Waarom worden sommige mensen ziek en anderen niet? Onderschat de rol van stress niet, zegt psycholoog Paul Verhaeghe 

Nina Polak
Correspondent Modern Leven
Illustraties door Robin Bonk (voor De Correspondent)

Psycholoog Paul Verhaeghe weet het al jaren: stress is funest voor geest én lichaam (die je eigenlijk niet los van elkaar kunt zien). De lockdown droeg de oplossing in zich: meer tijd nemen. Maar dat vergt een systeemverandering.

Paul Verhaeghe heeft veel kunnen nadenken de afgelopen tijd. Zo veel dat de Vlaamse psycholoog in een paar maanden een essay heeft geproduceerd over de existentiële vragen waarmee de coronacrisis ons confronteert. Houd afstand, raak me aan, dat 16 juli verscheen, is een pleidooi om deze angstige tijden aan te grijpen om andere keuzes te maken. Ongebreidelde groei is niet houdbaar: we hebben een nieuwe economie nodig als we ons duurzaam tot elkaar en de natuur willen verhouden. 

Grote stellingen, waarmee Verhaeghe voortborduurt op zijn vorige boeken Identiteit, Autoriteit en Intimiteit. In die trilogie brengt hij het psychisch (on)welzijn van het individu in verband met de marktgedreven maatschappij, waarin de dwang om succes te hebben alomvattend is. De psychiatrie, zijn eigen gebied, bepaalt daarbinnen wie normaal is en wie niet, en verklaart degenen die niet mee kunnen komen ziek. 

In 2018 verscheen Intimiteit, waarin een speciale rol is weggelegd voor trauma. Dat thema houdt mij de laatste tijd bezig, dus ben ik naar Gent afgereisd om Verhaeghe te spreken. Intimiteit gaat over de relatie die we hebben met ons lichaam en de vele vormen waarin de geest het lichaam kan beïnvloeden en andersom. 

Nadat je het boek gelezen hebt, beklijft het gevoel dat het hele onderscheid tussen lichaam en geest volkomen achterhaald is

Sterker nog, nadat je het boek gelezen hebt, beklijft het gevoel dat het hele onderscheid tussen lichaam en geest volkomen achterhaald is. Trauma en posttraumatisch-stresssyndroom (PTSS), waarbij herinneringen zich vaak vertalen in lichamelijke klachten, zijn daar een ultiem voorbeeld van. En er zou meer aandacht moeten zijn, denkt Verhaeghe, voor de enorme ziektelast die zij veroorzaken – zowel voor de ggz als de reguliere zorg.

Verhaeghe haalt me op in de spookachtig lege kantine van de Universiteit Gent, waar hij hoogleraar klinische psychologie is. Hij heeft me gevraagd om van te voren zijn opgenomen over trauma te bekijken, zodat we dit enorme onderwerp met een gedeeld referentiekader te lijf kunnen. 

Maar dat referentiekader is breed. In de video’s zie ik een klassieke hoogleraar aan het woord: erudiet, tikje streng, nogal ehm... Vlaams. (‘Het gaat er hier anders aan toe dan bij jullie’, waarschuwt hij me van tevoren.) Zijn verhaal voert van Freud en de geschiedenis van de psychiatrie, via de Vietnamoorlog en de vrouwenbeweging van de jaren zeventig naar de en de huidige diagnostische praktijk. Iets ongrijpbaars als trauma kun je vanuit talloze hoeken aanvliegen. Juist dat maakt het een geknipt onderwerp voor Verhaeghe, die de dingen graag in grote gebaren met elkaar verbindt. 

Ik realiseer me pas relatief kort dat er een groot verband is tussen trauma en allerlei lichamelijke aandoeningen

Waarom was de tijd rijp om het in Intimiteit te hebben over trauma?

Intimiteit gaat erover dat de basis voor intimiteit tussen mensen een goede verhouding tot het eigen lichaam is. Bij getraumatiseerde mensen is die relatie bij uitstek ontregeld. Trauma is een raadsel, dat ons psychologen wijst op de beperking van ons begrip. Het is altijd prominent aanwezig geweest in mijn werk, maar ik realiseer me pas relatief kort dat er een groot verband is tussen trauma en allerlei lichamelijke aandoeningen. Ik wist natuurlijk dat mensen met PTSS vaak lichamelijke klachten hadden naast hun psychische problemen, maar dat er ook een sterke correlatie is tussen trauma en zogenaamd puur fysieke ziekten, was nieuw voor me.’ 

Hoe kwam je tot die ontdekking? 

‘Al een jaar of tien krijg ik steeds meer onderzoek onder ogen waaruit blijkt dat psychologische en sociale factoren zeer doorslaggevend zijn voor de gezondheid. Het meest baanbrekend is een studie uit 1998, waarin acht Amerikaanse onderzoekers 17.000 volwassenen ondervroegen om na te gaan welke factoren bijdroegen aan hun gezondheid. Ze vroegen daarbij onder meer naar jeugdtrauma’s.

‘De resultaten waren schokkend. Van deze gezonde, goed functionerende Amerikanen zei 28 procent fysiek mishandeld en 21 procent seksueel misbruikt te zijn. Op zich al verrassend veel, maar nog opmerkelijker was het later ontdekte verband met ziekte. De groep werd vijftien jaar lang gevolgd, om verbanden te vinden tussen hun voorgeschiedenis en hun gezondheid. De conclusie: hoe meer traumatische situaties iemand had meegemaakt, des te slechter was de gezondheid. Het verband tussen psychosociale trauma’s en lichamelijke ziekten was onmiskenbaar.

‘Nu maakt zo’n statistisch verband natuurlijk niet duidelijk hoe het in zijn werk gaat. Waarom worden sommige getraumatiseerde mensen wel ziek, en anderen niet? En waarom kan een traumatische voorgeschiedenis aan de basis van zoveel verschillende aandoeningen liggen? Ziekten zijn het complexe resultaat van een biopsychosociaal samenspel. De lichamelijke kant kennen we vrij goed, want daar ging decennialang de meeste aandacht naar uit. Maar ook over de impact van de psychosociale omgeving op de gezondheid wordt steeds meer bekend.’ 

De maatschappelijke aandacht voor trauma komt historisch gezien in golven, leg je in een college uit aan je studenten psychologie. Waarom is die geschiedenis belangrijk? 

‘Psychologen en psychiaters kennen hun geschiedenis nog maar nauwelijks. Ik onderwijs het om aan te tonen dat processen zich herhalen. Daar kun je belangrijke lessen uit trekken. Zeker met trauma zie je die golfbeweging van interesse door de geschiedenis heen, al blijft de erkenning ervan gelukkig wel groeien. 

Zeker met trauma zie je die golfbeweging van interesse door de geschiedenis heen, al blijft de erkenning ervan gelukkig wel groeien

‘Aan het einde van de negentiende eeuw beginnen artsen – onder wie Freud en zijn tijdgenoten Breuer en Janet – voor het eerst bij hun patiënten te ontdekken dat een voorgeschiedenis van seksueel misbruik effecten kan hebben op het huidige functioneren. Ze lopen aan tegen wat we tegenwoordig PTSS noemen. Wat deze artsen zien bij hun patiënten zijn zogenoemde ‘conversiesymptomen’: onbewuste herinneringen die een ingrijpend effect hebben op het lichaam.

‘Vergelijkbare symptomen worden later aangetroffen bij veteranen die teruggekeerd zijn uit de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog: shellshock. Maar maatschappelijk is er nauwelijks begrip voor hun trauma. Deserteurs en watjes worden ze genoemd. Een groep psychiaters stapt naar de rechter om te eisen dat deze soldaten serieus genomen worden, maar tevergeefs. En dat terwijl verschillende verslagen die we hebben van de loopgravenoorlog – zoals de sterke romans van Pat Barker – misschien wel de beste klinische omschrijving van PTSS bieden.

‘Het is pas ruim na de Tweede Wereldoorlog, in de jaren zeventig, ten tijde van de protestbeweging tegen de en de verschillende emancipatiebewegingen, dat er echte aandacht komt voor de gevolgen van trauma.’

Emancipatiebewegingen... die zie je nu weer aan alle kanten opkomen. 

‘Ja, daar hangt die golfbeweging mee samen. Sinds het begin van deze eeuw zijn een aantal dingen samengekomen: seksueel misbruik binnen de kerk, #MeToo en de dekolonisatiebeweging. Het gemeenschappelijke kenmerk van deze tendensen is dat ze de aandacht vestigen op trauma en vragen om erkenning daarvan. 

‘Dat wordt overigens vaak verkeerd begrepen door de veroorzakers van trauma’s. In het geval van de kerk, bijvoorbeeld, zijn de aanstichters weliswaar bereid om schadevergoedingen te betalen, maar zelden om schuld te bekennen. En juist dat is zo belangrijk, omdat een slachtoffer zich vaak schuldig voelt. Dat is een van de vele grote mysteries rond trauma: waarom voelt iemand die overduidelijk slachtoffer is zich zo dikwijls schuldig?’

De noodzakelijke maatschappelijke aandacht voor trauma schiet makkelijk door in een banalisering van het begrip. Zodat alles ineens een trauma mag heten

Heeft dat ermee te maken dat slachtoffers vaak op ongeloof stuiten? 

‘Het is geen afdoende verklaring, maar het speelt wel een rol. Het probleem is ook dat de noodzakelijke maatschappelijke aandacht voor trauma makkelijk doorschiet in een banalisering van het begrip. Zodat alles ineens een trauma mag heten. Als een blik, een uitspraak, een beeld al traumatisch genoemd wordt, dan komt dat de geloofwaardigheid niet ten goede.’ 

Bestaat er volgens jou zoiets als intergenerationeel trauma, waarbij een kind het trauma van zijn ouders of zelfs grootouders overneemt?

‘Zeker. In de psychoanalyse bestaat dat begrip al heel lang. Na Freud zijn er een aantal analytici geweest die ontdekten dat het trauma van grootouders doorwerkte bij kinderen. Er is inmiddels voldoende klinisch bewijs voor, zonder dat men het precies begrijpt. Maar ik vermoed dat stressonderzoek en epigenetica nog wel eens een sleutel zouden kunnen opleveren.’ 

Stress, het woord komt niet voor niets voor in posttraumatisch-stresssyndroom: het speelt een belangrijke rol bij trauma. Maar ook in het algemeen is stressregulatie een cruciale factor voor de gezondheid, denk je. 

‘Hoewel ook dat het risico in zich draagt een modewoord te worden, is stress een sleutelbegrip om het verband aan te tonen tussen het sociale, het psychische en het lichamelijke, dat voor mij zo belangrijk is. Ook dat houdt de psychiatrie al bezig sinds Freud. Die beschrijft de impact van trauma als het ‘vernietigen van de ‘prikkelschilden’, die ons moeten beschermen tegen prikkels van buitenaf. Dat is zo hedendaags: je vindt perfect vergelijkbare ideeën over stress en overprikkeling in moderne concepten als hoogsensitiviteit en burnout. 

‘Veel populaire behandelingen hebben ook daarmee te maken. Yoga, mindfulness, zelfs : ze gaan allemaal over het hanteren en afvoeren van spanning. Dat dit zo werkt, weten we al eeuwen, maar hoe het precies werkt begrijpen we nog steeds niet. De woorden en concepten die we eromheen bedenken zijn metaforen, waarmee we het proberen te vatten. 

‘EMDR-therapeuten horen dit absoluut niet graag, maar in mijn optiek bestond er al zoiets in de negentiende eeuw. Toen probeerde de arts Josef Breuer grip te krijgen op de vreemde, lichamelijke symptomen van een aantal vrouwelijke patiënten. Pratend kwam hij nergens, de patiënten bleven maar zeggen dat ze het niet wisten. Pas toen hij ze onder hypnose bracht, in de hoop dat ze hem zo zouden antwoorden, volgde na een reeks associaties vaak een fysieke en emotionele ontlading, waarna de symptomen verdwenen. De diagnostische methode werd de behandeling.

Ontlading dus, wat gebeurt er dan? 

‘Nogmaals, het zijn concepten, en we kunnen alleen maar veronderstellen. Maar wat je ziet bij een techniek als EMDR is dat er een emotionele reactie plaatsvindt, die met praten niet kan worden bewerkstelligd. De ontlading is gekoppeld aan de emotie. Fysiek dus, want inmiddels is wel duidelijk dat het op een misvatting berust dat emoties puur psychische processen zijn, ze zijn sociaal en lichamelijk. Bij een geslaagde EMDR-sessie zijn mensen nadien ook serieus moe – er is een pak energie ‘ontladen’.

Ook emotie, suggereer je, verdient meer aandacht van de wetenschap. Je refereert vaak aan het werk van primatoloog Frans de Waal, die emoties bestudeert bij dieren.

‘In de wereld van de neurologie is het nog niet zo lang geleden dat het bestuderen van emoties werd afgedaan als nonsens. Idem bij de studie van dieren. De eerste onderzoeken van Frans de Waal op dat vlak werden nauwelijks serieus genomen – zeker niet door psychologen.’

‘Mede dankzij zijn inspanningen begint dat nu wat te kantelen, maar hier in de opleiding psychologie is nog geen enkel vak waarin emotie centraal staat. Het is allemaal cognitief, of neurowetenschappelijk. Endocrinologie ontbreekt vaak, en dat is geen toeval. Als studie van klieren en hormonen [en dus stress, NP] wordt het geassocieerd met emoties, ‘lagere’ functies, ooit zelfs typisch ‘vrouwelijke’ functies – wetenschap is nog steeds doordrongen van een mannelijke blik.’ 

Het affectieve is de onderbuik, het irrationele, daar willen we traditioneel weinig mee te maken hebben

‘Die beperkte aandacht is historisch gezien ook begrijpelijk, we zijn in het westen al sinds de Grieken gebrand op de ratio, en daar kwam nog de Verlichting overheen. Het affectieve is de onderbuik, het irrationele, daar willen we traditioneel weinig mee te maken hebben. Maar er gaan steeds meer stemmen op voor een nieuwe discipline, de psycho-neuro-endocrino-immunologie, afgekort als . Want uit onderzoek komt steeds weer naar voren dat verschillende regelsystemen binnen het lichaam en de sociale omgeving als één groot geheel functioneren.’ 

Je besteedt in je boeken veel aandacht aan de oorzaken en gevolgen van stress, maar wat de oplossing betreft, blijf je summier. Wat moeten we in de toekomst met deze inzichten?

‘Daarover, onder meer, gaat het essay dat ik schreef tijdens de coronacrisis. Vermindering van stress heeft vaak simpelweg te maken met met meer tijd nemen. Dat hebben we ondervonden tijdens de lockdown. Veel mensen durfden het niet te zeggen, maar vonden het eigenlijk wel fijn. Er was meer tijd. 

‘Daarop heb ik ook de nadruk gelegd. Meer tijd nemen, vooral waar het de opvoeding en scholing van onze kinderen betreft. Alle psychologen zijn het erover eens dat de kindertijd het allerbelangrijkste is voor de ontwikkeling. We beseffen als ouders te weinig dat we onze eigen stress doorgeven aan kinderen. Een vader die ‘s ochtends vol stress zit, geeft dat door aan zijn baby, een baby neemt dat over. Zo kweken we mensen die onder invloed van chronische stress potentiële ziektes in zich dragen. 

‘Het is gezond verstand en makkelijk gezegd, maar het vergt een systeemverandering om hier echt iets aan te doen. Je moet een maatschappij zo organiseren dat ouders echt de tijd hebben om zich met hun kinderen bezig te houden. 

‘De goede voorbeelden zijn altijd dezelfde, maar in de Scandinavische landen heb je, behalve hoogstaande kinderopvang, langdurig ouderschapsverlof dat verplicht door beide ouders moet worden opgenomen. Dat betekent niet dat iedereen verplicht thuis hoeft te zitten, een deel ligt ook bij het onderwijs.

Ik hoor van onderwijskundigen dat de stof die we op basisscholen in zes jaar leren, prima in drie jaar past

‘Ik hoor van onderwijskundigen dat de stof die we op basisscholen in zes jaar leren, prima in drie jaar past. Daaruit kun je wat mij betreft concluderen dat je kinderen de helft van de tijd kunt laten buitenspelen, sporten, andere dingen laten doen dan stilzitten, zoals dat van mijn generatie werd afgedwongen. We zijn allang niet meer dezelfde patriarchaal-autoritaire samenleving en toch wordt nog hetzelfde verwacht van onze schoolgaande kinderen. Als je wilt dat een tienjarige stilzit, moet je een bullebak worden. Dat willen we niet, dus plakken we er een labeltje op en gebruiken medicijnen tegen drukte. Dat is toch knettergek?’ 

Is het tijd om kinderen, zoals veel mensen suggereren, massaal mindfulness, psychologie of yoga te geven op school? 

‘Ik zou het zo ver allemaal niet zoeken. Laat ze gewoon langer buitenspelen.’ 

Lees verder