Loopt het kind op de weg of loopt de weg door zijn speelruimte?
Overal in het land hangen spandoeken voor automobilisten en scholieren, dat ze moeten opletten: de scholen zijn weer begonnen. Maar is het niet gek dat de straat zo gevaarlijk is voor kinderen?
In de dagen direct na de zomervakantie belandt bijna een complete schoolklas aan fietsende kinderen op de eerste hulp. De rest van het jaar vinden er nog eens circa tweeduizend verkeersongelukken plaats waarbij kinderen tot 15 jaar ernstig gewond raken. En gebeuren er zeventien ongelukken per dag nabij scholen waar de politie aan te pas komt.
En dus zien we rond deze tijd van het jaar weer spandoeken hangen met de tekst: ‘De Scholen Zijn Weer Begonnen.’
Het is een terugkerende campagne van Veilig Verkeer Nederland (VVN). Dit jaar in de hoofdrollen: scholier Mats en zakenman Joop.
Hoe Mats, scholier, zich voorbereidt
Op de website van VVN leer je hoe ‘Mats’ van 12 zich voorbereidt op zijn eerste fietstochtje naar de middelbare school. Hij vraagt zijn moeder om samen met hem de route te verkennen. Want als hij als 12-jarige de weg moet zoeken, raakt hij afgeleid van het verkeer, en dan loopt hij gevaar. Daarna gaat Mats met hulp van de fietscheck van VVN na of zijn fiets in orde is. Stel dat zijn voorlicht het niet doet. Dan kan iemand in een auto hem in de donkere maanden die eraan komen misschien niet zien.
‘Iedereen veilig over straat’, is de slogan van VVN. Ook Mats moet daaraan zijn steentje bijdragen. Een logisch verhaal. Toch?
Hoe Joop, zakenman, zich voorbereidt
Zo leren we ook ‘Joop’ kennen, een man met gestreepte stropdas van middelbare leeftijd die met de auto op weg wil naar zijn werk, want ook De Kantoren Zijn Weer Begonnen. Al is het dankzij corona misschien wat rustiger op de weg.
In de campagnetekst vertelt Joop – donkerblauw pak, dito auto: ‘Kinderen verrassen nogal eens. Als je een groepje naast elkaar ziet fietsen, moet je erop beducht zijn dat ze een onverwachte move maken.’
Een logisch verhaal, toch?
En sympathiek ook van Joop dat hij meedenkt over het nog grillige gedrag van die kinderen.
De begintijd van de verkeerseducatie: automobilisten moesten oppassen
Ooit was het anders. Toen de automobiel nog maar net in de stad werd toegelaten, was het de bestuurder die zich moest aanpassen aan het leven daar, dat per definitie onvoorspelbaar was. Mensen gebruikten de openbare ruimte al millennia voor allerlei doeleinden. Van A naar B komen was er slechts één van, naast: ontmoeten, spelen, handelen en samenkomen.
Veiligheid op straat was in die eerste jaren niet een technisch maar een moreel vraagstuk: het was simpelweg onacceptabel dat de nieuwkomer dood en verderf zaaide onder gebruikers van de straat. In Groot-Brittannië was het om die reden aanvankelijk verplicht om iemand met een rode vlag voor de automobilist uit te laten lopen, die de stadsbewoners waarschuwde voor het gevaar.
Ook in Nederland was de automobilist degene die zich aan het leven in de stad diende aan te passen. In 1908, toen automobilisme nog gold als ‘sport’, drukte het Algemeen Handelsblad in het sportkatern de ‘wenken voor automobilisten’ af die waren opgesteld door de Amerikaanse president van de Chicago Automobiel Club.
Wie achter het stuur van een automobiel plaatsnam, had zich te houden aan een aantal gedragsregels:
- Nooit een hoek omgaan zonder een waarschuwingssignaal te geven.
- Het is dwaas in drukke straten anderen voorbij te willen rijden. De paar gewonnen ogenblikken vormen slechts een armzalige vergoeding voor het gevaar, dat men uitlokt.
- Vergeet nooit dat vrouwen en kinderen in gevaar bijna altijd juist het tegenovergestelde doen van wat zij moeten doen.
Automobilisten dienden zich bescheiden en galant op te stellen:
- Het is beter heel langzaam te rijden of stil te houden, dan te vertrouwen op eigen handigheid van uitwijken.
- Waar men de keus heeft in een ogenblik van groot gevaar tussen een medemens en zijn eigen wagen, moet altijd de wagen eraan geloven.
De laatste van de wenken getuigde van een diep besef dat het hier om een ethische kwestie ging. In plaats van het recht van de sterkste en snelste gold de verantwoordelijkheid van de sterkste en snelste:
- Men moet steeds voor ogen houden, dat, hoewel een voetganger honderdvijftig pond en uw wagen drieduizend pond weegt, dit niet tot de gevallen behoort, dat macht recht betekent.
Het begin van verkeerseducatie: voetgangers moeten oppassen
In heel korte tijd – een jaar of tien, vijftien – zou alles veranderen.
Toen er steeds meer auto’s de stad in kwamen, nam het aantal ongelukken schrikbarend toe. Aanvankelijk leidde dat tot een golf van protesten tegen ‘het dood en verderf brengende monster’. Hier kwamen onschuldige mensen om het leven!
Maar in de jaren erna kregen steeds meer mensen een auto. En omdat het steeds gevaarlijker werd op straat, leerden ouders hun kinderen om goed op te passen als ze naar buiten gingen: kijk goed links en rechts voor aanstormende auto’s en steek recht over! Speel niet op straat, maar in een speeltuintje.
Het voelt verstandig. En logisch. We moeten wel: de auto legt dit gedrag automatisch op, als een ongelukkige noodzakelijkheid.* Maar geef kinderen de verantwoordelijkheid om alsjeblieft niet dood te gaan, en je kunt ze ook roekeloos gedrag gaan verwijten. En daarmee verliezen ze hun onvoorwaardelijke onschuld.*
Kinderen stribbelen bovendien niet tegen als hun rechten worden ontnomen.* Een strijd om morele principes werd op deze manier via pragmatische keuzes beslecht. En al gauw was iedereen gewend aan dit ‘nieuwe normaal’.
Dat zie je terug in de oude kranten. In 1924, slechts zestien jaar nadat het Algemeen Handelsblad de ‘wenken’ van de Chicago Automobiel Club had afgedrukt, voedde dezelfde krant de lopende lezer nu op met ‘geboden’:
- Steek de straat rechthoekig over.
- Kijk rechts en links alvorens het trottoir te verlaten.
- Blijf in geval van gevaar in de as van den weg staan.
- Blijf niet staan aan den rand van het trottoir.
- Houd rechts op het trottoir.
- Blijf niet staan op den rijweg.
- Stap niet uit een in beweging zijnd voertuig.
- Steek geen kruispunt over, waar het verkeer geregeld wordt, vóór de weg vrij is.
- Steek pleinen zonder vluchtheuvels alleen over door de richting van het plein te volgen.
- Treed niet in het werk der politie bij de regeling van het verkeer.
Ook in de wet werd het nieuwe normaal vastgelegd. In 1936 werd een voetganger een ‘verkeersdeelnemer’: vanaf nu diende hij zich te houden aan de regels voor ‘het snelverkeer’. Als je de deur uit stapte kwam je nu niet meer in de gemeenschappelijke buitenruimte maar in het verkeer terecht: een wereld van steeds snellere machines, waar je niet in de weg moest lopen.
Tot op heden nemen we dit ‘normaal’ voor lief en wordt dit op allerlei plekken verankerd.
Het effect van het verkeersveiligheidsframe
Woorden weerspiegelen niet alleen de werkelijkheid, ze bepalen ook hoe we naar de wereld kijken en helpen zo de toekomst vormen. Dat betekent dat keuzes over hoe we over de veiligheid van mensen spreken en denken verregaande gevolgen hebben voor hoe we onze openbare ruimte gebruiken, en daarmee: voor hoe we daar met elkaar omgaan.
Neem bijvoorbeeld de taal van onze ongevallenstatistieken. De belangrijkste producenten daarvan – op dit moment zijn dat het CBS en de SWOV – en de media die hun persberichten overnemen, leggen vooral de focus op degene die omkomt of gewond raakt, niet op het feit dat het levensgevaarlijk is op straat, en hoe dat komt, of wie er een ander heeft doodgemaakt.
Natuurlijk is het verdrietig dat er mensen sterven op straat. Maar is het niet veel tragischer en problematischer dat we elkaar er zo makkelijk kunnen doodmaken? Per ongeluk?
Als we alleen de kwetsbare weggebruikers een naam geven, zien we de gevaarlijke weggebruikers over het hoofd
Je hoort deze dominante manier van denken over de straat ook goed weerklinken in de taal van Joop, de zakenman uit de campagne van VVN.
Kinderen ‘verrassen’ volgens Joop, en kunnen ‘een onverwachte move’ maken. Wat hij daarmee impliciet zegt is: de straat, de publieke ruimte, is niet geschikt voor kinderen. Dat is nogal een bewering, als je erover nadenkt. Want waarom zou de publieke ruimte er niet ook voor kinderen zijn? Inclusief het onverwachte en verrassende gedrag dat zij van nature vertonen en dat dus juist te verwachten en te verwelkomen is?
Met de schijnwerper op de mogelijke slachtoffers komt de aandacht in de maatschappelijke gesprekken naar aanleiding van de ongevallencijfers als vanzelf te liggen bij degenen die het meeste risico lopen. Zij moeten continu opletten, op hun hoede zijn en zorgen dat ze zichtbaar zijn.
Zij zijn de ‘kwetsbare weggebruikers’. Dat is de officiële verkeerskundige benaming voor wie er op straat lopen of fietsen. En daardoor gaat het gesprek vervolgens bijna automatisch over hoe zij zich beter kunnen beschermen. Niet appen op de fiets, helm op, niet door rood fietsen. Voor kinderen: geen maaltijden meer bezorgen. Daarvoor is het te gevaarlijk op straat.
Wat zou er veranderen als we het niet alleen hebben over 'kwetsbare weggebruikers' maar over ‘gevaarlijke weggebruikers'?
Het is zoals in die optische illusie, waar je zo makkelijk de ganzen ziet en zo moeilijk de vos die hen bedreigt. De ongevallenstatistieken die je in de media ziet, doen ons focussen op onze gansjes, de kwetsbaren, de potentiële slachtoffers. Wat zou er veranderen als we het zouden hebben over de vos? Over ‘gevaarlijke weggebruikers’? Over verkeersgeweld, in plaats van verkeersveiligheid?
Machines van 1.500 kilo rijden daar waar kinderen spelen
Verkeerseducatie wordt nu op driekwart van alle scholen in Nederland gegeven. Bij VVN en ook bij de ANWB zijn lespakketten te krijgen voor alle leeftijden, vanaf het moment dat kinderen kunnen kruipen. Zoals dit korte YouTube-filmpje dat VVN maakte voor de leeftijdsgroep 0 tot 4 jaar.
De video begint met een oproep van kinderen aan de volwassenen: ‘Hallo Nederland, letten jullie een beetje op ons?’ Boodschap: iedereen moet zijn steentje bijdragen.
En dan volgt er dit verhaal, van een onderzoeker op het gebied van hersenontwikkeling en gedrag, over waarom het voor peuters gevaarlijk is op straat.
‘Peuters zijn klein, waardoor het verkeer voor hen minder overzichtelijk is’, vertelt zij. ‘Ze kunnen bijvoorbeeld niet over geparkeerde auto’s, bloembakken en kliko’s heen kijken. Ook kunnen ze nog niet goed uit hun ooghoeken kijken, waardoor ze aankomend verkeer veel later zien.’
Vanuit het verkeersveiligheidsframe is dit een logische gedachtegang. Maar ligt het werkelijk aan hun imperfecte ooghoeken, dat de straat onveilig is voor peuters? Wat zou er gebeuren als Veilig Verkeer Nederland iemand dit verhaal laat vertellen?
We accepteren dat er mensen in machines van 1.500 kilo rondrijden in de directe leefomgeving van jonge kinderen
‘We accepteren dat er mensen in auto’s – machines van 1.500 kilo – rondrijden in de directe leef- en speelomgeving van jonge kinderen. In een poging ongelukken te voorkomen, zetten we een rond bord met het getal 30 op de weg, een snelheid voor automobilisten die voor een spelende peuter nog steeds levensbedreigend is. Wie harder wil rijden dan 30, kan dat meestal gewoon doen, en deze steeds grotere en sterkere machines rijden soepeler naarmate ze harder gaan. Dáárom is het voor peuters onveilig op straat.’
Maar dat vertellen we niet. ‘De ANWB leert kinderen hoe ze zich moeten bewegen in het verkeer’, zegt de campagneleider van het educatieprogramma Streetwise. Niemand die zich erover verbaast dat ’s lands grootste autolobbyorganisatie kinderen tegen betaling op scholen mag leren hoe ze zich moeten bewegen op straat.
Zo sterk zijn we gewend geraakt aan het idee van verkeersveiligheid dat we nauwelijks nog in staat zijn om te zien dat de focus op degenen die het meeste risico lopen een keuze is, waarover je principieel van mening kunt verschillen.
Verkeersongelukken zijn een sociaal probleem, dat je zou moeten willen oplossen
Hier volgt een oefening uit het werkboekje voor groep 4 van de verkeersmethode van VVN. Kleine Fabie leert zichzelf hier in veiligheid te brengen. Ze moet wel: als de naamloze bestuurder Fabie aanrijdt, heeft zijn auto nog geen krasje. Fabie daarentegen loopt misschien wel botbreuken of hersenletsel op.
‘Waar moet Fabie op letten?’ is de vraag. Zíj moet ervoor helpen zorgen dat deze bestuurder haar niet overrijdt.
Hoe logisch en goedbedoeld ook – wat we hele jonge kinderen hier leren is: als je niet verkracht wilt worden moet je niet laat door het bos fietsen, in een kort rokje.
En uiteraard gaat die vergelijking mank: iemand die een auto bestuurt is geen verkrachter. Ook voor diegene is het een absolute ramp om een kind aan te rijden. Maar een aanrijding is ook weer geen orkaan of aardbeving.
Net als een verkrachting is een aanrijding geen natuurgeweld, maar een sociaal probleem, iets wat je zou moeten willen oplossen. In plaats daarvan zadelen we onze kinderen op met een omgeving waarin ze continu gevaar lopen.
Pas op! Spelende kinderen
In groep 4 (7- en 8-jarigen) wordt kinderen afgeleerd te spelen op straat en algeheel spontaan kindergedrag te vertonen. Je wilt immers niemand laten schrikken in het verkeer. Niet zomaar de straat op rennen, niet op parkeerplaatsen spelen. Boodschap: de straat is niet van jou.
We leren onze kinderen zich op straat te gedragen volgens de verkeersregels. Dat betekent dus ook: niet volgens sociale regels. Zo leert Ben in onderstaande opdracht (voor groep 4, opdracht c) dat hij moet kijken of er iemand in de auto zit. Niet om naar zijn buurman of -vrouw te zwaaien, maar omdat hij zijn eigen veiligheid moet waarborgen.
Ook moet hij zo gaan staan dat mensen achter het stuur hem goed kunnen zien: het is zijn probleem als hij ‘onverwachts tussen de geparkeerde auto’s door de straat oversteekt’. Zoals het in de krant beschreven zal worden als het misgaat.
De nieuwe kleren van de keizer
In de hogere klassen van de basisschool raken we steeds meer gewend aan het feit dat de straat een gevaarlijke plek is, waar je geen ‘verrassende’, ‘onverwachte’ dingen kunt doen. Niet spelen op de parkeerplaatsen. Niet spelen op de rand van de stoep. Zeker niet met een bal.
In groep 5 en 6 leren kinderen de verkeerstaal in al zijn finesses: welke symbolen er zijn en wat ze betekenen, en waar op de weg je je dan zelf moet bevinden. Hoe het zo is gekomen dat we in deze wonderlijke, technische en strenge taal met elkaar praten over de straat, en hoe die ons sociale leven beïnvloedt, daarover gaan de lessen niet.
Het is als in het sprookje met de keizer die in zijn onzichtbare kleren paradeert: iedereen denkt dat het klopt, dus het zal wel kloppen, wat we doen.
In groep 7 en 8 leren de kinderen om te compenseren voor de mogelijkerwijs dodelijke fouten van volwassenen die in auto’s door hun leefomgeving rijden. Ze leren letterlijk deze zin: ‘Ik wil de gevolgen van fouten van anderen voorkomen door een veiligere keuze te maken.’ Zo leren ze dat al die risico’s, die doodernstige gevolgen, compleet normaal zijn.
En dan begint het echte werk: dan mogen ze zelf mee gaan denken hoe dit systeem te verfijnen en hun eigen vrijheid en zelfstandigheid te beperken. Dan krijgen ze dit soort opdrachten: hoe voorkom je dat een ree – of jijzelf, of jouw jongere broertje of zusje – de weg oversteekt?
En Mats?
Die leert ook dit jaar weer dat hij niet afgeleid mag zijn op de fiets en dat hij zijn voorlicht moet repareren. Joop blijft geloven dat kinderen onverwachte moves maken omdat ze nog geen volleerde verkeersdeelnemer zijn. Zo voeden we onze kinderen samen op, net zolang tot ze dat wel zijn, klaar om de lessen weer door te geven aan de volgende generatie. Want de straat is niet van jou, maar van het verkeer. Een logisch verhaal, toch?
In binnenkort te verschijnen verhalen spreken we nader met partijen die het verkeersveiligheidsperspectief vertegenwoordigen, onderzoeken we hoe het zo gekomen is dat kinderen alleen nog dit perspectief wordt geboden en gaan we op zoek naar alternatieven.