Na Opwaaiende zomerjurken (1979) had ik nooit meer iets gelezen van Ik wist dat hij de zoon was van Klaas de Jong Ozn., een orgelspelende Neerlandicus die staatssecretaris van Onderwijs was in de jaren zeventig. En dat hij connecties had met Friesland en Zeeland. Oppervlakkige weetjes.

Toen in september zijn nieuwste roman uitkwam, waren er andere dingen die me bezighielden. Uit m’n ooghoeken zag ik het boek in de winkel liggen. Wat me opviel was de titel – saai en provinciaal – en de – onbeholpen geschilderd, echt lelijk. Soms heb je dat. Geen contact.

En toen barstte corona los. Door een betrekkelijk toeval aangemoedigd haalde ik toch Zwarte schuur in huis. Dat heb ik geweten. In die heftige eerste weken heb ik er in gewoond. De pandemie was erg, een relatiecrisis maakte het niet beter, maar wat ertoe deed was: hoe gaat het vandaag met Maris en Fran? Ik heb het boek zuinig gelezen, niet te veel bladzijden per dag. Pas toen ik het uit had, drong de coronacrisis weer vol tot me door.

Verschillende besprekingen in kranten waren gematigd tot zeer lovend. Grote roman. Diepe thema’s. Intussen heb ik ook tientallen reacties gezien van lezers op allerlei fora. Vooral boze en teleurgestelde, Oek de Jong zou niet kunnen schrijven en het boek is te dik, er gebeurt niks. Vervelend voor die mensen, maar mij nemen ze dit boek niet af. Wat die mensen misten was een Grote Roman van een Groot Schrijver. Maar dat is het niet. De schrijver heeft zichzelf zoekgemaakt.

Een onnadrukkelijk meesterwerk

Ondanks de titel en de omslag is dit voor mij een van die boeken die diep in het vlees snijden. Het raakt aan waar het om gaat. Hoe je omgaat met je angsten en je driften, wat liefde is, hoe die er vanzelfsprekend kan zijn en morgen weer niet, wat verlangen is, en waarom je dat mag wantrouwen, maar niet altijd. Dit is niet een goed of een slecht geschreven boek. Dit is inwoning in het leven van echte Menschen. Het is een onnadrukkelijk meesterwerk.

Het is er altijd, zijn daad van woede uit vernedering

Ogenschijnlijk speelt het in het heden. Maris Coppoolse is een gevierd schilder die de opening van een overzichtstentoonstelling in het Amsterdamse Stedelijk Museum beleeft. Zijn moment van triomf wordt overschaduwd door de onthulling in een weekbladprofiel van een rampzalig moment in zijn puberteit waarbij zijn Zeeuwse vriendinnetje noodlottig van een zolder valt.

Dat grotendeels weggestopte drama stuurt zijn levensloop, zijn kunst, zijn vermogen om relaties te onderhouden. Het drijft zijn artistieke dienstreis naar de kunst- en performancewereld van New York, waar faam en anonimiteit hem goeddoen. Die kunnen zijn schuld niet oplossen. Het is er altijd, zijn daad van woede uit vernedering.

Tot welk kwaad is een goed mens in staat?

Geweld. Het Kwaad. Waartoe is een ‘gewoon’ mens in staat, onder welke omstandigheden? Oek de Jong heeft in vraaggesprekken verteld over zijn zoektocht naar de diepste diepten van de menselijke ziel. Hij reist naar de lavastromen van het onderbewuste. In dit boek graaft hij met schijnbaar moeiteloos inlevingsvermogen in de diepere gevoelens van zowel de gepijnigde schilder als zijn leuk-lastige vrouw Fran, zijn stiefdochter-oorlogsfotograaf en andere vrouwen die zijn ziel openpulken. Je vergeet dat het een boek is, dat iemand het heeft zitten schrijven.

Toen ik Zwarte schuur uit had, ben ik direct in Hokwerda’s kind (2002) gedoken. Corona duurde voort. Het mensengeweld tussen Lin Hokwerda en haar vriend Henri, olieplatformmonteur en sadist, verkent waar afkeer, noodzaak en verlangen elkaar kruisen. De twee haatgeliefden en haar vader, van wie zij vervreemd is geraakt na de scheiding van haar ouders, zijn figuren die model hadden kunnen staan voor de schilderijen van Francis Bacon, van vlees en bloed, verwrongen, maar ondanks alles: echt. 

In mijn ogen is het een kleiner boek dan Zwarte schuur. Oek de Jong schreef toen ook al goed, maar toch net iets minder dwingend, vloeiend en onvermijdelijk dan nu. Meeslepend was het wel. Hokwerda’s kind heeft in de tweede coronafase opnieuw als een licht kalmeringsmiddel gewerkt.

Ruwe planken waar hij later een verhaal van timmerde

Of het aan de huidige fase van de pandemie ligt betwijfel ik. Maar nu ik De Jongs weer eerdere roman Cirkel in het Gras (1985) aan ’t lezen ben, zie ik weer duidelijker de ruwe planken waar hij zijn verhaal van timmert. De lotgevallen van een Nederlandse dagbladcorrespondent Hanna Piccard en haar Italiaanse vriend, de kunsthistoricus Andrea Simonetti, worden bedacht en beschreven en hebben me halverwege het boek nog niet meegesleept. Het is erudiet, Italiaans en verantwoord, maar voor mij leeft het minder. De timmerman oefent voor een groter meubel.

De zwoele erotiek en de onbevangenheid van het jeugdsucces Opwaaiende zomerjurken mis ik in Cirkel in het gras. In Zwarte schuur zit alles erin, en beter. Ingehouden heftigheid en gegroeid schrijverschap. Een coronacadeau. Pier en Oceaan (2012) heb ik nog tegoed.

Luister ook:

Portret van Oek de Jong aan een tafel in zijn woonkamer. Podcast: Schrijver Oek de Jong verplaatste zich jarenlang in iemand die per ongeluk een misdrijf pleegde Deze week in mijn podcast Goede gesprekken: schrijver Oek de Jong, die me een inkijkje geeft in hoe hij schrijft. Hij vertelt hoe hij scènes voor zijn nieuwe roman Zwarte schuur schreef, en soms wel zeven keer herschreef. En al die tijd droeg hij in zijn hoofd een protagonist mee, die een misdrijf op zijn geweten had. Luister de podcast van Lex Bohlmeijer met Oek de Jong