De Correspondent leest voor
Hizir Cengiz - God is het verhaal dat je jezelf vertelt
SoundCloud

De nacht voordat mijn eerste werd gepubliceerd, had ik een nachtmerrie: ik was een dakloze geworden. Ik zwierf ’s nachts door de straten en steegjes van Den Haag en neuriede Koerdische klaagzangen. Ik was verstoten en verscheurd, had alles verloren, omdat ik de dag ervoor aan vrienden en familie verteld had dat ik betwijfelde of God bestond. Niemand anders was op straat, ik had zelfs geen God meer die mij kon horen jammeren. Achteraf bleek het onterecht, maar de vrees zat er dus goed in. 

In de interviews voor deze serie onderzocht ik hoe andere gelovigen omgaan met twijfels. Althans, eigenlijk was ik vooral benieuwd of een gelovige überhaupt wel mag twijfelen. 

Die worsteling met twijfelen was voor velen, vooral voor niet-godsdienstigen, niet te begrijpen. Ik maakte het mezelf moeilijk, zeiden sommigen. Tegelijkertijd vertelden medemoslims me dat het mij aan kennis ontbrak – wat klopt –, dat ik mijn moest versterken, mijn gebeden moest verrichten, dat de twijfels duivelse influisteringen waren. 

Twijfelen is een zwakte, begreep ik. 

Wat een kluizenaar me leerde over de weg van je hoofd naar je hart

Als eerste interviewde ik een kluizenaar, aan wie ik nog steeds vaak moet denken. Zijn sobere en met gebeden ingevulde levensstijl roerde me. Zijn levensloop is een vertelling, zei Van den Berg. God heeft het allemaal voorgeschreven.

Het had zo moeten zijn dat hij eerst een kei op het toneel was, in binnen- en buitenland optrad als poppenspeler, en uiteindelijk zijn vrouw en kinderen verliet, op de fiets vertrok naar een plek voor hem alleen, waar hij zich ongestoord en onvoorwaardelijk kan richten tot God. Via een omweg belandde hij in de tuin van een ouder echtpaar, waar hij een eigen keukentje, hutje en ark heeft en nu zijn leven op zijn manier aan God wijdt.

Ik wilde, nadat ik zijn had gelezen, Van den Berg graag ontmoeten. Ik had het gevoel dat ik moest, dat ik geroepen werd. Van den Berg had in eerste instantie niet zo’n zin in een interview met een moslim, zei hij toen ik hem belde. Hij was bang dat het zou uitmonden in een discussie over wat de echte Waarheid was: de islam of zijn leer.

God heeft het allemaal voorgeschreven

Dat ik de biografie van Van den Berg tegenkwam, ik hem opzocht in Neerijnen in Gelderland, en we elkaar ontmoet hebben is misschien wel een nieuwe wending in de Goddelijke vertelling, zei Van den Berg. In die van hem, of misschien wel in die van mij. Wil God mij niet een kant op duwen, vroeg ik me af. Dat Hij met mijn bezoek aan Van den Berg wil zeggen: kijk, jongen, zo kan het ook. Als ik geen andere dromen had, zoals een grootheid worden in de journalistiek, of officier van justitie, had ik wellicht ook zo’n plekje gezocht, alleen voor mij, en God en Zijn engelen. 

Ik vroeg me af of Van den Berg niet radicaal voor God kiest, juist om tegenspraak te mijden en twijfels niet toe te laten – aan duivelse influisteringen, zo je wil. Nee, hij had geen twijfels. Al is er een ‘antikracht’, die hem in verleiding probeert te brengen, vertelde Van den Berg.

Na afloop vroeg ik me af of zijn huidige bestaan niet een toneelstuk is, juist omdat er grote overeenkomsten zaten tussen het laatste stuk dat Van den Berg speelde, Genoeg Gewacht, en zijn huidige leven. Zijn langstlopende stuk, met Neerijnen als het decor, bezoekers zoals ik als nietsvermoedende tegenspelers, en zijn godsbeleving een improvisatie. 

Wat een rabbijn, een zangeres en een non me leerden over dichter bij God komen

Het tweede gesprek was met de jonge rabbijn Met hem had ik een van de bijzonderste gesprekken. Rookmaaker zweeg over zijn eigen godsbeeld. Hij sprak Gods naam niet eens uit. Ik leerde van hem dat je je godsbeeld zelf inkleurt, en dat je die tekening voor jezelf houdt. 


Maar ook dat het godsbeeld met de tijd mee kan veranderen. God is particulier, God ontdek je zelf. God is als een tabula rasa, een onbeschreven blad: je bent baas over je eigen godsbeeld.

Ik interviewde daarna zangeres Karima el Fillali die met het zingen van klassiek Arabische liederen En eigenlijk moet je daarvoor zo dicht mogelijk bij jezelf blijven, zei El Fillali, want

Als laatste interviewde ik Lúcia Schnekemberg, een non die niet meer in kloosters, maar in een huisje bij een boerderij in Harmelen bij Utrecht woont. Ik was verwonderd, omdat nota bene een zuster zei dat je je ook staande kan houden  

Wat een predikant me leerde over ademruimte in het geloof

Een ander gesprek, dat niet gepubliceerd is, maar dat ik zeer waardevol vond, had ik met predikant Piet van Veldhuizen in zijn protestantse kerk De missie van deze gemeenschap: ‘Aandacht voor mensen, Ruimte voor God, Kerk voor de wereld’. 

Van Veldhuizen is een man die, als hij ook maar iets denkt te begrijpen, dat idee in twijfel trekt, telkens weer. Zo kan het dus ook, dacht ik. Een predikant die twijfelen juist aanmoedigt. De gelovige is als een puber, zei Van Veldhuizen: om volwassen te worden, moet hij opstandig zijn, ergens tegenaan schoppen en graven.

Er moet ademruimte zijn in het geloven. 

‘Je maakt Hem te klein als je denkt dat je weet hoe het precies zit’

‘Al het denken over God is aan de ene kant waardevol, en aan de andere kant is het naïef: je maakt Hem te klein als je denkt dat je weet hoe het precies zit’, zei Van Veldhuizen. Daarom vindt hij dat zijn kerk niet per se de waarheid in pacht heeft. Hij vreest de stellige gelovige die niets wil weten van andersdenkenden, die een lijn trekt tussen zichzelf (en de mensen die geloven zoals hij) en anderen. Op die manier geloven maakt meer kapot dan je lief is, zei Van Veldhuizen. Vandaar dat De Ark besloot om de drang anderen te bekeren los te laten. 

God is onvoorstelbaar groot en wat De Waarheid exact is, zal geen mens ooit weten, ook een predikant niet, laat staan een jongeman als ik. Met die geruststellende gedachte vertrok ik naar huis. 

Waarom twijfelde ik nu pas over God?

Hoewel ik met eerlijke, openhartige, goedbedoelende gelovigen sprak en ik mocht uitpluizen hoe zij naar God keken, heb ik toch niets nieuws over God zelf geleerd. En nergens vond ik God. 

Misschien had ik daarop gehoopt. Kluizenaar Van den Berg had eens de hand van God op zijn hart gevoeld. Zuster Lúcia had een visioen: ze zag Jezus, die midden op een berg stond, in Brazilië. Hij glom van geluk.

Zelf ben ik nog altijd op zoek naar God. Achter elke boom hoop ik Hem te zien, ik heb Zijn aanwezigheid in alles beredeneerd, alles begon en eindigde met God, maar nooit heeft Hij een glimp getoond van zichzelf of met een arm om mijn schouder gefluisterd: rustig jongen, dwaal niet zo, Mijn bestaan is echt geen fabel.

Waarom had ik eigenlijk over de verhalen over God, Zijn engelen en de profeten niet veel eerder twijfels? Hoezo gingen de Romeinse mythen die ik leerde tijdens de lessen Grieks en Latijn, de sagen en sprookjes er niet als zoete koek in? Hoezo trok ik in de vijfde klas wel wiskundeformules in twijfel? Waarom gebruikten we formules die eens bedacht waren, zonder ze zelf te onderzoeken, vroeg ik de docent. Hoezo zou ik ervan uit moeten gaan dat ze juist zijn? 

Wat verwacht God eigenlijk?

Mijn oud-wiskundedocent, een korte, gelovige vrouw met een Perzische tongval, zei dat ik moest ophouden vraagtekens te zetten bij al haar uitleg. Ik ging iets te ver, vond ze.

Ze herkende zich wel in mij, omdat ze als tiener ook zo’n periode had gehad. Maar ik moest soms gewoon aannemen dat de formules goed in elkaar zaten, vertrouwen hebben en vooral oppassen dat ik niet los zou raken van de realiteit. Want dan zou ik uiteindelijk zelfs God, en daarom ook mijzelf verliezen, zei ze. (Was dat een waarschuwing van God?)

Terwijl ik de afgelopen periode mijn godsbeeld opnieuw probeerde in te kleuren, vroeg ik me af wat Gods mensbeeld eigenlijk is. Hoe ziet Hij ons? 

De mens dient vergeving te vragen, zoals mij is geleerd. De mens is zondig. De mens is nietig. God is alwetend, de mens niet. Ongeacht wat andere gelovigen mij proberen te vertellen: verwacht God wel van mij dat ik stellig geloof? Dat ik het überhaupt kan? Verwacht Hij überhaupt dat ik twijfelloos voor Hem kies, altijd? 

God zal mijn twijfels vast niet erg vinden, besluit ik, omdat ik juist in mijn twijfels Hem zoek, met Hem bezig ben. Misschien is twijfelen ook een vorm van aanbidding.

Wat twijfelen aan het bestaande Godsbeeld kan opleveren

Eigenlijk had ik meer portretten willen maken van gelovigen, omdat het geloven van anderen mij fascineert. Toch was mijn recente over racisme in de islamitische gemeenschappen de perfecte afsluiting van mijn serie.

Weliswaar staat die column buiten de serie over twijfelen aan God, hij heeft er voor mij wel mee te maken. Door de twijfel gaf ik mezelf de moed kritisch te zijn over het godsbeeld. En zo ontstond ook de moed om openlijk kritiek te uiten op de rol van een deel van de islamitische gemeenschappen. 

Ik vreesde God als ik twijfelde – want wat als het nou echt toespelingen van de duivel zijn? –, vreesde voor mijn omgeving als ik mijn gedachten hierover uitsprak, vreesde om kritisch te zijn op mijn omgeving, de gemeenschap. Die angst voor hen en Hem had ik mezelf aangepraat en wijsgemaakt.

Door te twijfelen aan het denken van de generaties voor ons, bevestigen we de feilbaarheid van de mens

Iemand met wie ik sprak, ook een jonge moslim, vroeg me hoe ik de God van mijn ouders durfde te bevragen. Ik zaagde daarmee de poten onder de troon van mijn ouders af. Vaders zijn immers heiligen en bevindt zich het paradijs – al hebben vader, broers en ooms het vooral voor het zeggen. Ik moest op mijn tenen lopen, geen tegenspraak hebben, niet kritisch zijn, vond hij. 

Maar juist hij en ik en andere jongeren moeten vragen stellen over wat zo vaak als vanzelfsprekend wordt gezien: de wetten en regels, visies, bijvoorbeeld die op de rol van de man en de vrouw, gewoonten, tradities, de inrichting van onze straten – wie zetten we op een sokkel? We moeten ons afvragen of we niet toe zijn aan verandering, of de manier van denken die we overnemen van onze ouders vooruitgang niet in de weg zit. 

Door te twijfelen aan het denken van de generaties voor ons, bevestigen we de feilbaarheid van de mens: zij kunnen ernaast zitten. En dit past weer, volgens mij, in het mensbeeld van God. 

Wat de gelovige zichzelf vertelt

De antwoorden op mijn vragen over God, zouden ook de antwoorden zijn op mijn vragen naar waarom we bestaan en sterven. God geeft en neemt, vandaar dat ik er ben en uiteindelijk hier niet meer zal zijn. Als God zou wegvallen, zou ik geen verklaring hebben voor mijn bestaan. God is het verhaal dat ik mezelf vertel. Het verhaal waar ik zo lang zo intens in heb geloofd. En nog steeds enigszins doe. 

Al zou ik het willen, ik denk niet dat ik God ooit van me af zou kunnen schudden. Ik ben geen eend die als hij het water uitstapt aan de kant de druppels van zijn lijfje kan wiebelen, alsof hij nooit nat is geweest. Ik zal het pad van God nooit geheel kunnen verlaten.

Niet alleen omdat ik dan mijn bestaan en de zin ervan niet meer zou kunnen verklaren, ik met lege handen kom te staan, maar ook omdat ik te zeer ondergedompeld in God ben en te zeer doordrongen van God. Zo zal ik altijd de angsten voor duivelse krachten behouden, mezelf altijd afvragen of de plek waar ik ben, ook de plaats is waar ik wil zijn en hoor te zijn als ik sterf.

Is de overtuigde gelovige niet gewoon een meesterverteller? Omdat hij in staat is zichzelf totaal te overtuigen, zichzelf zoet te houden met God en een leven in het hiernamaals waar alles koek en ei zal zijn, waar er geen lijden en armoede is. Waar alles harmonieus is. Zo heb ik mezelf ook altijd verteld: nu een arme sloeber, straks een inwoner van Al Djannah, het paradijs. 

Zonder enig hard bewijs is de overtuigde gelovige zeker van zijn zaak. Hij kan zelfs zo ver gaan dat hij zijn dagen vult met vijf gebeden of tienden geven, dat hij zich kleedt zoals voorgeschreven, dat hij een punt achter zijn succesvolle carrière zet, op de fiets stapt en vrouw en kinderen achterlaat. 

Overal en in alles kan je goddelijke aanwezigheid redeneren, zoals ik ook heb gedaan. Alle facetten van het bestaan kan je met gemak ombuigen naar bewijs dat er wel een Almachtige moet zijn. Het geluk dat op mijn pad is gekomen, was geschonken door God. Het ongeluk was er om mij doorheen te worstelen, God wilde zien of ik mijn geduld niet verloor.

Misschien is religie net kwakzalverij.

En tegelijkertijd, bedenk ik me, is misschien niet alleen geloven een wereldbeeld waar we onszelf van overtuigen, maar geldt dit voor elk verhaal en levenshouding: bijvoorbeeld dat de oorsprong van het bestaan de oerknal is, dat de meeste mensen deugen, of juist niet, dat het bestaan geen zin heeft, of juist wel. Misschien zijn wij wel onze eigen goden. 

Meer lezen?

Racisme is ook in mijn islamitische gemeenschap een probleem Waarom benoemt niemand het anti-zwart racisme dat woekert in de islamitische gemeenschap? Waarom wil men zijn vingers daaraan niet branden? Lees mijn column hier