‘Hoe laat wilt u morgen doodgaan?’

Arnon Grunberg
Schrijver

‘Als “correspondent Hotelmens” zal ik onderzoeken hoeveel Heimat de mens nodig heeft. Mijn hypothese luidt dat elke Heimat die niet draagbaar is vroeg of laat een ondraaglijke last zal blijken’, schreef ik in mijn eerste bijdrage voor De Correspondent in de

En toen ik afscheid nam als ‘correspondent Hotelmens’, in de zomer van 2016, ‘Gaandeweg veranderde de serie in een onderzoek naar de vraag waar je thuis bent.’ Om daaraan toe te voegen: ‘Als huizen bedoeld zijn om in te sterven, dan moeten hotels wel bedoeld zijn om dat te doen wat nog altijd geldt als het tegenovergestelde van sterven: leven.’

Nu is de ‘correspondent Hotelmens’ eenmalig en kortdurend opgestaan uit zijn graf om te onderzoeken wat Heimat is ten tijde van corona, of er nog altijd in hotels geleefd kan worden, of dat nu de tijd is aangebroken om te sterven in hotels, een bezigheid die voorheen was weggelegd voor bepaalde popsterren, extravagante miljardairs en hier en daar een prostituee; waar gestorven wordt in hotels is het geweldsdelict nooit ver weg.

Laat ik beginnen met drie anekdotes. 

Thuis ben je waar je in een hotel kunt sterven

Op 15 maart schreef een vriendin die een hotel in Amsterdam bezit: ‘Mijn persoonlijke economische schade probeer ik op te lossen met nieuwe initiatieven. Zo overweeg ik van de bovenste verdiepingen van het hotel een Corona-zorghotel te maken voor ouderen en anderen die het virus de komende twee (?) weken buiten de deur willen houden, incl. wasserijservice.’

Dat vraagteken achter ‘twee’ mag getuigen van onze kortstondige hoop aan het begin van de lente dat in mei of juni alles wel weer ‘normaal’ zou zijn. Of dat zorghotel op de bovenste verdieping ervan is gekomen weet ik niet, maar het mag duidelijk zijn dat het hotel als zorgplek, eventueel zelfs alternatief ziekenhuis, levende realiteit zal worden of al is geworden, waaraan ik moet toevoegen dat in 2004 mijn beste vriendin, de moeder van mijn petekind, die net was bevallen in een New Yorks ziekenhuis, reeds het advies kreeg van haar gynaecoloog om uit te wijken naar een goed hotel. Dat was niet alleen goedkoper, daar zou ze ook betere zorg krijgen. 

Goed, er was geen beademingsapparatuur op de kamer, en het betere hotel heeft hooguit een sauna, geen ic, echter duidelijk is dit: thuis ben je waar je in een hotel kunt sterven. De dood is slechts de laatste roomservice. In tijden van verregaande liberalisering van euthanasie zou dat ook gewoon op het menu kunnen staan: ‘Fles Champagne Rosé Moët & Chandon: 100 euro. Fles Champagne Rosé, inclusief euthanasie, 250 euro. (Wij ruimen ook uw spullen op.)’

De receptionist van de toekomst zal vragen: 'Hoe laat wilt u morgen doodgaan?'

Zoals wij gewend zijn aan de receptionist die vraagt: ‘Hoe laat wilt u morgen ontbijten?’ zal de receptionist van de toekomst vragen: ‘Hoe laat wilt u morgen doodgaan?’

Een tweede anekdote. Een bevriende psychiater vertelde over een huisarts die aan een oudere patiënt had gevraagd: ‘Wilt u thuis sterven of in het ziekenhuis?’ De vraag was retorisch, de implicatie was duidelijk, thuis sterven moest de voorkeur hebben; voor alle betrokkenen beter en goedkoper, je neemt geen bed in dat ook gebruikt kan worden door iemand die fysiek gezien nog niet klaar is voor de dood, je gedraagt je keurig, je bent een goede burger, en je sterft thuis omdat je het hotel niet kon betalen, of omdat je er niet meer heen kon.

Toch zou deze retorische vraag ook een voorafschaduwing kunnen zijn van het komende totalitarisme. Nu de mens zich heeft neergelegd bij zijn rol als god – hier en daar wordt tegengestribbeld en spreekt men van hoogmoed, maar dat is een achterhoedegevecht – zal de mens nog minder beschaamd dan voorheen beslissen over dood en leven, bij voorkeur van anderen. De dood zal meer en meer een offer worden dat men voor de samenleving brengt. Milde dwang zal onherroepelijk deel uitmaken van dit offer. Wilt u zichzelf thuis zachtjes laten inslapen? Of moeten we u toch meenemen? 

De gedachte dat huizen bedoeld zijn om in te sterven, die ik geleend had van Joseph Roth, kreeg een luguber kantje. Thuis ben je waar je jezelf moet opruimen, als je boven een bepaalde leeftijd bent.

De verrukkelijke lethargie van de luxueuze wachtkamer

De laatste anekdote betreft het Amsterdamse Ambassade Hotel, waar ik al jaren geregeld kom en dat gedurende de hele coronacrisis open is gebleven. Eind maart waren er nog maar vijf kamers bezet, veelal gestrande reizigers die nergens meer heen konden, wat ervoor zorgde dat de dynamiek en de erotiek van het hotel razendsnel veranderd waren in de verrukkelijke lethargie van de luxueuze wachtkamer.

Het leven was even stopgezet, maar het hotel leek altijd al bedoeld om te ontvluchten aan de voortsnellende tijd. Wat er buiten ook gebeurt, het ontbijt wordt in de ontbijtzaal geserveerd alsof de tijd heeft stilgestaan. Altijd ontbijttijd. Dat laatste bleek een kleine illusie. Op last van de autoriteiten werd het ontbijt in de kamer geserveerd, al zocht ik weleens de grens van het toelaatbare op door stiekem in de bar van het hotel een crêpe te eten. Zelden was het makkelijker om bescheiden en hoffelijk burgerlijk ongehoorzaam te zijn.

Begin mei bleek het hotel een tweede transformatie te hebben doorgemaakt, van luxueuze wachtkamer naar een oase, hoewel die twee elkaar niet uitsluiten, integendeel, misschien is elke oase ook een wachtkamer. Het hotel was er niet meer voor toeristen, het hotel was er voor de buren; tegen gereduceerd tarief kon men een kamer huren én in die kamer dineren. Veel Amsterdammers maakten, merkte ik, gebruik van dit aanbod. Men ontvluchtte het eigen huis en ging naar het nabijgelegen hotel. Samen eten in een restaurant werd samen slapen in een hotel.

Nu het eigen huis was veranderd in een bunker was menigeen Hotelmens geworden

Ik zag hoe men aan het einde van de middag arriveerde zonder bagage, de tandenborstel zal in de binnenzak zijn gestoken, en hoe men de volgende ochtend naar de overkant liep waar men woonde, opgelucht voor niet al te veel geld aan het eigen huis te zijn ontkomen. Het waren vooral jonge stelletjes die langskwamen. Misschien zat er ook wat overspel tussen – wat ik hoopte – want zoals het museum de tempel van de kunst is, zo zal het hotel de tempel van het overspel blijven. 

Nu het eigen huis was veranderd in een bunker was menigeen Hotelmens geworden. Thuis werd er overleefd, de Heimat was toch een beetje gevangenis geworden, al moet daaraan worden toegevoegd dat de bewoners van waarlijk luxueuze huizen met riante tuinen en weinig last van buren hier weinig over te klagen zullen hebben gehad.

Ik ben minder Hotelmens dan ooit

Zelf ben ik door de omstandigheden minder Hotelmens dan ooit geworden. Ik moet ver teruggaan, naar het begin van de jaren negentig, ik huurde onder op de Van Eeghenstraat 89 in Amsterdam bij Mr. F.E. Frenkel, om mij zo weinig Hotelmens te voelen als nu.

De Hotelmens is vooral ook een mobiel mens en wat blijft er van die mobiliteit over als men na het passeren van de grens eerst twee weken in quarantaine moet?

Mijn slotstuk als Hotelmens in 2016 eindigde met de woorden dat ik graag uw fantasie was geweest en dat nog steeds wilde zijn, maar dat de voorwaarden knellend waren. Inmiddels besef ik beter wat die andere kant is van iemands fantasie zijn: sommige mensen fantaseren over je als vijand, sommige mensen fantaseren over je dood.

Dat ook welwillende mensen vanzelfsprekend over het ‘Chinese virus’ spreken zegt genoeg. Voor je het weet ben je ontmaskerd als Chinees, drager van het virus of nog erger, het virus zelf.

Op kamer 47, fluistert men in de wandelgangen, woont het virus.

Nee, de hedendaagse Hotelmens moet met enige spijt concluderen: thuis ben je waar er niet over je wordt gefantaseerd.

Meer lezen?