Waarom naar school gaan dé grote gelijkmaker moet zijn

Johannes Visser
Correspondent Onderwijs
Illustraties: Doeke van Nuil (voor De Correspondent)

Waar in het ene huis in allerijl een extra laptop geregeld wordt, raakt in het andere huis een kind van de radar. Deze thuisblijfsamenleving toont hoe belangrijk naar school gaan is voor gelijke kansen. En waarom ons publieke onderwijs de groeiende kansenongelijkheid in het onderwijs moet stoppen.

Mailtje van m’n baas: hij verwacht dat werknemers met kinderen de komende maanden half zo productief zullen zijn, en dat daar natuurlijk alle begrip voor is. 

M’n zus appt: ze heeft drie extra laptops geregeld, een nieuw bureau en een iPad en ze heeft extra wifirouters gekocht zodat m’n neefjes – hallo jongens! – rustig hun huiswerk kunnen maken.

Een collega laat weten dat-ie om 13.00 uur pas online is. ’s Ochtends moet hij nog ‘even homeschoolen’. 

Op zien ze er soms wat vermoeid uit, maar het gaat goed met ze. En met hun kinderen. Hopen dat de trampoline het houdt.

Via apps om te videobellen zien leraren deze maanden ondertussen wat jaren uit zicht bleef. Dat Kevin uit groep 7 drie zusjes heeft en overdag zelf voor de jongste moet zorgen. Dat Jins ouders geen Nederlands spreken. In het digitale leersysteem ziet een leraar dat Ozan afgelopen weken maar één keer een kwartiertje inlogde – om half drie ’s nachts. En van Emmy heeft hij al twee weken niets gehoord. Hoe zou het met haar zijn?

Scholen hebben in deze quarantainemaanden met naar schatting leerlingen nog helemaal geen contact gehad. Hun ouders nemen de telefoon niet op en reageren niet op brieven. In Den Haag zijn kinderen kwijt.

Er zijn in Nederland huishoudens mét kinderen tussen de 5 en 13 jaar maar zónder internet thuis.

Tussen de kinderen die thuis emotioneel of fysiek verwaarloosd of mishandeld worden.

eenoudergezinnen met minderjarige kinderen.

Zo’n met kinderen onder de 18.

Dat zijn heel veel kinderen die nu ook thuiszitten. Je kunt de getallen natuurlijk niet bij elkaar optellen, de groepen overlappen, maar wat duidelijk is: het is makkelijker om deze maanden aan school te werken wanneer je je eigen kamer hebt met je eigen laptop en twee ouders die je de lesstof kunnen uitleggen, dan wanneer je een slaapkamer deelt met drie broertjes en je moeder ook niet weet wat ’t kofschip is.

De thuissituatie van een kind is altijd al van grote invloed geweest op hoe-ie het op school doet. Deze #blijfthuis-tijd maakt duidelijk waar onderwijsbeleid over zou moeten gaan. De afgelopen tien jaar is het voor het schoolsucces van een kind belangrijker geworden wie z’n ouders zijn. Ongelijkheid nam toe.

Terwijl ons publieke onderwijs juist dé grote gelijkmaker zou moeten zijn.

Wat kinderen in de zomervakantie leren

Dat die ongelijkheid ook deze maanden meer toe zal nemen dan anders, daar is het bewijs Wetenschappers schrijven al decennialang over het ‘summer learning loss’: tijdens de zomervakantie loopt de ontwikkeling van leerlingen met lager- en hogeropgeleide ouders Kinderen van ouders met een hbo- of universitair diploma blijven in de zomervakantie bijleren, bij kinderen van ouders die niet naar het hoger onderwijs zijn gegaan flattent de leercurve.

Hoe dat kan? 

Het ligt voor de hand dat deze quarantaine ongelijkheid meer vergroot dan de zomervakantie jaarlijks doet

Kinderen van ouders die wat meer verdienen, vertrekken in de vakantie met een stapel boeken en een iPad naar de camping en parkeren hun tentje nog net niet ín het Louvre. Ze horen in hun omgeving dezelfde woorden die ze op school net geleerd hebben, waardoor ze die beter onthouden. Andere kinderen horen vooral hun vriendjes praten en hopen in die zes weken misschien een keertje naar Walibi te kunnen.

Deze quarantaine vergroot die ongelijkheid waarschijnlijk meer dan de zomervakantie jaarlijks doet. Tijdens de vakantie in juli en augustus zijn leraren ook op vakantie en ligt het onderwijs plat. In september gaan leraren en leerlingen verder waar ze in juli waren gebleven.

In deze quarantainetijd blijven leraren huiswerk opgeven, bieden ze nieuwe lesstof aan en vragen ze ouders of die hun kind een beetje kunnen begeleiden. De scholen zijn dicht, maar het onderwijs gaat – zo goed en zo kwaad als het kan – gewoon door. 

In het boek Peak leggen psycholoog Anders Ericsson en wetenschapsjournalist Robert Pool uit hoe topsporters, virtuoze violisten en schaakgrootmeesters zo briljant worden. Om ergens heel goed in te worden, schrijven ze, is de begeleiding van iemand die al expert is heel belangrijk. Die kan vertellen wat je moet doen, een effectief trainingsschema opstellen en je direct feedback geven, waardoor je veel sneller leert. Wie begeleid wordt, is vaak ook gemotiveerder om in zijn eigen tijd hard te werken aan wat hij wil leren.

Oftewel: wanneer school – zoals tijdens deze lockdown – het trainingsschema opstelt, kan de begeleiding van twee hogeropgeleide thuiswerkouders kinderen tot grote hoogte stuwen.

M’n zwager legde z’n oudste deze week staartdelingen uit. Bleek later dat de klas dat helemaal niet hoefde te kunnen.

Voor sommige kinderen is #blijfthuis inderdaad een intelligente lockdown.

Onderwijs als de grote gelijkmaker

Wat te doen?

Sinds de jaren zestig wordt het onderwijs als dé motor voor gelijke kansen gezien, voor kinderen van lager- en hogeropgeleide ouders, voor kinderen met en zonder migratieachtergrond, voor kinderen uit arme en rijke gezinnen.

Dat kwam niet alléén voort uit idealisme. Uit groot internationaal onderzoek bleek dat kinderen uit boeren- en arbeidersgezinnen vaak een lager schooladvies kregen dan kinderen uit ‘betere’ milieus. In Nederland had de tweede groep zelfs op een verwijzing naar het hoger onderwijs dan de eerste groep. En dat terwijl zij helemaal niet dommer waren. 

Zonde! Verlies van human capital!

Ouders zoeken altijd hun eigen manieren – en da’s logisch – om hun eigen kind toch net iets meer kansen te geven

Dus werd een objectieve eindtoets in het leven geroepen: Zo konden kinderen uit minder bevoorrechte gezinnen korte metten maken met vooroordelen en laten zien wat ze nu écht konden. En in 1968 werd de Mammoetwet van kracht, waarmee de brugklas, mavo, havo en het vwo ontstonden. Daarmee werd het veel makkelijker voor álle kinderen om na de basisschool naar het voortgezet onderwijs te gaan.

Het nieuwe beleid voor gelijke kansen werd op ’t eerste oog zestig jaar geleden was nog geen 5 procent van de Nederlandse beroepsbevolking hoger opgeleid, tegenwoordig heeft bijna de helft een hbo- of universitair diploma.

Onderwijs als de grote ongelijkmaker

In de jaren zestig werd al wel één probleempje duidelijk dat tot op de dag van vandaag niet is opgelost: de overheid kan wel Ouders zoeken altijd manieren om hun eigen kind toch net iets meer kansen te geven, en ‘de bovenkant’ heeft daar meer middelen voor.

Gaat iedereen naar school, dan sturen zij de kids naar bijles. Gaan er meer en meer kinderen naar het vwo, dan sturen hogeropgeleide ouders hun kind naar een vwo-plusklas. En lukt leren even niet, dan is er nog een privéschool als ’t Luzac, waar kinderen voor 24.000 euro per jaar alle aandacht krijgen die het openbaar onderwijs niet kan bieden om zo hun eindexamen net een niveautje hoger te kunnen halen.

‘Het streven naar onderwijs als grote gelijkmaker wordt beantwoord met een streven naar onderwijs als grote ongelijkmaker’, tillen we de onderkant op, dan verheft de bovenkant zichzelf. Van ouders kun je niet verwachten dat zij minder dan het allerbeste voor hun kind willen, om ongelijkheid tegen te gaan.

‘Excellentie’ werd de afgelopen jaren het doel van ons onderwijs.

Publiek onderwijs is solidair onderwijs

Maar de kansenongelijkheid in het onderwijs nam de afgelopen tien jaar toe – tot die vorig jaar stabiliseerde. De verschillen tussen kinderen van hoger- en lageropgeleide ouders blijven groot,

Of je ouders lager- en hogeropgeleid zijn is in tien jaar Vooral scholen met een meer uitdagende leerlingenpopulatie hebben (O ja, het lerarentekort – dat was er ook nog.)

Juist omdat ouders altijd het beste willen voor hun eigen kind, moet ons onderwijs altijd de grote gelijkmaker proberen te zijn. Want nu zien we wie er het slachtoffer zijn wanneer de thuissituatie van een kind zo belangrijk wordt voor zijn schoolsucces.

Nog eens: wat te doen?

Onderwijsorganisaties werken deze maanden samen om alle leraren en leerlingen Een app om kindermishandeling te melden is Een basisschool die erachter kwam dat 28 van de 190 leerlingen nauwelijks mee konden doen aan thuisonderwijs, gaat voor die kinderen nu toch iedere ochtend een paar uur open. Het noodplan dat de school maakte voor afstandsonderwijs

Dat is allemaal niet heel excellent. Dat is goed fatsoen. Het zijn geen maatregelen waar hogeropgeleide ouders bang van hoeven te worden omdat hun bevoorrechte kinderen er de dupe van zullen zijn.

In ieder geval tot 28 april zitten we binnen zoveel we kunnen en zijn we solidair met mensen die het juist nu extra moeilijk hebben. We zetten boodschappen voor de deur van de hoestende buren en

Wanneer we weer naar buiten kunnen, onthoud dan dat ons publieke onderwijs solidair onderwijs is. Onderwijs dat er júíst kan zijn voor kinderen die het niet zo makkelijk hebben. Door school voor wie ’t nodig heeft vaker open te laten zijn, met ontbijt en gratis wifi voor iedereen. Door kwetsbare kinderen Door scholen met een meer uitdagende leerlingpopulatie meer geld te geven.

Door ons onderwijs weer de grote gelijkmaker te laten zijn.

Lees verder: