Ze was er even niet op voorbereid te gaan roepen. Haar stem slaat over, waardoor de naam Hans ineens drie lettergrepen heeft. Ze slikt en roept nog een keer. Hans kijkt en draait zich meteen weer om. Met opengesperde ogen gebiedt hij de vriend die achter hem loopt: ‘Oh nee, niet Dat. Die kant op.’

Dat, zich van geen kwaad bewust, duwt zichzelf omhoog uit de kleermakerszit, maar wanneer ze staat, en haar borsten even goed heeft gelegd in haar laag uitgesneden jurk, is Hans nergens meer te bekennen. Ze kijkt naar beneden, naar een vriendin die mee zit te klappen met muziek die er niet is, haar ongeschoren oksels schitterend in het groene podiumlicht. ‘Waar is Hans nou?’ Haar vriendin glinstert door, maar antwoordt niet.

Dat gaat op haar tenen staan en maakt haar nek lang. Geen Hans. Ze laat zich weer zakken op haar picknickkleed, pal voor het hoofdpodium. Daar zit ze waarschijnlijk al sinds vanmiddag toen het Bevrijdingsfestival begon; haar schouders zijn verbrand. Maar nu de schemer is ingevallen en de grootste act van de avond op gaat treden, wordt het te druk op het veld om nog comfortabel te kunnen zitten. Het lijkt Dat niet te deren - ze zet haar positie op de grond in als val. Vrouwen die over haar kleed struikelen negeert ze, maar voor strompelende mannen maakt ze haar rug hol, haar ogen groot en haar stem hoog. ‘Val je nou zomaar voor me? Ha!’

Hans was niet de enige die Dat niet wilde. Ook Mo (Heeeey Moooo) en Peter (Peter! Hey! Peter!) lopen snel door wanneer ze haar in de gaten krijgen. Dat snapt er niks van. Ze vraagt haar vriendin: ‘Zit het er echt niet naast?’ Haar koraalrode lipstick is in de rimpels boven haar lip getrokken, maar verder zit het prima. Haar vriendin reageert nog steeds nergens op.

Met haar borsten vooruit schuurt ze langs zoveel mogelijk mannen op weg naar een nieuwe zitplaats. ‘Oh. Sorry. Oeps’

De band rent het podium op en het publiek maakt een golfbeweging naar voren. Nu moet Dat wel opstaan. Ze rolt haar kleed op, stopt het in de handen van haar apatische vriendin, en met haar borsten vooruitgestoken schuurt ze langs zoveel mogelijk mannen op weg naar een nieuwe zitplaats. ‘Oh. Sorry. Oeps.’

Drie bands later sta ik bij de toiletwagens op een vriendin te wachten, als een man te dicht op me komt staan. Hij heeft een blond snorretje dat meer op een derde wenkbrauw lijkt, en draagt zo’n beige broek met twintig zakken. Die bij zijn kont zitten zo vol dat ze bijna in zijn knieholtes bungelen. Hij knipoogt en vraagt of hij mij niet ergens van kent. Ik duw hem van me af. ‘Nope.’ Iemand die ik niet ken.

Hij haalt zijn schouders op, zet twee stappen naar rechts en slaat zijn arm om een andere vrouw heen. ‘Dag schoonheid.’ Terwijl ik zie hoe hij voor de tweede keer binnen een minuut wordt afgewezen (‘Rot op, man’), kan ik een grijns niet onderdrukken. Wie weet heeft hij bij de volgende vrouw meer succes; ik hoop dat hij Dat snel ontdekt.

Lees ook over mijn ontmoeting met Kebab Kebab is bijna klaar met eten. In een poging een laatste goeie hap te maken van restanten vlees en sla vouwt Kebab zijn vingers onhandig weg onder het folie dat om het broodje heen zat. Zijn pink blijft haken, het folie springt open. Een druppel knoflooksaus spat van het folie omhoog. In mijn gapende mond. Lees hier mijn ontmoeting terug En mijn ontmoeting met De Bewoonster In de houten vloer van de eetkamer zitten kieren zo groot dat je er een pakje sigaretten tussen kunt stoppen. Ze zegt: ‘Dat komt doordat het echt hout is, dat moet kunnen ademen.’ Op het piepkleine balkon, dat uitkijkt op een muur en een ander balkon, droomt ze weg. ‘Ik zit hier ’s zomers met mijn krantje en een croissant. Beetje jam. Net vakantie.’ Lees hier mijn ontmoeting terug