Wat het archief van "foute" Nederlanders ons leert over ons oorlogsverleden
Vandaag vieren we Bevrijdingsdag. De bevrijding van de Duitsers, denken we er vanzelfsprekend achteraan. Maar naar schatting één op de drie Nederlanders heeft "foute" voorouders. Ik dook in het meest doodgezwegen archief van Nederland en ontdekte daar het kleine kwaad dat in ons allemaal schuilt.
Het omvangrijkste en tegelijkertijd meest doodgezwegen archief van Nederland is het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging ( CABR). Dit archief beslaat vier strekkende kilometer en bevat naar schatting 540.000 dossiers van Nederlanders die tijdens de Tweede Wereldoorlog “fout” waren.
De dossiers lagen vijftig jaar opgeslagen bij het ministerie van Justitie tot ze in het jaar 2000 werden overgeheveld naar het Nationaal Archief in Den Haag. Met die verhuizing heeft het Nationaal Archief de deur opengezet naar ons foute verleden, want je mag, zij het onder bepaalde voorwaarden, de dossiers inkijken. Vooral kinderen en kleinkinderen van “foute” ouders bezoeken massaal het CABR. En het aantal blijft maar stijgen, zoveel zelfs dat de medewerkers van het archief er een dagtaak bij hebben gekregen.
Het CABR bevat dossiers van collaborateurs en politiek-delinquenten die na de oorlog werden verdacht of zijn opgepakt vanwege hun onvaderlandslievende houding. Je vindt er de dossiers van ter dood veroordeelde landverraders als Anton Van der Waals, maar ook duizenden dossiers van doorsnee NSB-leden, echtgenotes van NSB’ers, soldaten die aan het oostfront vochten en mensen die verdacht werden van collaboratie maar waarvan dat nooit is bewezen.
Na 2000 werd alles anders
De verhuizing van het CABR in 2000 naar het Nationaal Archief, zorgde voor een omslag: ineens werd het veel eenvoudiger de dossiers te raadplegen, waardoor de aandacht voor ons "foute" oorlogsverleden groeide.
Een “foute” Nederlander mocht geen overheidsfunctie bekleden
Vóór 2000 was het niet makkelijk voor particulieren inzage in de dossiers te krijgen, vertelt Cuny Holthuis-Buve, voorzitter van Stichting Werkgroep Herkenning, een stichting die zich inzet voor emancipatie, onderzoek en hulpverlening aan nakomelingen van “foute” ouders. Het traject van toestemming vragen en de dienstdoende ambtenaar overtuigen was langdurig en ‘liep vaak op niets uit’. De dossiers werden in die tijd voornamelijk door ambtenaren geraadpleegd. Zo kon bij sollicitaties voor overheidsfuncties bijvoorbeeld worden nagetrokken of een naam opdook in het archief: een “foute” Nederlander mocht namelijk geen overheidsfunctie bekleden.
Opa was NSB-burgemeester, oma leidster van de Jeugdstorm
Op papier klinkt de huidige beperkte openbaarheid – het komt erop neer dat je moet kunnen aantonen dat degene die je zoekt is overleden of je toestemming heeft gegeven zijn of haar dossier in te kijken – simpel. Toch duurt het een aantal weken voordat je van het archief bericht krijgt of je verzoek is gehonoreerd. Dat lange wachten heeft te maken met de hoeveelheid aanvragen, legt openbaarheidsdeskundige van het Nationaal Archief Paul Brood uit. Het CABR is het meest geraadpleegde archief van Nederland en het bezoekersaantal blijft stijgen.
Volgens Brood komt dat door een groeiende belangstelling van kinderen en kleinkinderen van “foute” ouders. Vaak kennen ze ‘enkel een klein deel van het totale verhaal.’ Nu ze ouder worden en hun ouders zijn overleden, ‘groeit de behoefte te weten hoe het precies zat.’ De stijging van de bezoekersaantallen zal waarschijnlijk nog wel even doorgaan: volgens Brood stamt ‘naar schatting één op de drie Nederlanders af van foute Nederlanders.’
Voor mijn bezoek aan het CABR heb ik afgesproken met Liet Lenshoek, nazaat van “foute” grootouders. Als ik het Nationaal Archief binnenloop, dat pal naast Den Haag Centraal ligt, moet ik mijn telefoon inleveren en wordt mijn laptopcamera afgeplakt omdat ik geen foto’s mag maken van de beperkt openbare stukken. Als ik het beveiligingspoortje ben doorgekomen, word ik begeleid naar een lange tafel die vlak bij de balie van de medewerkers van het archief staat, met daarop een bordje met ‘Niet fotograferen.’ Een vriendelijke archiefmedewerker legt me uit dat bezoekers van het CABR verzocht worden aan deze tafel plaats te nemen, zodat de bewakers onderscheid kunnen maken tussen ‘gewone bezoekers,’ die wel foto’s mogen maken, en CABR-bezoekers, die dat dus niet mogen.
Ik tref Lenshoek in de rij voor de balie. Ik zie meteen dat haar laptop ook is afgeplakt; net als bij die van mij steekt er eenpost-it uit. Wanneer we aan de beurt zijn, krijgen we twee lichtbruine dozen mee. In de dossiers bevindt zich informatie over haar opa, tijdens de oorlog NSB-burgemeester van Goes, en haar oma, tijdens de oorlog leidster van de Jeugdstorm in Zeeland.
Beiden werden na de oorlog in een vluchtpoging op 8 mei 1945 in Rotterdam opgepakt en kwamen in Kamp Hoefslag terecht. Dat kamp werd in 1945 geopend en in 1950, toen de laatste “foute” Nederlander vertrok, gesloten. Voor “foute” Nederlanders werden na de oorlog nieuwe werkkampen gebouwd, maar ook oude concentratiekampen zoals Kamp Vught werden weer in gebruik genomen.
Hoe leefden mijn grootouders in de oorlog?
Lenshoek (55) woont in Amsterdam, heeft twee kinderen en een echtgenoot. Hoewel er tijdens haar jeugd niet over de oorlog werd gesproken – Lenshoek hoorde over het foute verleden van haar grootouders van de moeder van een vriendin – heeft ze er op latere leeftijd wel met familieleden over gepraat. Met dit bezoek aan het CABR hoopt ze een vollediger en genuanceerder beeld te krijgen van het leven van haar grootouders tijdens de oorlog. Tot nu toe moest ze het doen met de flarden en fragmenten van familieleden en de summiere informatie die ze op internet vond.
Als we de eerste doos openmaken, valt het oog van Lenshoek meteen op een foto van een klein jongetje. ‘Dit is mijn vader,’ zegt ze. Achterop de foto kleven de overblijfselen van plakbolletjes. Lenshoek heeft de foto nooit eerder gezien, maar mag er geen kopie of foto van maken. We kijken er extra lang naar.
‘En dit is mijn oma,’ zegt ze even later als we een vrouw in uniform de hand zien schudden van NSB-leider Anton Mussert. Ook vinden we ansichten en aantekeningen over de gedroomde samenleving die oma Lenshoek met de idealen van de NSB hoopte te realiseren.
Oma is het ‘brein,’ opa de ‘sufferd’
Tijdens de oorlog geeft oma Lenshoek leiding aan de Jeugdstorm in Zeeland, de Nederlandse variant van de Hitlerjugend. Aan de foto’s in het dossier is te zien hoe ze in haar achtertuin gymnastiekoefeningen doet met leden van de Jeugdstorm. Ze schrijft in een van haar dagboeken dat ze meer eenheid wil en de jeugd op wil leiden tot ‘gemeenschapsmensen.’ In getuigenverklaringen die na de oorlog werden afgenomen, die ook in de dossiers te vinden zijn, wordt haar huis beschreven als ‘een trefpunt van vooraanstaande landverraders’ en als een plek waar ‘het nazi-gif bij de jeugd erin werd gepompt.’
Volgens de huishoudster van het gezin is oma ‘het brein’ en opa de ‘sufferd.’ Opa wordt tijdens de oorlog aangesteld als NSB-burgemeester van Goes. Uit zijn dossier blijkt dat hij alle orders van bovenaf trouw uitvoerde. In zijn getuigenis geeft hij aan dat hij bij de NSB ging uit angst voor het communisme.
Vakantiefoto’s, post, NSB-lidmaatschapskaart
Lenshoek leest alles hardop voor en ik luister. Veel documenten zijn vrij “gewoon” van aard: vakantiefoto’s, administratieve brieven, post, uittreksels. Je vergeet haast dat het om een “foute” familie gaat, tot er ineens een NSB-lidmaatschapskaart met een hakenkruis tussen ligt.
De getuigenverklaringen maken de meeste indruk: ineens zit je in de rechtbank in Den Haag, hoor je de huishoudster, buren, collega’s en familieleden vertellen over dit gezin. Hoe de huishoudster, ondanks dat ze wist dat het niet goed was wat de familie deed, met veel plezier bij hen woonde en werkte, omdat ze aardig en behulpzaam waren. En dan hoor je oma even later in een getuigenverklaring zeggen dat ze wist dat er transporten vertrokken vanuit Nederland naar werkkampen en dat het er daar niet altijd even zachtzinnig aan toeging, maar dat ze geleerd had ‘dat er voor grote dromen ook grote offers gebracht moesten worden.’
Het archief plaatst verhalen in perspectief
Als ik na een paar weken na ons bezoek bij Lenshoek langs ga en vraag hoe ze het bezoek aan het archief heeft ervaren, krijg ik een verrassend antwoord: ‘De daden van mijn opa en oma zijn niet minder erg, maar na al die jaren eindelijk echt weten hoe het zit, heeft me rust gebracht.’
Je had meer overlevingskans als Jood in Duitsland dan in Nederland
Voor individuen als Lenshoek is het CABR dus van grote waarde. Maar er is nog een andere reden waarom dit archief veel kan betekenen voor onze samenleving: het zet andere verhalen over de oorlog in perspectief. Zoals historicus Chris van der Heijden schrijft in zijn artikel ‘Onnozele Geiten’ hebben we ons in de geschiedschrijving van de Tweede Wereldoorlog vooral op het verzet tegen de nazi’s en de slachtoffers van het naziregime gericht.
Dat is begrijpelijk, maar de collectieve focus op het verzetsverleden is ook pijnlijk, zeker in het licht van de cijfers van de Jodenvervolging in Nederland. Nota bene werden in Nederland de meeste Joden gedeporteerd van heel West-Europa; maar liefst 75 procent tegenover bijvoorbeeld 40 procent in België en 25 procent in Frankrijk. Je had zelfs meer overlevingskans als Jood in Duitsland dan in Nederland.
Wie het CABR bezoekt, begrijpt wel waarom de herinnering aan dit verleden zo ongemakkelijk is. Want in het archief stikt het van de voorbeelden van wat je ‘het kleine kwaad’ zou kunnen noemen: het kwaad van de “foute” Nederlander die, zoals de opa van Lenshoek, deed wat hem werd opgedragen. Of de oma die gymnastiekoefeningen uitvoerde in de achtertuin in de hoop zo meer eenheid onder de jeugd te creëren. Zulke verhalen maken het lastig nog langer in zwart-wit-termen over “goed” en “fout” na te denken.
Archivarissen, historici en kinderen van “foute” ouders beweren steeds vaker dat we anno 2014 toe zijn aan het daderschap-hoofdstuk in de geschiedschrijving van de Tweede Wereldoorlog. Chris van der Heijden, historicus en kind van “foute” ouders, schrijft zelfs dat het “foute” verleden van families niet langer taboe is: ‘Het NSB-lidmaatschap van een familie is bespreekbaar.’ ‘Maar,’ voegt hij eraan toe, ‘bespreekbaar is niet hetzelfde als aanvaard.’
Het aanvaarden van klein kwaad is heel anders dan het kwaad dat we zien bij, bijvoorbeeld, een afbeelding van een massagraf, een concentratiekamp of een executie. Van dát kwaad kun je beven en huiveren. Het staat ver van je af, gaat aan de verbeelding voorbij. Het kleine kwaad, dat je in veel dossiers van het CABR tegenkomt, komt veel dichterbij: dat is het soort kwaad waarvan het niet onvoorstelbaar is dat het ook in jezelf zit.
Het CABR maakt duidelijk dat “fout” vaak angstaanjagend gewoon is.
Deze serie wordt mede mogelijk gemaakt door het Fonds voor Bijzondere Journalistieke Projecten, en kwam tot stand met de steun van het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek.