De biodiversiteitscrisis én het stikstofprobleem ontstonden bij de boer aan de keukentafel

Thomas Oudman
Correspondent Voedsel
Illustratie door redactioneel ontwerper Luka van Diepen

In een krappe eeuw is het Nederlandse landbouwlandschap totaal veranderd: bloeiende weilanden vol insecten en vogels hebben plaatsgemaakt voor strakke groene grasakkers. Hoe dat in zijn werk ging? Aan de keukentafel van de boer, met een kop thee, een biscuitje, en een voorlichter van de Dienst Landbouwkundig Onderzoek.

De cijfers zijn schrikbarend. Begin twintigste eeuw lag er nog meer dan 75.000 hectare aan blauwgrasland in Nederland (ongeveer dertien keer de Oostvaardersplassen). Van dat blauwgrasland – vernoemd naar de blauwe waas die bloemen als blauwe zegge, blauwe knoop, Spaanse ruiter en pijpenstrootje in de zomer over de weilanden legden – is nu nog iets meer dan een halve vierkante kilometer over, in postzegeltjes verdeeld over Nederland in kleine natuurreservaatjes. 

Met graslanden zoals deze zijn hele lijsten aan planten, insecten, vogels en andere dieren uit Nederland verdwenen of zeldzaam geworden. Bovendien hielden deze graslanden water vast bij droogte, en sloegen ze CO2 op in de bodem. 

En dat telde aardig op, want in 1900 bestond Nederland al eeuwenlang voor meer dan de helft (!) uit (meer dan twee miljoen hectare). Dat wil zeggen, graslanden die niet werden geploegd of ingezaaid, maar wel De planten die er stonden waren wild. Afhankelijk van de lokale omstandigheden hadden deze landjes zich ontwikkeld tot blauwgraslanden, of een van de andere tientallen soorten grasland.

Deze graslanden waren dan de natuurlijke ecosystemen waarin ze miljoenen jaren lang – ver voor de komst van de mens – waren geëvolueerd. Ze herbergden daarom een permanente biotoop voor duizenden soorten planten, vogels, zoogdieren, insecten, wormen en talloze bodemorganismen.

Vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw zijn bijna al deze half-natuurlijke graslanden verloren gegaan. De overheid en de Europese Unie stippelden een beleid uit dat volledig gericht was op agrarische schaalvergroting en Door het land te egaliseren, om te ploegen, in te zaaien met Engels raaigras en jaarlijks te bestrooien met stikstofkunstmest, zien vrijwel alle weilanden er

Maar dat ploegen deed de overheid niet zelf. Dat deden de boeren, met hun eigen land. Hoe kan het toch dat al die honderdduizenden kleine boeren zo makkelijk meegingen in die plotselinge maalstroom van vernieuwingen, met onzekere gevolgen? Zij die vaak zo hielden van hun vak en van hun land dat ze het harde bestaan al generaties lang voor lief namen?

Het antwoord op die vraag vond ik in De geur van hooi van journalist en schrijver Tialda Hoogeveen.

De dagboeken van een ondernemende boer

Hoogeveen ploos de dagboeken na van een van de meer dan 400.000 boeren die Nederland rijk was in de jaren Althans, een zeldzame boer die gedetailleerde dagboeken bijhield over meer dan de bedrijfsfinanciën. Siebe Peenstra, geboren in 1923 en overleden in 2019, was veehouder van 1947 tot 1985, eerst bij Aldeboarn in het hart van Friesland en later in Wommels, boven Sneek.

Aan de hand van zijn dagboeken, en gesprekken die Hoogeveen voerde met Siebe (helaas vroegtijdig afgebroken door zijn dood) en zijn familie, beschrijft ze zijn bescheiden levensverhaal. Dat lardeert ze met korte passages over de grote ontwikkelingen in het Nederlandse landbouwbeleid en de ingrijpende veranderingen op het platteland. 

Wie hoopt op een spannend verhaal, kan beter De schippers van de Kameleon erbij pakken. De enerverendste passages gaan over grote investeringen die Siebe moet doen om land te kopen, nieuwe stallen te bouwen, machines aan te schaffen, en zo zijn bedrijf gezond te houden. Gelukkig voor Siebe en zijn vrouw Pietje gaat dat allemaal goed, en op hun 62e en 66e gaan ze in 1985 in een mooi huis van hun oude dag genieten, alwaar het boek eindigt.

Wat je je realiseert als je het uit hebt: tijdens dat schijnbaar normale leven is in slechts dertig jaar tijd het boerenleven, het boerenwerk en daarmee het Nederlandse landschap compleet, maar dan ook compleet veranderd.

Hoe de veehouderij in de twintigste eeuw veranderde

Als de jonge Siebe efficiënter moet leren werken, betekent dit dat hij met wat jongens uit het dorp op cursus gaat bij een oude boer, die hen door middel van ‘de juiste vingerstanden’ de fijne kneepjes van het koeien melken leert. Met de hand dus, op een krukje. 

Siebe is een vooruitstrevende boer met een sterke gemeenschapszin. Er is geen bestuur in de omgeving te vinden waar hij niet in zit, of het nou de coöperatieve melkfabriek of de schaatsvereniging is. Zodra hij zijn eigen bedrijf begint, is Siebe een van de eersten in de provincie die een melkmachine aanschaft. Een ronkend apparaat op wielen dat hij achter een paard mee het veld in neemt. 

Ieder jaar moet Siebe zijn melkopbrengsten en de kosten voor veevoer, arbeidsloon en doorgeven aan het Landbouw Economisch Instituut (LEI). Deze gegevens worden doorgerekend door de Dienst Landbouwkundig Onderzoek in Wageningen (nu onderdeel van Wageningen University & Research) en vormen de basis voor de adviezen die de Rijksvoorlichting en andere adviesorganen aan boeren door het hele land geven. 

Regelmatig zitten de voorlichters van de Friese Maatschappij van Landbouw bij Siebe en Pietje aan de keukentafel. Onder het genot van een kopje thee met een biscuitje vertellen ze Siebe over het belang van beter veevoer, ontwatering van het land, kunstmest en tractoren. Hij zuigt de adviezen op, en stapt zelfs in het bestuur van de lokale landbouwvoorlichting. 

Zo begon het stikstofprobleem

In 1963 komen er drie landbouwvoorlichters langs, om te vragen of Siebe en Pietje interesse hebben om een stikstofproefbedrijf te worden. Dat zou betekenen dat ze een jaar gratis kunstmest krijgen, en forse korting in de jaren die volgen. In ruil daarvoor moeten ze hun winstcijfers openbaar maken, en hun bedrijf openstellen voor excursies, om andere boeren ook aan te moedigen tot kunstmestgebruik.

Er klonken destijds al geluiden dat stikstof slecht was voor het milieu, zoals door de Vereniging tegen Luchtverontreiniging die in 1963 werd opgericht. Sterker nog, al in 1861 had de uitvinder van stikstofkunstmest, Justus von Liebig, gewaarschuwd dat algemene toepassing ervan zou leiden tot uitputting van de bodem. Hij werd een fel tegenstander van zijn eigen uitvinding.

Siebe weigert het aanbod om proefbedrijf te worden, maar meer om zijn onafhankelijkheid te behouden dan om die negatieve geluiden. Hij was er allang van overtuigd dat hij met zijn tijd mee moet gaan om het te rooien. Het jaar erop begint hij alsnog met het strooien van Vanaf dan kan hij elk jaar flinke hoeveelheden gras maaien van het blauwgrasland om zijn koeien in de winter mee te voeren. Vroeger was jaarlijks een keertje maaien al mooi: in slechte jaren groeide er zelfs zo weinig dat maaien niet de moeite waard was. 

De doodsklap voor de biodiversiteit volgt bij de volgende vernieuwing

Maar door de toename van stikstof in de bodem verdwijnen veel bloemen uit het veld. En daarmee vele insecten, zoals de muggen en vliegen die het voer zijn voor kuikens van de gele kwikstaart en kwartelkoning. Ook zij verdwijnen langzaam.

De doodsklap voor de biodiversiteit volgt bij de volgende vernieuwing. Om de productie verder te verhogen, ploegt Siebe op advies van de voorlichters zijn nooit eerder geploegde land om, inclusief de natuurlijke gemeenschap van wilde planten. Hij zaait de kale kluiten in met Engels raaigras, een plantensoort met een hoge voedingswaarde voor koeien, dat uitermate goed groeit op land met een boel stikstof. 

Siebes broer Jitze heeft ook een boerderij maar hij weigert zijn graslanden om te ploegen – hij weet dat de dikke veenlaag met daarop een dunne laag klei duizenden jaren nodig heeft gehad om te groeien. Die zou je met ploegen voorgoed kwijtraken. Helemaal niet gek bedacht door Jitze. Zijn nazaten runnen nu op die een winstgevend zonder kunstmest. Maar dat is een uitzondering. 

Nadat Siebe in 1971 ook een nieuwe Ford 3000-tractor koopt en zijn land gaat ontwateren met een bemalingsmolen zodat de tractor niet wegzakt, is de transformatie compleet. Twee keer per jaar kan Siebe van al zijn land flinke pakken hooi halen. En dat zonder paarden die op hun beurt ook voer en verzorging nodig hebben. Als knecht Douwe in militaire dienst gaat, heeft Siebe geen nieuwe vaste kracht nodig. Zelfs niet wanneer hij besluit om meer land en koeien aan te kopen. Met een werkweek van meer dan 65 uur blijft het keihard werken, voor de hele familie. Maar de vergelijking is helder: meer hooi, meer melk, en minder moeite.

Meer koeien, minder werk: het summum van vooruitgang

De volgende vernieuwing dient zich dan alweer aan. Eind jaren zeventig heeft Siebe nog steeds een grupstal – een langwerpige stal waarin koeien in de wintermaanden worden vastgebonden aan een touw met hun zodat ze netjes in de goot plassen en in het stro poepen dat Siebe en zijn knecht dagelijks verversen.

Zoals elke innovatieve boer in die tijd weet, zijn ligboxstallen het summum van vooruitgang. De koeien lopen er los op betonnen roosters, waardoor de poep vermengd met urine grotendeels zelf wegloopt naar de mestput onder de vloer. Twee keer per dag lopen de koeien naar de melkruimte om gemolken te worden, en ze kunnen er het hele jaar staan. Veel minder werk voor de boer dus, die met minder werk

En zo wordt het leven van de boeren weer makkelijker. Minder werk, en nog meer melk. De ene na de andere boer gaat voor ligboxenstallen, opnieuw aangeduwd door stevige subsidies van de overheid. Maar voor Siebe komt het te laat. Zelfs met overheidssubsidie zou hij deze investering in zijn laatste jaren als boer niet meer terugverdienen. 

Op de oude voet doorgaan lijkt ook geen goed idee. In 1977, na overleg met de boekhouder en de familie, besluiten Siebe en Pietje met pijn in het hart om de koeien en de meeste percelen te verkopen, en nog een tijdje schapen te gaan houden. Een klus die ze met zijn tweeën af kunnen, tot ze er in 1985 de brui aan geven.

De kracht van onderzoek, voorlichting en subsidies

En zo eindigt ook het verhaal van de rijke Nederlandse cultuur-natuur. Hoe erg dat is, is onderwerp van een debat dat al decennia speelt. Maar dat er te veel is verdwenen, daar zijn vriend en vijand het over eens. Het omzetten van half-natuurlijke graslandjes in hoogproductieve vlaktes heeft geleid tot een enorme toename van de grasproductie, maar ook tot bodemdaling, droogte, CO2-uitstoot, stikstofvervuiling, en een enorm verlies van biodiversiteit.

Zulke graslanden krijg je niet zomaar terug. Nog los van al die verdwenen soorten, hebben de ecologische gemeenschappen in natuurlijke graslanden Bovendien zijn de historische bodemafzettingen vaak verdwenen, zoals het laagje klei op veen in de laagveengebieden. Er lopen nu proeven in het veengebied van Friesland om weer klei over het land uit te strooien, en zo CO2-uitstoot en bodemdaling tegen te Maar nu al is duidelijk dat er niet genoeg schone klei is voor een structurele oplossing.

De geur van hooi vertelt tussen de regels door dat dit grote verlies niet te wijten is aan de keuzes van individuele boeren. Integendeel: Siebes broer Jitze moest wel heel koppig zijn om niet mee te gaan met alle vernieuwingen. Niet meedoen werd gezien als een keuze voor faillissement. 

De weg die Siebe Peenstra in zijn leven bewandelde liep van half-natuurlijke kamgrasweides en blauwgrasland naar strakke lakens van Engels raaigras. Hij werd geplaveid met onderzoek, voorlichting en subsidies. Als je De geur van hooi leest, wandel je met Siebe en duizenden andere boeren mee.

Meer lezen?