De bron van onze vooruitgang is de bron van onze teloorgang geworden. Wat nu?
Het fossiele kapitalisme heeft ons de afgelopen twee eeuwen welvarender, gezonder, veiliger en geïnformeerder gemaakt dan ooit. Maar nu is die bron van vooruitgang het begin van onze ondergang geworden. Dat maakt cynisch en machteloos. Maar de aard van de mensheid geeft hoop.
We leven in de beste wereld uit de menselijke geschiedenis en tegelijkertijd gaat het slechter met de wereld dan ooit.
Die tegenstelling stelt ons voor een haast onmogelijk probleem: de bron van onze vooruitgang is de bron van onze ondergang geworden. We hebben het te goed om alles te veranderen, maar het gaat te slecht om ook maar iets bij het oude te laten.
Dat is de grote paradox van deze tijd.
Vroeger, toen geluk nog heel zeldzaam was
Nu is het gemakkelijk om pessimistisch te zijn over de tijd waarin we leven. Genoeg deprimerend nieuws dat zulk pessimisme rechtvaardigt. Genoeg nostalgische politici die furore maken met een verlangen naar toen hun land nog ‘great’ was. Genoeg romantische Hollywoodfilms die een mythisch verleden idealiseren.
Media, politiek en vermaakindustrie lijken soms net een tijdmachine met één stand: naar een glorieus vroeger, toen er nog een touwtje door de brievenbus hing en geluk nog heel gewoon was.
Ook wel: La La Land.
Toch heb je geen tijdmachine nodig om dankbaar te zijn in het hier en nu te leven. Wij, de mensheid, zijn op bijna iedere schaal beter af dan ooit. We zijn rijker, gezonder, veiliger, geïnformeerder en welvarender dan ooit tevoren.
De wereldwijde levensverwachting is met 72 jaar nog nooit zo hoog geweest – meer dan twee keer zo hoog als een eeuw geleden.* Er is meer welvaart gecreëerd in de afgelopen veertig jaar dan in alle menselijke geschiedenis daarvoor.* Leefden tweehonderd jaar geleden nog acht op de tien mensen in extreme armoede, nu is dat minder dan één op de tien.* Er zijn nog nooit zo weinig doden door oorlog,* ziekten* en natuurrampen* geweest. In 1800 ging nog bijna de helft van de kinderen in de eerste vijf jaar dood, vandaag is dat nog geen 4 procent.* Tweehonderd jaar geleden was 88 procent van de wereld analfabeet, nu 10 procent.* Een doorsnee Chinees met een smartphone heeft anno 2019 meer informatie tot zijn beschikking dan de president van de Verenigde Staten in 1990.
Ondertussen werd het alledaagse leven er ook aanzienlijk prettiger op. Spendeerde een doorsnee negentiende-eeuwer (lees: de vrouw) nog 58 uur per week aan het huishouden, in de eenentwintigste eeuw is dat nog geen 18 uur.* In diezelfde periode halveerde ook de werkweek (lees: van de man) naar minder dan 40 uur.* Om nog maar over gelijke rechten van man en vrouw te zwijgen.
Nu is het verleidelijk dit soort statistieken met grote scepsis te aanschouwen. Er is immers nog zo ondraaglijk veel ellende in de wereld. Dat klopt. Maar wie oprecht meent dat ‘vroeger alles beter was’, gaat te snel voorbij aan hoe zwaar, uitzichtloos en eentonig het alledaagse leven nog geen vier, vijf generaties geleden was.
Bedenk dat zelfs een land als Nederland aan het begin van de vorige eeuw nog niet eens riolering had en je kijkt nooit meer hetzelfde naar een doodgewone badkamer of wc
Stel je alleen al het dagelijkse dieet van een doorsnee middeleeuwer voor – beetje graan, pap, wortel, ui, nauwelijks specerijen, zeker geen vers fruit het hele jaar door – en je loopt nooit meer normaal door een moderne supermarkt. Visualiseer je een achttiende-eeuws bestaan zonder televisie, film en muziekopnames en je zet nooit meer achteloos Netflix, Fox Sports of Spotify aan. Bedenk dat zelfs een land als Nederland aan het begin van de vorige eeuw nog niet eens riolering had* en je kijkt nooit meer hetzelfde naar een doodgewone badkamer of wc.
Later, als de planeet volledig ontwricht is
Tegelijkertijd, en dat is het paradoxale, is het omgekeerde minstens zo waar: het gaat slechter met de wereld dan ooit. De mensheid ziet zich voor problemen gesteld die ongeëvenaard zijn in hun omvang en verstrekkendheid.
De wereldwijde opwarming is daar het bekendste, prangendste voorbeeld van. Vanaf het begin van de industriële revolutie in 1750 hebben we honderden miljoenen jaren aan opgeslagen energie in de vorm van olie, gas en kolen uit de grond gehaald en verbrand – en zo meer dan 2 biljoen ton CO₂ in de atmosfeer gebracht.* De gevolgen hiervan mogen dan eindeloos complex zijn, het probleem zelf is vrij simpel: de overvloed aan CO₂ in de lucht houdt de warmte van de zon vast. Daardoor neemt de gemiddelde temperatuur op aarde dusdanig toe dat hele ecosystemen van onze planeet ontwricht raken.
Gaan we op deze voet door, dan worden delen van de aarde door hitte onbewoonbaar. Klimaatmigratie zal toenemen. Voedseltekorten en waterschaarste zullen zich opdringen. Orkanen en overstromingen zullen meer en meer slachtoffers eisen. Steden als Singapore en New York kunnen grotendeels onder water komen te staan. Vele niet-menselijke soorten zullen met uitsterven worden bedreigd.* Om nog te zwijgen over de politieke spanningen die deze ontwikkelingen zullen veroorzaken. Nu al staan protesterende massa’s tegenover elkaar, terwijl de echte pijn nog gevoeld moet worden.
In de klimaatcrisis zit bovendien nog een ander wereldwijd probleem verborgen: een sociaal-economische ongelijkheid van ongekende omvang. De armste helft van de wereldbevolking is verantwoordelijk voor 14 procent van de totale CO₂-uitstoot op aarde. Het Afrikaanse continent, 1,2 miljard mensen groot, heeft maar 4 procent van alle uitstoot op zijn conto. De rijkste 10 procent van de wereld is goed voor de helft.*
Tegelijkertijd zijn de desastreuze effecten van de opwarming precies andersom verdeeld: de lage midden- en onderklasse van de wereldeconomie worden het snelst en het hardst geraakt door droogte, schaarste, hitte, een stijgende zeespiegel en gedwongen migratie.*
Die extreem ongelijke verdeling tussen klimaatveroorzakers en klimaatslachtoffers illustreert de grote ‘maar’ achter de vooruitgang van de afgelopen twee eeuwen: we hebben het als mensheid weliswaar beter dan ooit, maar die vooruitgang is uitzonderlijk ongelijk verdeeld. Wereldwijd is de inkomensongelijkheid weliswaar licht afgenomen, met name door de enorme inkomensgroei in China en India,* maar binnen landen is de welvaart steeds schever verdeeld.
Hoe krankzinnig scheef die verdeling is, kan met één statistiek worden geïllustreerd: de 26 rijkste mensen ter wereld hebben evenveel kapitaal als de armste 3,8 miljard mede-aardbewoners. De helft van al ons vermogen past in één enkel klaslokaal.
Het fossiel kapitalisme, bron van goed en kwaad
Dat klimaat en welvaart zo nauw met elkaar samenhangen, is geen toeval. Want ze hebben in feite dezelfde bron. Zowel de ongeëvenaarde vooruitgang die we de afgelopen tweehonderd jaar als mensheid hebben doorgemaakt als de ongeëvenaarde problemen die dat met zich mee heeft gebracht, zijn te danken aan het fossiele kapitalisme.
Alles wat het moderne leven zoveel beter heeft gemaakt dan vroeger – de explosief toegenomen levensverwachting, gezondheid, veiligheid, mobiliteit en luxe – is nagenoeg volledig te danken aan de voorraad fossiele brandstoffen die halverwege de achttiende eeuw ter beschikking kwam. Niets heeft de menselijke ontwikkeling in zo’n stroomversnelling gebracht als de ontdekking van olie, kolen en gas.
Het systeem bestaat bij gratie van uitputting van onszelf en onze leefomgeving
Tegelijkertijd is alles wat datzelfde moderne leven nu bedreigt – klimaatverandering, verlies van biodiversiteit, groeiende ongelijkheid – te herleiden tot datzelfde fossiele systeem. Dat is geen onfortuinlijke bijvangst, maar iets wat in het DNA ervan verankerd zit: het fossiele kapitalisme is mede zo groot en succesvol geworden dankzij uitbuiting – van mensen, van kolonies, van de aarde én van haar natuurlijke hulpbronnen. Niet voor niets wordt het ook wel ‘extractie-kapitalisme’ genoemd: het systeem bestaat bij gratie van uitputting van onszelf en onze leefomgeving.
De zegen is de vloek gebleken. De rekening van onze vooruitgang wordt nu betaald.
Waarmee we bij de grote ironie achter de paradox van onze tijd zijn aanbeland: om de vruchten van de grootste groeispurt in de menselijke ontwikkeling te behouden, kan niets hetzelfde blijven. Om vooruit te blijven gaan, moet alles op de schop. Het motorblok van onze beschaving moet volledig gedemonteerd en vervangen.
De eerste gedwongen energietransitie
Dat motorblok is onze energie. Nu is de mensheid eerder op een nieuwe primaire energiebron overgestapt. Drie keer eerder om precies te zijn. En iedere keer ontketende de overstap een totale transformatie van onze maatschappij en manier van leven.
De eerste revolutie kwam van de overstap van menselijke spierkracht, hout en turf naar dierkracht, hout en turf. Zo kwam een einde aan het nomadische jager-verzamelaarsbestaan en werd het begin ingeluid van de eerste vormen van landbouw, privébezit en dorpsvorming. De tweede revolutie kwam van de overstap naar stoom en kolen, met in zijn kielzog de ontwikkeling van elektriciteit – wat het begin van de industrialisatie, verstedelijking en massaproductie teweegbracht. En niet lang daarna kwam de overstap op olie en gas, wat leidde tot de geglobaliseerde, dienstverlenende wereldeconomie van vandaag de dag.
Het is dus nauwelijks overdreven om te stellen dat ‘alles’ anders zal worden door weer een overstap op hernieuwbare energiebronnen. De geschiedenis laat zien dat niets zo veel invloed heeft op onze maatschappelijke inrichting als de energiebronnen waarop die is gebouwd. De Britse archeoloog Ian Morris spreekt in dit verband ook wel van de ‘great chain of energy’ – de grote energieketen.*
Maar de huidige overstap van fossiele naar duurzame bronnen is wel op één fundamenteel punt anders dan de energierevoluties uit ons verleden: hij is gedwongen.
De overstap van spier naar dier, naar stoom, kolen en elektriciteit, naar olie en gas waren grotendeels het gevolg van nieuwe ontdekkingen, teweeggebracht door menselijke vindingrijkheid. De overstap en bijbehorende transformatie werden dus niet zozeer van buitenaf aan ons opgelegd, maar door de onmiskenbare (schaal)voordelen van het nieuwe alternatief veroorzaakt. Iedere energietransitie ging weliswaar met grote mate van onvrijwilligheid gepaard, in de vorm van slavernij en uitbuiting. Maar de overstap zelf werd niet door externe factoren afgedwongen.
Precies dat is nu anders: we moeten op duurzame energie overstappen – schaalvoordeel of niet. Nu is duurzame energie gelukkig op veel vlakken een beter alternatief dan fossiele brandstof – zeker als je milieuvervuiling, machtsconcentratie en sociaal-economische ongelijkheid meeweegt in de kosten ervan. Maar tegelijkertijd is de huidige staat van duurzame technologie ontoereikend om de belangrijkste bouwstenen van onze samenleving op te baseren.
Staal, cement, kunstmest en plastic – vier steunpilaren van onze huidige manier van leven – kunnen nog niet op schaal en tegen acceptabele kosten gemaakt worden zonder olie, kolen en gas
Staal, cement, kunstmest en plastic bijvoorbeeld – vier steunpilaren van onze huidige manier van leven, cruciaal voor onze bouw, voedselvoorziening en consumptie – kunnen nog niet op schaal en tegen acceptabele kosten gemaakt worden zonder olie, kolen en gas.* Hetzelfde geldt voor een belangrijk deel van onze mobiliteit en transport: luchtvaart en containervervoer op zee.* Vliegtuigen en containerschepen kunnen nog niet zonder fossiele brandstof. Een enorm probleem, want de wereldeconomie is er volledig van afhankelijk. In een duurzame wereld die volledig draait op zon en wind wordt een flink deel van de aardbol in praktische zin onbereisbaar.
De huidige energietransitie is dus geen vanzelfsprekende stap naar een beter alternatief, maar een opgedrongen noodzaak, voortgebracht door de onhoudbaarheid van de huidige energievoorziening. Het fossiele kapitalisme zou alleen kunnen overleven ‘als we konden doen alsof de destructieve krachten van de mens beperkt zijn, de wereld een oneindige bron van grondstoffen herbergt en de planeet een bodemloze afvalbak is’, zoals de Amerikaanse filosoof Noam Chomsky het ooit kernachtig formuleerde.
Het einde van die illusie is nu in zicht.
Revolutie in tijden van welvaart en vrede
Breng je al deze ingrediënten bij elkaar, dan dringen zich de meest hopeloze conclusies op. We moeten af van de grootste bron van vooruitgang die de mens ooit heeft gekend. De alternatieven voor die bron zijn in sommige opzichten beter, maar in cruciale opzichten ook nog ontoereikend. En de mensen die het grootste aandeel hebben in het probleem, genieten ook de meeste voordelen van het huidige systeem – terwijl de mensen die meeste belang hebben bij verandering, er het minste toe in staat zijn.
We moeten af van de grootste bron van vooruitgang die de mens ooit heeft gekend
Bovendien is het nog maar de vraag in hoeverre de noodzakelijke verbouwing van onze samenleving verenigbaar is met wat we er juist mee proberen te beschermen: ons leven in een vrije, democratische rechtsstaat.
De tijdsdruk waaronder de overgang naar een CO₂-loze economie plaatsvindt, is ongekend. Willen we de opwarming van de aarde binnen beheersbare perken houden, dan moet onze uitstoot in dertig jaar naar nul.* Hoe krankzinnig snel dat is, kun je opmaken uit de incubatietijd van olie, kolen en gas: het kostte deze drie energiebronnen zestig jaar om van 5 procent naar hun respectievelijke hoogtepunt van 50, 40 en 25 procent aandeel in onze energievoorziening te groeien. Zou duurzame energie hetzelfde groeipad volgen, dan zouden zon, wind en biomassa pas in 2079 onze dominante energiebronnen zijn. Zeg maar gerust: dertig jaar te laat. En bedenk: ze moeten niet alleen dominant worden, maar in onze totale energiebehoefte voorzien.
Tel daar de nu al bestaande – en mogelijk groeiende – weerstand tegen verduurzaming en de blijvende scepsis over het bestaan van klimaatverandering bij op, en je snapt: een democratie gebaseerd op inspraak en draagvlak is niet de snelste manier om een maatschappelijke transformatie van zo’n omvang te realiseren. Integendeel, democratie is in zekere zin juist gemaakt om zulke grote veranderingen te temperen. Niet voor niets constateerde correspondent Rutger Bregman onlangs nog dat historisch gezien zulke grote, snelle verbouwingen van onze maatschappij altijd in oorlogstijd plaatsvonden.
Die conclusie stemt niet vrolijk. Sterker nog, die conclusie stemt behoorlijk cynisch, machteloos zelfs. Geen wonder dat je zulk cynisme dagelijks om je heen hoort – bij het koffieapparaat, aan de keukentafel, in talkshows op radio en tv. ‘Ik wil wel stoppen met vlees eten, maar als mijn buurman…’ ‘Mooi dat Nederland investeert in zon en wind, maar China blijft ondertussen…’ ‘Leuk hoor, zo’n klimaatprotest, maar als niet iedereen…’
Reden tot hoop: de samenwerkende mens
Toch zijn er gegronde redenen om aan te nemen dat de mensheid in staat is tot de verandering die nu van ons gevraagd wordt. Redenen die soms zo vanzelfsprekend zijn dat ze haast onzichtbaar lijken. Redenen die maken dat we onze individuele macht en collectieve inventiviteit schromelijk onderschatten. Redenen die rechtstreeks teruggrijpen op de menselijke aard en hoe wij tot de dominantste soort op deze planeet zijn uitgegroeid.
Over die fundamentele redenen voor hoop wil ik de komende tijd een aantal stukken schrijven. Niet om te zeggen: ‘Leun rustig achterover, want het komt wel goed’ – dat zou een leugen zijn.
Nee, ik wil er vooral mee laten zien dat er een aantal hardnekkige misvattingen aan ons cynisme ten grondslag ligt. Misvattingen die we dagelijks voorbij zien komen in het nieuws en daarom onterecht voor waar aannemen. Dat we te verdeeld zijn om tot een gezamenlijke oplossing te komen bijvoorbeeld. Of dat echte verandering pas plaatsvindt als iedereen ernaar handelt.
Geen diersoort op aarde opereert in volledig isolement, maar de mens is uniek in de mate waarin we met elkaar samenwerken
Een van de belangrijkste redenen tot hoop noemde ik in een eerder essay al eens een ‘alledaags wereldwonder’: het ongeëvenaarde vermogen van de mensheid tot samenwerking. Geen diersoort op aarde opereert in volledig isolement, maar de mens is uniek in de mate waarin we met elkaar samenwerken. Die samenwerking is van een dusdanige schaal dat ze zelfs moeilijk is te zien. Het menselijke samenwerkingsverband is vele malen groter dan met het blote oog is waar te nemen. Het zou zelfs een nieuwe soortnaam rechtvaardigen: Homo cooperans – de samenwerkende mens.
De Amerikaanse econoom Leonard Read illustreerde die menselijke samenwerking in de jaren vijftig al eens met een op het oog doodeenvoudige vraag: hoeveel mensen zijn er nodig om een potlood te maken?
Het antwoord: honderden miljoenen.
Honderden miljoenen? Voor wat koolstof in een stukje hout? Jazeker. Want bedenk dat je alleen al voor de koolstof mijnen nodig hebt, waar staal voor nodig is, waar staalfabrieken voor nodig zijn, waar elektriciteit voor nodig is, waar olie en gas voor nodig zijn, waar transport voor nodig is, waar infrastructuur voor nodig is.
Enzovoorts. Enzovoorts. Enzovoorts.
Deze lijst is héél erg lang. Oneindig lang zelfs: als het wiel niet was uitgevonden, hadden er nu geen vrachtwagens rondgereden. En als de ploeg nooit was bedacht, had de vrachtwagenchauffeur nu geen kant-en-klaarmaaltijd gehad. In zekere zin hangt alles wat we doen met elkaar samen: een mens heeft niet zeven of zeventig, maar zeven miljard collega’s.
Nu gebruikte Read dit voorbeeld om een libertair wereldbeeld te propageren waarin alles aan de ‘vrije markt’ zou kunnen worden overgelaten – een argument dat ik hier niet wil overnemen. Integendeel, het idee dat alles opgelost kan worden door een ‘markt’ is voor een flink deel juist ons probleem.
Maar het diepere filosofische punt van zijn gedachte-experiment is wel van belang: alles wat wij bedenken, doen en maken, is collectief. Niets van wat je om je heen ziet – van het potlood waarmee je schrijft tot de stad waarin je woont – is door een enkeling bedacht of gemaakt. Het is het resultaat van – letterlijk – duizenden jaren aan gedeelde kennis en eindeloos lange productieketens.
Wij zien, wij zien, wat jij niet ziet
Dit simpele gegeven legt een diepe waarheid over het menselijke bestaan bloot, namelijk: onze beschaving is meer dan de som der delen. Wat wij weten, kunnen en doen is geen simpele optelsom, maar een vermenigvuldiging. Want kennis heeft de eigenaardige eigenschap dat ze groeit als je haar deelt (net als de liefde, zal de romanticus zeggen). En in dat delen, daar is de mens krankzinnig goed in.
Volgens de Israëlische filosoof Yuval Noah Harari is de schaal van onze samenwerking dan ook de belangrijkste reden dat de mens deze planeet volledig is gaan domineren. Dat wij onze evolutionaire verwanten in onze dierentuin bezoeken in plaats van andersom.
Want mensen werken niet alleen onbewust samen, maar organiseren zich ook als enige in bewuste samenwerkingsverbanden die ver voorbij de directe omgeving en natuurlijke omvang strekken. Van bedrijven met duizenden werknemers tot landen met honderden miljoenen inwoners, van clubs met tienduizenden leden tot religies met miljarden aanhangers. Het zijn die samenwerkingsverbanden die maken dat ons probleemoplossend vermogen als soort ver boven onze individuele kennis, talent en inventiviteit uitstijgt.
Nu zal de criticus terecht opmerken: precies dit vermogen is óók wat de mensheid zo destructief maakt voor haar omgeving. Inderdaad. Een chimpansee zou niet weten hoe je een smartphone maakt, maar hij is evenmin in staat geweest het fossiele economische systeem op te tuigen dat zijn eigen habitat met uitsterven bedreigt.
De samenwerkende mens is de dominantste soort op aarde, maar daarmee ook zijn eigen grootste vijand
De mens wel. Ons collectieve vermogen onze omgeving te beheersen heeft ons ogenschijnlijk ‘uit’ de voedselketen getild, maar ons evenzeer de grootste bedreiging ervan gemaakt. De samenwerkende mens is de dominantste soort op aarde, maar daarmee ook zijn eigen grootste vijand.
En toch is het evenzeer de sleutel tot ons toekomstige succes: wij zijn, als menselijke soort, tot gigantische collectieve veranderingen in staat. Een klimaatakkoord tussen 195 landen sluiten bijvoorbeeld. Of een Europese richtlijn voor huishoudelijke apparaten, goed voor tien keer het Nederlandse klimaatakkoord aan CO₂-besparing, invoeren. Of als bedrijf 30 miljard euro in een revolutionair soort elektrische auto investeren.
De gevoelde machteloosheid die een probleem als klimaatverandering teweegbrengt in ons als individuen is niet vreemd. Het probleem is het resultaat van een keten aan interacties die ver voorbij ons voorstellingsvermogen ligt – en de oplossing voor zo’n probleem dus ook. Wij kunnen, letterlijk, niet visualiseren hoe zo’n oplossing eruitziet.
Maar aan die machteloosheid ligt een fundamenteel troostrijke gedachte ten grondslag: samen kunnen we dat wel.