Opnieuw relevant

Wat er écht gebeurt als kinderen op een onbewoond eiland stranden

Rutger Bregman
Correspondent Vooruitgang
'De echte Lord of the Flies'. Foto: John Carnemolla

Zet kinderen bij elkaar op een onbewoond eiland en ze gaan elkaar in no time te lijf – althans, als je de zwartgallige literaire klassieker Lord of the Flies mag geloven. Maar wat gebeurt er écht als kinderen aanspoelen op een verlaten eiland? Ik stuitte een paar jaar geleden op een verhaal dat inwoners van Tonga elkaar al jaren vertellen, over zes jongens die schipbreuk lijden. Dat verhaal – over moed, samenwerking en vriendschap – wordt nu verfilmd!

Het begon allemaal met een ander stuk op De Correspondent. In juni 2017 een verhaal over de roman Lord of the Flies uit 1954. Vooral in de Engelstalige wereld is dat boek heel bekend: miljoenen kinderen hebben het gelezen voor school. Het gaat over een groep schooljongens die op een onbewoond eiland stranden waarna ze elkaar binnen de kortste keren naar het leven staan. Het idee achter dit beroemde boek: onze beschaving is maar een dun laagje, zodra regels of maatschappelijke structuren wegvallen, veranderen mensen in beesten.

In dat eerste stuk vergeleek ik de roman van William Golding met het zogenoemde Mijn stelling: de resultaten van dat experiment suggereerden dat we van jongs af aan geneigd zijn tot samenwerking in plaats van strijd. Lord of the Flies, vond ik, huldigde een onrealistisch mensbeeld.

Maar veel leden van De Correspondent waren kritisch. Dit was niet de juiste vergelijking, zeiden ze. Het Robbers Cave Experiment ging over kinderen die op schoolkamp gingen, niet over kinderen die aanspoelden op een onbewoond eiland.

En dus ging ik verder op zoek. Na een tijd graven vond ik aanwijzingen dat het daadwerkelijk een keer gebeurd zou zijn – kinderen die aanspoelden op een eiland. In 1977, om precies te zijn, bij de eilandengroep Tonga.

Maar weer waren lezers kritisch, en terecht. De bron leek niet al te betrouwbaar. Iemand vroeg zich af of het geen ‘urban myth’ was.

Het onderstaande artikel dat ik vervolgens schreef, en dat later een hoofdstuk werd in mijn boek De meeste mensen deugen, is het verslag van mijn verdere zoektocht. Een zoektocht die nu, drie jaar later, is uitgemond in de verkoop van de filmrechten aan de Hollywoodstudio New Regency, makers van Twelve Years a Slave and

Het is nog een beetje surrealistisch! Een zoektocht die begon in de bijdragesectie van De Correspondent eindigt straks op de rode loper. Maar het is denk ik een mooi voorbeeld van hoe de interactie tussen schrijvers en leden ons veel verder kan brengen.

cijfer 1

Toen ik begon te schrijven aan dit boek, besefte ik dat ik om één verhaal niet heen kon. Het decor: een onbewoond eiland in de Stille Oceaan. Een vliegtuig is net neergestort. De overlevenden zijn een stuk of twintig Britse schooljongens, die hun geluk niet op kunnen. Het strand, de schelpen, het water – het is alsof ze in een jongensboek zijn terechtgekomen. En nog beter: er zijn geen volwassenen.

Al op de eerste dag voeren de jongens een soort democratie in. Een van hen, Ralph, wordt verkozen tot leider. Hij is de golden boy, de John F. Kennedy van het stel: atletisch, charismatisch, aantrekkelijk. Zijn actieplan bestaat uit drie punten. Eén: lol trappen. Twee: overleven. Drie: rook maken voor passerende schepen.

Alleen punt één wordt een succes. De meeste jongens blijken liever te spelen en te schranzen dan op het vuur te letten. Jack, een potige jongen met rood haar, jaagt het liefst op varkens. Met het verstrijken van de tijd worden hij en zijn vrienden steeds roekelozer. En net als er een schip voorbijkomt, hebben ze hun post bij het vuur verlaten.

‘Je overtreedt de regels’, roept Ralph verontwaardigd.

Jack haalt zijn schouders op. ‘Wat maakt het uit?’

‘De regels zijn het enige wat we hebben!’

Als de duisternis valt, groeit de angst voor een beest dat zich op het eiland schuil zou houden. Maar het echte beest zit in de jongens zelf. Ze beschilderen hun gezicht en werpen hun kleren af. Hun verlangen om te knijpen en te schoppen en te bijten wordt steeds groter.

Al die tijd houdt één jongen, Piggy, het hoofd koel. Piggy wordt zo genoemd omdat hij dikker is dan de rest. Hij heeft astma, een bril en kan niet zwemmen. Piggy is de stem van de rede, maar niemand luistert. ‘Wat zijn we?’ vraagt hij zich wanhopig af. ‘Mensen? Of dieren? Of wilden?’

Weken later zet een Britse officier eindelijk voet aan wal. Het eiland is dan een smeulende ravage. Drie kinderen, onder wie Piggy, zijn dood. ‘Ik had gedacht dat een groep Britse jongens zich beter zou gedragen’, schampert de officier. Ralph, ooit de leider van die keurig opgevoede kinderen, barst in tranen uit.

‘Ralph huilt om het einde van de onschuld’, lezen we, ‘om de duisternis in het hart van de mens…’

Het bovenstaande verhaal is van a tot z verzonnen. Het ontstond in 1951, in het hoofd van een Britse leraar genaamd William Golding. ‘Zou het geen goed idee zijn’, vroeg hij op een dag aan zijn vrouw, ‘als ik een boek schreef over een paar jongens op een eiland, om te laten zien

Uiteindelijk zouden er tientallen miljoenen exemplaren van Lord of the Flies (Heer der vliegen in de Nederlandse vertaling) over de toonbank gaan. Het boek verscheen in meer dan dertig talen en groeide uit tot een van de grootste klassiekers van de twintigste eeuw.

Achteraf is het succes van het boek eenvoudig te verklaren. Golding liet als geen ander zien waar de mens toe in staat is. ‘Zelfs als we beginnen als een onbeschreven blad’, schreef hij in zijn eerste brief aan zijn uitgever, ‘dan nog dwingt onze natuur ons Of, zoals hij later opmerkte: ‘De mens produceert kwaad

Natuurlijk hielp de tijdgeest mee: begin jaren zestig vroeg een nieuwe generatie haar ouders naar de gruwelen van de Tweede ­Wereldoorlog. Was Auschwitz een uitzondering, of zit er een nazi in ieder van ons?

William Golding suggereerde met Lord of the Flies het laatste, en scoorde zo een enorme hit. De invloedrijke criticus Lionel Trilling stelde dat de roman Uiteindelijk won Golding zelfs de Nobelprijs voor zijn oeuvre dat, in de woorden van het Zweedse comité, ‘als realistisch verhalende kunst’ op briljante wijze ‘de menselijke conditie in de menselijke conditie van vandaag belicht’.

Tegenwoordig is Lord of the Flies veel meer dan een roman. Natuurlijk, het verhaal is verzonnen en staat in bibliotheken bij de afdeling­ fictie. Toch is het boek verworden tot het ultieme voorbeeld van de vernistheorie. Golding was de eerste die het aandurfde: een realistisch kinderboek. Geen sentimenteel gedoe over een huisje op de prairie of een kleine prins.

Nee, dit was een spijkerhard verhaal over hoe kinderen echt zijn.

Ik weet nog goed dat ik de roman voor het eerst las, als tiener. Ik weet nog dat het verhaal me somber achterliet, en dat ik er lang over gepiekerd heb. Twijfelen aan Goldings mensbeeld deed ik geen seconde.

Pas jaren later begon het te knagen, toen ik het boek nog eens las. Ik verdiepte me in de biografie van William Golding, en kwam erachter dat hij een getormenteerd mens was. Hij was een alcoholist. Had last van depressies. ‘Ik heb de nazi’s altijd begrepen’, bekende Golding, ‘want ik was van nature net zo.’ En het was ‘gedeeltelijk vanuit treurige zelfkennis’ dat hij Lord of the Flies

Andere mensen interesseerden de schrijver weinig. Zijn biograaf merkt op dat hij niet eens de moeite nam de namen van kennissen goed te spellen. ‘De natuur van de Mens met hoofdletter M’, zo schreef Golding, ‘werd een urgentere zaak voor mij

Zou een wetenschapper ooit hebben uitgezocht, vroeg ik me af, wat kinderen echt zouden doen op een onbewoond eiland?

Ik schreef een essay waarin ik Lord of the Flies vergeleek met de inzichten uit de moderne wetenschap, en concludeerde dat kinderen waarschijnlijk ‘Er is geen greintje bewijs’, citeerde ik de bioloog Frans de Waal, ‘dat kinderen zich

Maar toen ik dat stuk publiceerde, waren veel lezers sceptisch. Ik had alleen studies aangehaald over kinderen thuis, op school of op zomerkampen. Die gingen niet over de echte vraag, namelijk: wat doen kinderen als ze alleen zijn, op een onbewoond eiland?

Toen begon het: mijn zoektocht naar de ware Lord of the Flies.

Natuurlijk, de kans dat een universiteit toestemming zou geven om kinderen maanden achter te laten in de wildernis, is nooit erg groot geweest. Zelfs niet in de jaren vijftig. Maar misschien, dacht ik, is het een keer per ongeluk gebeurd? Na een schipbreuk misschien?

Ik voerde wat simpele zoektermen in. ‘Kids shipwrecked.’ ‘Real life Lord of the Flies.’ ‘Children on an island.’ De eerste resultaten ­gingen over een misselijke Britse realityshow uit 2008, waarin kinderen tegen elkaar waren opgezet. Maar na een uur of wat kwam ik op een obscuur blog, waar het volgende verhaal werd verteld:

One day, in 1977, six boys set out from Tonga on a fishing trip. [...] Caught in a huge storm, the boys were shipwrecked on a deserted island. What do they do, this little tribe? They made a pact

Er stond geen bron bij. Na een paar uur zoeken ontdekte ik dat het verhaal bij de bekende anarchist Colin Ward vandaan kwam, die erover schreef in zijn boek The Child in the Country (1988). Ward verwees op zijn beurt naar een rapport dat was geschreven door de Italiaanse politicus Susanna Agnelli, voor een of andere internationale commissie.

En dus ging ik op jacht naar dat rapport. Ik had geluk: een Brits winkeltje voor tweedehands boeken had een exemplaar, en twee weken later had ik het in huis. Ik vloog door het rapport, en inderdaad – op pagina 94 stond het.

Zes jongens, alleen op een eiland. Maar weer dezelfde formulering, weer dezelfde details, en

Misschien kon ik Agnelli vragen waar ze het verhaal vandaan had, bedacht ik, maar toen kwam ik erachter dat ze in 2009 was overleden. Als het echt gebeurd zou zijn, dan moest er een artikel uit 1977 over te vinden zijn. Dan konden de jongens zelfs nog in leven zijn. Maar hoelang ik ook zocht, in het ene na het andere archief – ik vond niets.

Soms heb je gewoon een beetje geluk nodig. Op een dag had ik per ongeluk de jaartallen verkeerd ingevoerd in een krantenarchief, en was daardoor in de jaren zestig aan het graven. En dat bleek de sleutel, want het jaartal 1977 in het rapport van Agnelli was een tikfout.

Ineens zag ik het, een bericht van 6 oktober 1966, in de Australische krant The Age. De kop: ‘Sunday showing for Tongan castaways’. Het bericht ging over zes jongens die drie weken eerder waren aangetroffen op het kleine eiland ‘Ata, ten zuiden van Tonga, een eilandengroep in de Stille Oceaan. De Australische schipper Peter Warner had ze na meer dan een jaar gered. Hij had zelfs de televisie ingeschakeld om een reportage te maken over hun avontuur.

‘Het wordt al gezien als een van de grote klassiekers van de zee’, concludeerde de krant.

Ik barstte van de vragen. Zouden de jongens nog in leven zijn? Zou ik die tv-reportage kunnen vinden? Ik had nu in ieder geval de naam van de kapitein, Peter Warner. Zou hij nog leven? En zo ja, hoe vind je iemand die hoogbejaard is en aan de andere kant van de wereld leeft?

Toen ik verder zocht op de naam van de kapitein, kwam de volgende verrassing. In een recente editie van de Daily Mercury, een piepklein buurtkrantje van Mackay, Australië, vond ik een bericht met de volgende kop: ‘Mates share 50-year bond’. Er was een kleine foto bij afgedrukt, van twee lachende mannen. De een had zijn arm om de ander geslagen. Het artikel begon zo:

Achter in een bananenplantage bij Tullera, in de buurt van Lismore, zitten twee onwaarschijnlijke vrienden [...]. De mannen hebben lachende ogen en een sprankelende energie die je niet zou verwachten op hun leeftijd. De oudste is 83, de zoon van een rijke industrieel. De jongste is 67,

Hun namen? Peter Warner en Mano Totau. Waar ze elkaar van kenden? Van een onbewoond eiland.

cijfer 3

Op een ochtend in september vertrokken we, mijn vrouw Maartje en ik. We hadden een auto gehuurd in Brisbane, aan de oostkust van Australië, en ik zat nerveus achter het stuur. Ik was zenuwachtig omdat ik aan de linkerkant van de weg moest rijden (en vijf keer voor m’n rijexamen was gezakt). En vooral omdat ik eindelijk een van de sleutelfiguren zou ontmoeten.

Na meer dan drie uur kwamen we aan. Het was the middle of nowhere, een plek waar zelfs Google Maps de weg niet wist. Maar daar zat hij, voor een klein huisje aan de kant van een onverharde weg: kapitein Peter Warner, de man die vijftig jaar eerder zes kinderen had gered.

Voordat ik zijn verhaal vertel, moet je een paar dingen weten over Peter. Zijn leven is op zichzelf namelijk al een film waard. Peter is de jongste zoon van Arthur Warner, in de jaren dertig een van de rijkste en machtigste mannen van Australië. Arthur Warner was de eigenaar van een gigantisch imperium, Electronic Industries, dat indertijd de Australische markt voor radio’s domineerde.

Het was de bedoeling dat Peter in de voetsporen van zijn vader zou treden, maar in plaats daarvan liep hij op zijn zeventiende van huis weg. Op naar de zee, op naar het avontuur. ‘Ik vocht liever tegen de elementen dan tegen mensen’,

In de daaropvolgende jaren bevoer Peter de zeven zeeën. Hij reisde van Hongkong tot Stockholm, van Peking tot Sint-Petersburg. Toen hij vijf jaar later terugkeerde, liet de verloren zoon trots een Zweeds schippersdiploma zien aan zijn vader. Die was niet onder de indruk en eiste dat zijn zoon iets nuttigs zou leren.

‘Wat is de makkelijkste studie?’ vroeg Peter.

‘Accountancy’,

Na vijf jaar avondschool had Peter eindelijk zijn diploma op zak. Maar ook al ging hij aan de slag in zijn vaders bedrijf, zijn hart lag nog altijd bij de zee. Als het even kon, vertrok hij naar Tasmanië om mee te varen op een van zijn eigen vissersboten.

Zo kon het gebeuren dat hij in de winter van 1966 op audiëntie ging bij de koning van Tonga. Peter wilde kreeften vangen in diens jurisdictie, maar de majesteit – Taufa‘ahau Tupou IV – wilde er niets van weten.

Teleurgesteld voer Peter terug naar Tasmanië. Hij nam een lange omweg, buiten de koninklijke wateren, om nog wat te vangen. Toen zag hij het. Een minuscuul eiland in een azuurblauwe oceaan.

De naam: ‘Ata. Hier waren al jaren geen schepen voor anker gegaan, wist Peter. Een eeuw geleden hadden er nog mensen gewoond, maar op een zwarte dag in 1863 was een slavenschip aan de horizon verschenen en was de bevolking ontvoerd. Sindsdien was ‘Ata onbewoond – het was vervloekt en vergeten.

Het eiland ‘Ata. Foto: John Carnemolla

Maar die dag was er iets vreemds aan de hand met het eiland. Door zijn verrekijker zag Peter dat delen van de groene klippen waren verbrand. ‘Het is ongebruikelijk dat er zomaar een vuur begint in de tropen’, vertelde hij ons een halve eeuw later. ‘Dus toen besloot ik de situatie van dichtbij te bekijken.’ Eenmaal aan de westkant van het eiland hoorde Peter een kreet uit het kraaiennest van zijn schip.

‘Ik hoor iemand roepen!’ schreeuwde een van zijn mannen. ‘Onzin’, riep Peter terug, ‘dat zijn gillende zeevogels.’

Maar toen zag hij een jongen door zijn kijker. Naakt. Haar tot op de schouders. De wilde verschijning sprong van de rotsen en dook in het water. Andere jongens volgden, luid gillend en schreeuwend.

Peter beval zijn bemanning hun geweren te laden. In Polynesië was het gebruikelijk om zware criminelen te dumpen op afgelegen eilanden.

Daar kwam de eerste jongen aangezwommen. ‘Mijn naam is Stephen’, riep hij in perfect Engels. ‘We zijn met zijn zessen en we schatten dat we hier al vijftien maanden zijn.’

Peter geloofde er niets van. Eenmaal aan boord zeiden de jongens dat ze leerlingen waren van een kostschool in Nuku‘alofa,­ de hoofdstad van Tonga. Het eten op school zou zo ranzig zijn geweest dat ze op een dag hadden besloten een boot te lenen, waarna ze in een storm waren beland.

Wat een slecht verhaal, dacht Peter. Met de two-way radio nam hij contact op met Nuku‘alofa. ‘Ik heb hier zes kinderen’, zei hij tegen de operator, ‘ik kan hun namen geven en misschien kunt u dan de school bellen om te controleren of ze inderdaad leerlingen zijn.’

Standby’, klonk het aan de andere kant.

Twintig minuten verstreken, toen kwam het antwoord. (Terwijl Peter ons over dit moment vertelde, werden zijn ogen weer vochtig.)

‘Een emotionele operator kwam aan de lijn. “Jullie hebben ze gevonden”, riep hij, “deze jongens waren opgegeven. De uitvaartdiensten zijn al geweest. Maar jullie hebben ze gevonden!”’

Ik vroeg Peter of hij weleens van het boek Lord of the Flies had gehoord.

‘Ja, dat heb ik gelezen’, vertelde hij lachend. ‘Maar dit is een héél ander verhaal!’

Op de uitkijk op het eiland ‘Ata. Deze foto’s werden gemaakt tijdens een re-enactment van het avontuur (zie hieronder). Foto: John Carnemolla
cijfer 4

In de maanden die volgden probeerde ik zo nauwkeurig mogelijk te reconstrueren wat er op dat kleine eiland ‘Ata was gebeurd. Het geheugen van Peter, bijna negentig jaar oud, bleek uitstekend. Ik controleerde zijn herinneringen aan de hand van andere bronnen,

Mijn belangrijkste bron vond ik een paar uur rijden bij Peter vandaan. Mano Totau, toen vijftien jaar oud, was nu bijna zeventig, en nog altijd de boezemvriend van de kapitein. Een paar dagen na onze ontmoeting met Peter ontving hij mijn vrouw en mij hartelijk in zijn sjofele garage in Deception Bay, iets ten noorden van Brisbane.

De echte Lord of the Flies, vertelde Mano ons, begon in juni 1965.

De hoofdpersonen waren zes jongens van de streng-christelijke St. Andrew’s-kostschool in Nuku‘alofa. De oudste was zestien, de jongste dertien. Eén ding hadden ze gemeen: ze verveelden zich stierlijk. De jongens smachtten naar avontuur in plaats van proefwerken, naar de zee in plaats van school.

Zo ontstond het idee om ervandoor te gaan. De jongens wilden naar Fiji, een eilandengroep duizend kilometer verderop, of misschien zelfs naar Nieuw-Zeeland. ‘Veel andere kinderen op school wisten ervan’, aldus Mano, ‘maar ze dachten dat we een grap maakten.’

Na drie maanden lukte het de jongens om vuur te maken. Foto: John Carnemolla

De jongens hadden één probleem: ze hadden geen boot. En dus besloten ze de zeilboot van meneer Taniela Uhila te ‘lenen’, een visser aan wie ze allemaal een hekel hadden.

Veel tijd om de reis voor te bereiden namen ze niet. De kinderen brachten twee zakken bananen mee, een paar kokosnoten en een klein gasstel. Niemand dacht eraan om zeekaarten mee te nemen, laat staan een kompas. Ervaren zeilers waren ze ook niet. Alleen David, de jongste, wist hoe je een boot moest besturen (‘daarom wilden ze zo graag dat ik meeging’,

De reis begon voorspoedig.

Toen de avond viel had niemand door dat een kleine zeilboot de haven verliet. Het weer was goed. Er woei een zachte bries over de kalme zee.

Maar die nacht maakten de jongens een kapitale fout: ze vielen in slaap. Een paar uur later werden ze wakker, toen het water al op hen inbeukte. Het was donker. Om hen heen zagen ze alleen maar schuimende, witte golven. De jongens hesen het zeil, maar dat werd door de wind in stukken gereten. Vervolgens brak het roer. ‘Als we weer thuis zijn’, lachte Sione, de oudste, ‘moeten we Taniela vertellen dat z’n boot net zo is als hij.

In de dagen erop viel er weinig te lachen. ‘We dreven acht dagen rond’, herinnerde Mano zich later. ‘Zonder voedsel. Zonder water.’ De jongens probeerden vis te vangen. Ze vingen wat regenwater op met opengesneden kokosnoten en deelden het eerlijk: ’s ochtends een slok, ’s avonds een slok. Sione probeerde het gasstel te gebruiken om zeewater te koken. Het hete apparaat viel om, en liet een grote brandwond achter op zijn been.

Maar toen, op de achtste dag, verscheen het wonder aan de horizon. Land. Een klein eiland. Geen tropisch paradijs met witte stranden en wuivende palmbomen, maar een enorme, steile rots die 350 meter boven de oceaan uitstak.

Acht dagen op drift in de oceaan. Kaart van de reis van zes jongens naar het eiland ‘Ata.

Tot op de dag van vandaag is het eiland ‘Ata een onbewoonbare plek. Een ruige Spanjaard kwam hier een paar jaar geleden nog achter. Hij organiseert ‘schipbreukervaringen’ voor rijke mensen met rare behoeftes, en wilde kijken of ‘Ata geschikt was voor zo’n expeditie. De beste man hield het maar negen dagen uit. Toen een journalist hem vroeg of hij zijn bedrijf naar deze rots wilde uitbreiden, antwoordde hij resoluut.

‘Nooit. Dat eiland is

De kinderen hadden een andere ervaring. ‘Tegen de tijd dat wij aankwamen’, zou kapitein Peter in zijn memoires schrijven, ‘hadden de jongens een kleine commune opgezet, met een moestuin, uitgeholde boomstronken om water op te vangen, een sportschool met merkwaardige gewichten, een badmintonveld, kippenhokken

Om met dat laatste te beginnen: na talloze pogingen lukte het Stephen, die later ingenieur zou worden, om met twee houtjes vuur te maken. Waar de jongens in de verzonnen Lord of the Flies ruzie kregen over het vuur, lieten de jongens in de echte Lord of the Flies hun vlam nooit meer uitgaan. Meer dan een jaar lang.

De kinderen spraken af in duo’s te werken en maakten een strak rooster. Twee werkten in de moestuin, twee kookten, en twee stonden op de uitkijk.

De jongens maakten hun eigen gewichten om fit te blijven. Foto: John Carnemolla

Soms hadden ze ruzie, maar als dat gebeurde, gingen ze even uit elkaar. De een naar de ene kant van het eiland, de ander naar de andere kant, tot ze waren afgekoeld. ‘Na een uur of vier brachten we de ruziemakers weer bij elkaar’, zou Mano later vertellen. ‘“Oké, en nu sorry zeggen”, zeiden we. Zo

Iedere dag begonnen en eindigden de jongens met zang en gebed. Een van hen, Kolo, maakte van een stuk wrakhout, twee halve kokosnoten en zes staaldraden van de kapotte boot een soort gitaar, een instrument dat Peter tot op de dag van vandaag in zijn bezit heeft. Kolo’s muziek hielp de kinderen om de moed erin te houden.

Dat was hard nodig. In de zomermaanden regende het nauwelijks en werden ze gek van de dorst. De jongens bouwden een vlot waarmee ze het eiland probeerden te verlaten, maar dat werd En dan was er nog een zware storm, waarbij een grote boom op hun hut viel.

Op een dag ging het helemaal mis: Stephen gleed uit, viel van een klif en brak een been. Voorzichtig daalden de jongens af en hielpen hem terug naar boven. Ze verbonden Stephens been met takken en bladeren. ‘Maak je geen zorgen’, lachte ­Sione. ‘Wij zullen je werk doen, terwijl jij daar ligt

Het was zondag 11 september 1966 toen de jongens werden gered.

Op dat moment verkeerden ze in topconditie. Later zou de lokale arts, dr. Posesi Fonua, de jongens aan een medisch onderzoek onderwerpen en zich verbazen over hun gespierde lijven en Stephens perfect genezen been.

Maar het avontuur was nog niet voorbij. Bij aankomst in Nuku‘alofa­ werden de jongens opgewacht door de politie. Je zou denken dat de agenten dolgelukkig waren: zes verloren zonen die na anderhalf jaar terugkwamen.

Maar nee: ze enterden Peters boot, pakten de jongens op en gooiden hen in de gevangenis. Want ja, ze hadden vijftien maanden eerder die boot van meneer Taniela Uhila ‘geleend’, en die was daar nog steeds boos over.

Gelukkig had Peter een plan. Hij realiseerde zich dat dit schipbreukverhaal een perfect Hollywoodscript was. Zes kinderen, alleen op een eiland – mensen zouden het nog jaren navertellen. En Peter had contacten bij de televisie. Als accountant van zijn vaders bedrijf

Peter wist dus wat hem te doen stond. Vanaf Tonga belde hij de manager van Channel 7 in Sydney. ‘Jullie mogen de Australische rechten, geef mij de wereldrechten’, zei hij. ‘Dan bevrijden we deze jongens uit de gevangenis en brengen we hen, met jullie filmploeg, terug naar het eiland.’

Vervolgens stapte Peter naar meneer Uhila, gaf hem 150 pond voor zijn oude boot, waarna de jongens werden vrijgelaten – op voorwaarde dat ze zouden meewerken aan de film.

Een paar dagen later arriveerden de medewerkers van Channel 7, in een oude DC-3 die eens per week op Tonga landde. ‘Uit dat vliegtuig stapten drie van die televisietypes’, grinnikte Peter tegen Maartje en mij. ‘In hun stadse kleding met puntschoenen.’

De jongens bouwden een vlot om weg te komen van het eiland, maar dat brak in de golven. Foto: John Carnemolla

Toen het gezelschap samen met de zes jongens aankwam bij ‘Ata, lagen de televisietypes al misselijk tegen de reling. Erger nog: ze konden niet zwemmen. ‘Maak je geen zorgen’, zei Peter, ‘deze jongens zullen jullie redden.’ De kapitein roeide de trillende mannen naar de branding.

‘Hier gaan jullie eruit.’

Vijftig jaar later, toen Peter ons over dit moment vertelde, kreeg hij weer tranen in zijn ogen – van het lachen dit keer. ‘Dus ik gooide ze uit de boot, en die Australische televisielui begonnen te zinken. De jongens doken achter ze aan en sleepten ze door de golven, het strand op.’

Vervolgens moesten ze de klif op, waar ze de rest van de dag mee bezig waren. Eenmaal boven aangekomen was de televisieploeg helemaal gesloopt. De documentaire over ‘Ata was dan ook geen succes. Hij was slecht geschoten en een groot deel van de 16mm ging verloren. Zo bleven er maar dertig minuten over. ‘Of nu ja’, zei Peter, ‘twintig minuten plus reclame.’

Toen ik van de Channel 7-documentaire hoorde, vroeg ik me af of hij nog te vinden zou zijn. Peter had hem niet. Vanuit Nederland schakelde ik een historisch onderzoeksbureau in, dat gespecialiseerd is in het zoeken en restaureren van oude programma’s. Maar waar zij ook zochten, ze konden hem niet vinden. Gelukkig kon Peter me in contact brengen met een andere filmmaker, Steve Bowman, die de jongens in 2006 had opgezocht.

Een van de vele feesten na de redding van de jongens. Foto: John Carnemolla

Steve was gefrustreerd dat het verhaal van de zes jongens nog steeds niet beroemd was. Zijn documentaire was nooit uitgezonden, omdat zijn distributeur failliet ging. Steve was zo vriendelijk zijn ruwe interviews met de jongens te delen, bracht me in contact met de oudste schipbreukeling, Sione, en sterker nog: hij vertelde me dat hij de enige kopie van die originele 16mm-documentaire van Channel 7 in bezit had.

‘Mag ik ’m zien?’ vroeg ik Steve.

‘Natuurlijk’, antwoordde hij.

En daar zat ik dan: maanden nadat ik op een obscuur blog over zes kinderen uit Tonga had gelezen, keek ik op mijn laptop naar de beelden uit 1966. ‘Ik ben Sione Fataua’, begon het. ‘Vijf klasgenoten van het St. Andrew’s College en ik spoelden aan op dit eiland, in juni 1965.’

De vreugde was enorm toen de jongens terugkeerden bij hun families in Tonga. Vrijwel alle negenhonderd inwoners van het eiland Ha‘afeva stonden hen op te wachten. ‘Zodra het ene feest was afgelopen’, vertelt de voice-over van de Channel 7-­documentaire uit 1966, ‘begonnen de voorbereidingen voor het volgende.’

Peter werd een nationale held. Al snel kwam er bericht van koning Taufa‘ahau Tupou IV, of de kapitein opnieuw op audiëntie wilde komen. ‘Dank voor het redden van zes van mijn onderdanen’, zei de koning, ‘is er nu iets wat ik voor u kan doen?’

De kapitein hoefde niet lang na te denken. ‘Jazeker! Ik zou graag kreeften komen vangen in deze wateren en hier een bedrijf beginnen.’

De koning gaf zijn toestemming. Peter voer terug naar Sydney, waar hij zijn baan in het bedrijf van zijn vader opzegde en een nieuw schip liet bouwen. Vervolgens liet hij de zes jongens overkomen om hun te geven waar het hun om begonnen was: een kans de wereld te ontdekken. Sione, Stephen, Kolo, David, Luke en Mano werden de bemanning van Peters nieuwe vissersboot.

De naam van die boot? ‘Ata.

Peter en (van rechts naar links) Stephen, Luke, Kolo, David, John en Mano. Achter zie je de boot die Peter vernoemde naar het eiland waarop hij de zes jongens vond: ATA. Foto: Fairfax Media / Getty
cijfer 6

Dit is de echte Lord of the Flies.

En wat blijkt: het is een hartverwarmend verhaal. Het is een verhaal waar liedjes en romans, toneelstukken en blockbusters aan zouden moeten worden gewijd.

Maar het is een onbekend verhaal. Terwijl William Golding nog altijd wordt gelezen, zijn de jongens van ‘Ata anoniem gebleven. Golding wordt door televisiehistorici zelfs gezien als de geestelijk vader van een van de populairste genres op de buis: ‘reality-tv’.

De aanname van dit soort shows – van Big Brother tot Temptation Island – is dat mensen zich als beesten gedragen als je ze vrijlaat. ‘Ik las en herlas Lord of the Flies’, zei de bedenker van de hitserie Survivor eens. ‘Ik las het toen ik twaalf was, nog een keer toen ik twintig was, nog een keer toen ik dertig was, en

De moeder van het genre is MTV’s The Real World. Sinds 1992 begint iedere aflevering met een deelnemer die zegt: ‘Dit is het ware verhaal van zeven vreemdelingen […]. Ontdek wat er gebeurt als mensen niet meer aardig zijn voor elkaar, and start getting real.’

De zes jongens na hun redding. Foto: John Carnemolla

Liegen, bedriegen, krenken en kwetsen – iedere keer wordt het als ‘realistisch’ en ‘echt’ opgevoerd. Maar wie zich verdiept in de productie van zulke programma’s slaat steil achterover van de hoeveelheid bedrog die nodig is om het slechtste in de mens naar boven te halen. Kandidaten worden voorgelogen, dronken gevoerd en tegen elkaar uitgespeeld.

De Amerikaanse show Kid Nation zette eens veertig kinderen bij elkaar in een verlaten stad, in de hoop dat ze elkaar te lijf zouden gaan. ‘Ze stuitten er steeds op dat we het te goed met elkaar konden vinden’, zou een van de deelnemers zich herinneren, ‘en dan moesten ze iets bedenken

Je zou nog kunnen zeggen: ach, wat maakt het uit? Mensen begrijpen wel dat het entertainment is.

Maar verhalen zijn zelden zomaar verhalen. Vaak werken ze als nocebo’s. Uit recent onderzoek van de psycholoog Bryan Gibson blijkt dat het kijken van Lord of the Flies-achtige televisie mensen Het verband tussen kinderen die gewelddadige beelden zien en agressie in het latere leven is sterker dan de link tussen asbest en kanker,

Nog duidelijker is het effect van cynische verhalen op ons wereldbeeld. Britse onderzoekers ontdekten dat meisjes die meer reality-tv kijken vaker zeggen dat je gemeen en leugenachtig moet zijn ‘Degenen die de verhalen van een cultuur vertellen’, zei de mediawetenschapper George Gerbner eens,

Het is, kortom, tijd voor een ander verhaal.

De echte Lord of the Flies is een verhaal over vriendschap en trouw, een verhaal dat laat zien hoeveel we aankunnen als we op elkaar bouwen. Natuurlijk, het is maar één verhaal. Maar als we miljoenen tieners Lord of the Flies laten lezen, laten we hun dan ook vertellen over die keer dat er écht kinderen op een eiland aanspoelden.

Peter Warner (2017). Foto: Maartje ter Horst.

‘Ik gebruikte hun overlevingsverhaal in de lessen maatschappijleer’, zou de leraar van de zes jongens op de St. Andrew’s-school in Tonga later vertellen. ‘Mijn leerlingen konden er

En Peter en Mano? Die verloren elkaar nooit meer uit het oog. Wie vandaag een bezoek brengt aan die bananenplantage bij Tullera, in de buurt van Lismore, zou ze zomaar kunnen vinden. Twee lachende oude mannen, de armen over elkaars schouders. De een de zoon van een grootindustrieel, de ander een kind van de natuur. Vrienden voor het leven.

Nadat mijn vrouw Peter op de foto heeft gezet, rommelt de kapitein nog wat in zijn kast. Dan drukt hij een dikke stapel A4’tjes in mijn handen: zijn memoires, die hij heeft geschreven voor zijn kinderen en kleinkinderen.

Ik lees de eerste zin. ‘Het leven heeft me veel geleerd’, staat er, ‘inclusief de les dat je altijd naar het goede en positieve moet zoeken in mensen.’

Links: Mano in 1966 (foto: Foto: John Carnemolla), rechts: Mano in 2017 (foto: Maartje ter Horst)

Addendum: In een eerdere versie van dit stuk stond dat William Golding zijn kinderen zou hebben geslagen. Dat was gebaseerd op Goldings eigen verslag van een kussengevecht met zijn zoon waarin hij naar eigen zeggen zijn zoon sloeg totdat die bijna in tranen was. Goldings dochter heeft in een ingezonden brief aan – waar een van dit stuk verscheen – laten weten dat hun vader hen nooit heeft geslagen. Daarom heb ik de passage geschrapt.

Meer lezen?