blijven, je niet van de wijs moet laten brengen door invloeden van buitenaf. En dat je je niet druk moet maken om zaken waar je vaak toch geen invloed op hebt, zoals hoe anderen over je denken, of grote veranderingen in je leven.’

En ja, dat geldt dus ook als je de haven wordt uitgekickt waar je eigenlijk je hele leven hebt gewerkt.

Zes jaar was hij toen zijn vader, die loodsbaas was, hem meenam: er was een schip binnengelopen met een circus aan boord. Containers had je toen nauwelijks, hij kon zo in de houten kratten kijken waarin de dieren verbleven. Hij zag beren, hoorde een leeuw brullen. Andere dieren kon je alleen ruiken. En dan was er een giraffe: zijn nek leek wel groen, alsof hij zeeziek was.

Ooit, dacht hij, werk ik ook op deze magische plek in Rotterdam waar om een of andere reden alle mensen, dieren en spullen van de hele wereld naartoe werden gebracht. 

Hoe Serraarens de consumptie zag groeien

En op zijn zestiende werkte hij er inderdaad. Hij begon ‘in de put’, in het ruim van een kolenschip. Zijn taak: met een voorhamer tegen de spanten – de ribbenkast – van het schip slaan, zodat een lawine van gruiskool naar beneden kwam. 

Begin jaren tachtig werd alles anders: de containerrevolutie kwam op gang

Ook toen al zat hij in vrije uurtjes liever te lezen, wegdromend bij een atlas. Dan zocht hij op waar de nootmuskaat vandaan kwam en bestudeerde hij de scheepsroutes van kaneel en cacao. Hij probeerde handelsstromen te doorgronden. 

‘Geleerdheid’, zo noemden collega’s hem vroeger weleens.

Vrijwel alles in de haven werd toen als stukgoed vervoerd, als de wind goed stond kon je ruiken wat er werd gelost: de pinda’s, de koffie, de peper. Hij kende de verschillende oogstseizoenen van de koffiebonen uit Brazilië, Indonesië, Kameroen.

Begin jaren tachtig werd alles anders: de containerrevolutie kwam op gang. Alle magie zat nu verborgen in identieke containers. Of er nu Maersk, Yang Ming of Evergreen op stond: allemaal één pot nat. De haven werd blind. 

En het verslepen van spullen over de hele wereld werd spotgoedkoop. Het was de tijd van massaconsumptie, van meer, meer, meer. 

Theo zag de schepen steeds groter en groter worden tot er schepen waren die twintigduizend containers vervoerden: schepen die bij hun komst een hoeveelheid containers aan wal zetten ter grootte van een kleine stad. En als er nou één zo’n schip per week kwam, maar het waren er tientallen. En dan vroeg hij zich af: waar blijft dat allemaal, wie eet het allemaal op, wie heeft zoveel nieuwe dingen nodig? 

Hij klom intussen hogerop, van vorkheftruckchauffeur via loodscontroleur tot aan coördinator opleidingen bij de Uniport-terminal, een van de laatste stadshavens waar nog zeeschepen komen.

Hij bleef zich verdiepen in de voortrazende schaalvergroting, de globalisering, de ketens van de wereldmarkt, de Chinese expansie. En dus zag hij van verre aankomen dat ‘zijn’ Uniport slachtoffer kon worden van die schaalvergroting.

Helemaal toen in 2008 de tweede Maasvlakte werd aangelegd, speciaal bedoeld voor de nieuwste generatie megaschepen. Die zouden te groot en te diep zijn voor de oude stadshavens. Dus de stroom schepen naar zijn Waalhaven zou opdrogen. 

En wat de gevolgen waren voor de Rotterdamse haven

Theo drong er toen al bij de directie op aan om te moderniseren of te verhuizen naar een diepere haven. Maar zijn waarschuwingen werden weggewuifd. Sterker, de bedrijfsleiding stelde het totaal niet op prijs dat hij zich bemoeide met de koers.

‘Jullie praten alleen tégen het personeel, nooit eens mét jullie personeel’, zei Theo eens. Daarna sprak de bedrijfsleiding letterlijk twee jaar niet met hem.

Maar hij had wel gelijk: de schepen werden zo groot dat ze niet meer kwamen. En toen stond de directie afgelopen najaar met bedroefde gezichten in de kantine van Uniport, met de boodschap dat de tent ging sluiten, per april 2020. 

Krokodillentranen, vond Theo. Sluiting had niet gehoeven als ze jaren eerder geluisterd hadden. En er gaan ook geruchten dat de directie het wegblijven van de zeeschepen aangreep als een welkom excuus, dat het moederbedrijf, Steinweg-Handelsveem, allang andere plannen had met de kade die straks vrij zou komen.

In elk geval dreigde driekwart van de Uniport-werknemers op straat te komen. Voor Theo zou het ook betekenen dat zijn levenswerk, de opleiding die hij coördineerde, zou verdampen. 

Eén seconde dacht hij: hoepel allemaal maar op, ik verkoop mijn huis en begin een bed and breakfast in de Achterhoek. 

Maar daarna dacht hij: ze trappen me niet zomaar mijn haven en mijn Rotterdam uit. Bovendien wilde hij zijn post niet verlaten. Theo was secretaris van de ondernemingsraad. Hij en de overige leden wilden zo veel mogelijk uit het vuur slepen voor het personeel. Er volgden slopende maanden van protestacties en onderhandelingen.

Wat een staking veranderde voor havenarbeiders

‘Ik laat mijn geluk niet afhangen van een schouderklop’, zei Theo toen tegen me. ‘Als ik rechtvaardig en naar eer en geweten handel, kan ik dit straks goed afsluiten.’

Hij heeft gedaan wat hij kon. En over de rest – alles wat niet in zijn macht ligt – moet je je niet druk maken

Net als zijn vader keek hij niet op naar hoge pieten. Zijn vader was behalve havenarbeider ook een stakingsleider. Dat was in 1979, zes weken lag de haven plat. Thuis waren er geen inkomsten omdat zijn vader geen lid van vakbond FNV was en tijdens de staking geen compensatie ontving. Aan de gevel van hun huis in Hoogvliet wapperde de communistische vlag, de Binnenlandse Veiligheidsdienst hield het huis in de gaten. Maar mede door die staking heeft de huidige generatie havenarbeiders een eerlijke boterham.

Vorige maand ging het voltallige personeel akkoord met een sociaal plan. Uiteindelijk zullen er waarschijnlijk zestig man hun baan verliezen. Met een vertrekregeling die hoger ligt dan wat de wet voorschrijft.

Nog steeds schiet de regeling aan alle kanten tekort, vindt Theo zelf. Maar hij kan met opgeheven hoofd vertrekken en zichzelf recht in de spiegel aankijken: hij heeft gedaan wat hij kon. En over de rest – alles wat niet in zijn macht ligt – moet je je niet druk maken. 

Typisch iets wat Marcus Aurelius ook gezegd had kunnen hebben. 

De haven zal blijven, maar misschien worden de schepen weer kleiner

Theo ontdekte de filosoof tijdens een fietstocht met zijn vrouw naar Rome, negen jaar terug. Daar zag hij een ruiterstandbeeld van Marcus Aurelius. Hij begon diens werk te lezen. Over hoe je vrij bent als je onafhankelijk van geest leeft.

Hij denkt graag terug aan die fietstocht. Die was zo mooi dat hij bijna melancholisch werd toen hij Rome bereikte. Ja, doel bereikt, maar dat betekende dus ook: reis voorbij. Kon hij niet altijd zo leven, een aaneenschakeling van nieuwe indrukken en vergezichten? Maar ja, wie geeft nu zomaar al zijn zekerheid op? 

Nu heeft het lot alsnog een knoop doorgehak. Alles ligt weer open. 

‘Heel eerlijk? Ik vind het wel goed zo.’ Hij maakt lange wandelingen, langs de Maas of langs de Rotte, reflecteert op het leven. Hij mag zijn hele leven in de haven gewerkt hebben, maar hij is er niet van afhankelijk, zijn belangstelling is breed. Hij weet bijvoorbeeld ook veel van tuinieren, kent de planten bij hun Latijnse naam. Misschien, zegt hij, begint hij na de zomer wel een opleiding filosofie, wie weet. 

Hij hoopt dat de stilgevallen wereld deze tijd ook aangrijpt om van te leren. Veel mensen jakkeren door, van vergadering naar vergadering, gestrester dan ooit, lijkt wel.

In elk geval zal ook deze crisis, zoals eigenlijk alles, ooit over zijn, denkt hij

Zoals de haven ook altijd maar dóór moet. Het gekke van de wereldmarkt is dat die je honger niet stilt maar evengoed juist behoeften schept. Je hebt trekt in een avocado waarvan je een paar jaar geleden het bestaan nauwelijks kende. En nu neem je geen genoegen met minder. Er is altijd mooier, hoger, duurder – aan de andere kant van de wereld. 

‘Volgens mij sloegen we wel erg door met het consumeren’, zegt Theo. ‘Drie, vier vakanties per jaar, steeds grotere auto’s, vul allemaal maar in.’ 

Ver voor de crisis uitbrak, dacht Theo na over bijvoorbeeld de voordelen van lokaal produceren, en wat dat zou betekenen voor de wereldwijde handelsstromen. En nu is dat helemaal actueel.

‘Er moet een nieuw evenwicht komen’, zegt hij, ‘waarbij je van ver haalt wat alleen van ver kan komen, en zelf maakt wat je zelf kunt maken.’ Of het nu om groente of fruit gaat. Of fietsen maken. En zoals landen misschien wel meer zelf zullen gaan maken, zullen Nederlanders misschien wel ontdekken dat een peer uit de Betuwe even lekker kan zijn als een avocado uit Mexico. 

De haven zal heus niet zomaar ophouden te bestaan. Maar wie weet dat de schepen wel weer kleiner zullen worden. Maar dat is koffiedik kijken.

‘Mensen zijn hardleers, de honger naar meer is groot.’

In elk geval zal ook deze crisis, zoals eigenlijk alles, ooit over zijn, denkt hij.

Marcus Aurelius: ‘Tijd is als een rivier die alles wat geschapen is, in zijn bruisende stroom meevoert. Want nauwelijks komt er iets in zicht, of het is alweer voorbijgedreven om plaats te maken voor iets anders, dat ook weer voorbij zal gaan.’

Lees of luister: Wat een postbode ziet van de wederafbraak van Rotterdam Postbezorger Ahmed Abdillahi liet me een paar maanden geleden ‘zijn’ volkswijk zien, de Tweebosbuurt in Rotterdam. Die wordt gesloopt om plaats te maken voor dure nieuwbouw – symbolisch voor een samenleving waarin basale zekerheden niet meer zeker zijn. Het verhaal dat ik erover schreef, kun je nu ook luisteren. Lees of luister het artikel hier