De prijs van ons eten kan alleen zo laag zijn als de prijs voor de natuur hoog is. En boeren kunnen dat niet in hun eentje oplossen
Vrijwel alle problemen die de landbouw nu genereert, verdwijnen als sneeuw voor de zon als boeren de natuur meer haar gang laten gaan. De meeste boeren zouden dat wel willen, maar het gebeurt bijna nooit. Ze zitten nu in de klem van grote bedrijven, stelt milieuwetenschapper Jan Willem Erisman. En de overheid kan het voortouw nemen om dat te veranderen.
Problemen die mede veroorzaakt worden door de landbouw: het stikstofdossier, het fosfaatoverschot, het broeikaseffect, fijnstof, bodemdaling, bodemverdichting, droogte, bijensterfte, een algemene afname van biodiversiteit, dierenleed, en op de mens overdraagbare ziektes zoals Q-koorts en vogelgriep.
Het Planbureau voor de Leefomgeving schatte in 2018 dat de Nederlandse samenleving per jaar zo’n 6,5 miljard euro kwijt is aan het bestrijden van al die problemen. Dat bedrag groeit, zoals een nieuwe schatting van de kosten van bodemdaling laat zien. En als de gevolgen voor het buitenland ook in de prijs worden meegerekend (zoals onze bijdrage aan globale klimaatverandering), dan stijgt die ver boven de 10 miljard: dat is wat de landbouw jaarlijks bijdraagt aan het bruto binnenlands product.*
Natuurvriendelijke landbouw, waarbij boeren per hectare land minder dieren houden, minder produceren en minder afhankelijk zijn van grondstoffen uit het buitenland, vermindert al die problemen (en dus kosten).
Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ziet daar wel brood in, en volgens een enquête uit 2018 wilde destijds tachtig procent* van de boeren overstappen op natuurvriendelijke methoden. Waarom gebeurt het dan toch niet?
Het is een vraag die telkens maar terugkeert, en des te vaker sinds landbouwminister Carola Schouten (ChristenUnie) in 2018 in haar ‘kringloopvisie’ ook de noodzaak tot verduurzaming vooropstelde. De problemen zijn er sindsdien niet minder op geworden.
Jan Willem Erisman, hoogleraar Milieu en Duurzaamheid aan Universiteit Leiden, heeft daar een kraakheldere verklaring voor: omdat boeren hun risico’s beperken door de natuur uit te bannen, zitten ze nu in de klem van grote bedrijven.
De cruciale vraag voor elke boer: hoe ga je om met onvoorspelbaarheid?
Een fundamenteel probleem van de boer is volgens Erisman: onvoorspelbaarheid. Het produceren van voedsel, van boerenkool tot kippen, is maar tot op zekere hoogte te beheersen.
‘Kijk maar naar het effect van droogte in de afgelopen tijd, of van plagen die uitbreken’, vertelt Erisman. Niet alleen regen is een onzekere factor, de interacties tussen organismen in en op de bodem zijn duizelingwekkend complex. Daardoor zijn langetermijneffecten van bijvoorbeeld nieuwe landbouwmethodes moeilijk te voorspellen.
Wat gebeurt er als je graan, boontjes en aardappelen in stroken naast elkaar zet? Of zelfs langlevende planten zoals bessenstruiken? Experimenten met een paar soorten, op één soort grond en gedurende een paar jaar vertellen een boer nog niet hoe dat op eigen land gaat uitpakken. Laat staan in een toekomstig klimaat.
Erisman vertelt dat er twee manieren zijn om met die onvoorspelbaarheid om te gaan. De meeste boeren proberen om zoveel mogelijk risico’s uit te sluiten. Dat noemt hij het controlemodel. ‘Wat je daarmee langzaam maar zeker doet, is de natuurlijke processen uitschakelen, want die leveren het grootste risico.’
In het adaptieve model vertrouwt de boer op het zelfregulerend vermogen van biologische processen
Het betekent dat veehouders het liefst maar één soort gras in hun weiland zaaien, de beschikbaarheid van stikstof via kunstmest zo strak mogelijk reguleren, gewassen verbouwen op zorgvuldig gedraineerde akkers, en koeien nemen die genetisch allemaal op elkaar lijken, brokken eten op rubber matrassen in een klimaatgestuurde stal, noem maar op.
‘De andere manier om met onzekerheid om te gaan is door te vertrouwen op het zelfregulerend vermogen van biologische processen.’ Erisman noemt dit het adaptieve model. ‘Die boer werkt aan bodemkwaliteit, aan het bevorderen van biodiversiteit.’
Door de bodem niet te ploegen, zorgen zulke boeren voor een weerbaar ecosysteem dat bijvoorbeeld beter bestand is tegen droogte. Door wilde planten toe te laten in weilanden en te stoppen met pesticiden, trekt de boer natuurlijke vijanden van plagen zoals bladluizen aan. De natuur neemt op die manier de risico’s uit handen van de boer.
Het betekent dat die veel los moet laten, en meer vertrouwen moet hebben in de natuur. ‘Het grappige is dat boeren daar uiteindelijk meer van ontspannen, dat is heel opvallend’, aldus Erisman.
Onzekerheid omarmen lost vele problemen op
Ongeveer een op de twintig Nederlandse boeren werkt op die natuurvriendelijke manier. De productie van zulke bedrijven is relatief laag. Dat is de prijs die ze betalen voor een robuust systeem. Maar zij hoeven ook veel minder middelen aan te kopen, zoals veevoer en machines.
Daardoor zijn ze veel minder afhankelijk van grote bedrijven. En ze hebben lage financiële lasten. Bovendien kunnen zij samenwerken met natuurorganisaties. Zelfs op de huidige markt kunnen zij daardoor een behoorlijke marge overhouden.
En het belangrijkste: vrijwel alle problemen die de landbouw nu genereert, verdwijnen als sneeuw voor de zon. Nauwelijks nog stikstof- en fosfaatuitstoot, minder bodemdaling, geen bodemverdichting, minder uitdroging, minder ziektes, meer biodiversiteit.
Boeren hebben geen verdienmodel, ze zíjn het verdienmodel
Het zou dus zonder meer goed zijn voor Nederland als meer boeren de natuur zouden omarmen. Maar het probleem is: boeren die de natuur en de risico’s zoveel mogelijk hebben uitgebannen, zijn daarmee steeds afhankelijker geworden van andere bedrijven. En die bedrijven zijn steeds groter en machtiger geworden ten opzichte van de boer, schrijft Erisman in een essay voor het College van Rijksadviseurs.
Hoe dat is gegaan, is het duidelijkst in de melkproductie, Nederlands belangrijkste exportproduct. In 1980 kostte een liter melk in de winkel omgerekend 50 eurocent, nu 1,25 euro. Maar de boer krijgt nog steeds hetzelfde: rond de 35 cent.
Vrijwel alle producten die meer dan 50.000 boeren en tuinders verkopen, worden uiteindelijk opgekocht door vijf inkoophuizen
De rest van het geld gaat nu naar een hele keten van bedrijven die de melk verwerken, verhandelen en transporteren nadat die de uier van de koe heeft verlaten. Na de Tweede Wereldoorlog waren er meer dan zeshonderd zuivelfabriekjes in Nederland. Nu gaat het meeste naar FrieslandCampina, een multinational die een omzet draait van 11,4 miljard euro per jaar.
Niet alleen melk, maar vrijwel alle producten die meer dan 50.000 boeren en tuinders verkopen, worden uiteindelijk opgekocht door vijf inkoophuizen. Zij verdelen al dat voedsel dan weer over de supermarkten waar praktisch iedere Nederlander zijn eten koopt. Die unieke positie van de inkoopkantoren stelt hen in staat om de prijs te bepalen. De enige keuze die boeren hebben: verkopen of niet verkopen. Kortom, boeren hebben geen verdienmodel, ze zíjn het verdienmodel.
Het enige dat boeren afgelopen decennia konden doen om met die lage prijs toch het hoofd boven water te houden: minder kosten maken, of met dezelfde kosten meer gaan produceren. Aangemoedigd door subsidies van de overheid en de Europese Unie kozen bijna alle boeren voor het laatste.
De klem: boeren kunnen niet meer zonder al die andere bedrijven
‘Het resultaat is dat boeren kleine schakels zijn geworden in een kluwen van bedrijven,’ stelt Erisman, ‘die allemaal meer verdienen als de boer meer produceert. Veevoerbedrijven, zaad- en pesticideleveranciers, banken, verzekeringen, machinebouwers, supermarkten, noem maar op.’
Al deze (vaak internationale) partijen helpen de boer om risico’s te vermijden, maar dat leidt nooit tot het omarmen van de natuur. Integendeel. Ze ontnemen boeren de mogelijkheid om de productie te verlagen ten bate van de natuur en de weerbaarheid van het weilandecosysteem.
‘Stel nou dat een boer zijn veestapel wil halveren’, zegt Erisman. ‘Of zelfs dat alle boeren hun veestapel moeten halveren. Dat betekent minder afname van zaad, pesticiden, minder machines, minder of zelfs geen veevoer meer nodig. Al die bedrijven gaan dan het schip in. Dus daar zit een heel groot belang voor al die schakels om de status quo te handhaven.’
Niet zo gek dus, dat de allergrootste veevoerconcerns – Agrifirm,* De Heus en ForFarmers – * de boerenprotesten tegen het krimpen van de veestapel sponsorden.
Hoe ontsnappen boeren uit de klem?
Hoe kunnen boeren die door vroegere keuzes nu vastzitten aan enorme leningen overstappen naar een bedrijfsvoering die minder grootschalig is, minder afhankelijk van andere bedrijven, en beter voor de natuur? Dat kunnen boeren niet alleen.
Om over te stappen naar een duurzamere landbouw, moet de hele samenleving mee, denkt Erisman. Een complete omslag dus.
De overheid kan boeren helpen door heldere doelen te stellen en die te stimuleren, te monitoren en af te rekenen. Bereken de toekomstige winst van landbouw voor de samenleving, stelt Erisman voor in zijn essay.
Betaal boeren als hun bedrijfsvoering lagere kosten oplevert voor natuuronderhoud, gezondheidszorg, of juist hogere baten door het redden van weidevogels zoals de grutto en de opslag van CO2 in de bodem. Dat kan gefinancierd worden door meer btw te heffen op landbouwproducten, zodat consumenten de prijs betalen die de producten ook werkelijk kosten.
Ook de provincies kunnen een belangrijke rol spelen. ‘Noord-Brabant heeft bijvoorbeeld veel geld op de plank door de verkoop van energiebedrijven. Daarmee kunnen ze boerenleningen overnemen van de bank.’ Vervolgens kunnen ze een lager rentetarief rekenen als boeren natuurvriendelijker gaan werken. Provincies kunnen daarbij kijken welke specifieke problemen ze kunnen oplossen, zoals droogte op zandgronden in Gelderland en bodemdaling in veengebieden in Friesland en Noord-Holland.
Het zou ook helpen als de overheid de onderzoeksfinanciering anders zou inrichten. Die is nu ingedeeld in de zogenaamde topsectoren, en is gericht op samenwerking tussen onderzoeksinstituten en grote bedrijven die het onderzoek willen co-financieren. Maar grote bedrijven willen helemaal niet weten hoe economische schakels kunnen worden overgenomen door gratis functionerende ecologische schakels in de bodem. ‘Aan die kennis valt voor hen niks te verdienen, want er zit geen product aan vast.’
‘Daarom gaat nog steeds vijfennegentig procent van het totale onderzoeksbudget naar gangbare landbouw’, zegt Erisman. Vijf procent gaat naar biologische landbouw, en dan nog vooral naar technologieontwikkeling. Het gevolg is dat we nu veel beter weten hoe je de natuur effectief uitbant dan hoe je haar effectief omarmt.
En datzelfde geldt ook voor het onderwijs. ‘Vroeger gingen de vakken aan de landbouwschool over de inhoud van het werk, zoals agronomie en bodemkunde. Dat is nu nog maar tien procent’, vertelt Erisman. Om te leren hoe je landbouw aanpakt vanuit vertrouwen in de natuur, moet de biologische inhoud van landbouw weer voorop staan.
Boeren kunnen ook zelf op zoek naar andere verdienmodellen, zodat ze minder afhankelijk worden van tussenpartijen. Erisman noemt een willekeurig voorbeeld: ‘Neem Remeker kaas, gemaakt op het melkveebedrijf van de familie Van der Voort in Lunteren. Die winnen met hun natuurvriendelijke kaas de ene na de andere prijs, en exporteren die voor dertig euro per kilo naar de Verenigde Staten.
Op dit moment overspoelen voedselbedrijven de markt met eenvormige producten, die daardoor weinig opleveren
Maar niet elke melkveehouder kan kaas maken, dus blijven partijen als FrieslandCampina nodig. Dat is op zich niet zo’n probleem – maar door haar enorme marktaandeel kan zij ook zorgen dat er meer ruimte komt voor boeren om over te stappen.
Op dit moment overspoelen voedselbedrijven de markt met eenvormige producten, die daardoor weinig opleveren. ‘Grote bedrijven moeten gaan inzien dat hun huidige werkwijze niet houdbaar is op de lange termijn. Ook zij moeten op zoek naar andere verdienmodellen. FrieslandCampina verkoopt kaas voor 1,89 per kilo. Stel nou dat FrieslandCampina zeven euro vraagt voor kwaliteitskaas, omdat die met meer oog voor de natuur is gemaakt. Dat is al een wereld van verschil.’
Ook consumenten zijn aan zet. Als je melk koopt in de supermarkt, krijg je voor vijftien cent meer de biologische variant. Dan help je een melkveehouder die de stap al heeft gemaakt. Om de grote omslag te kunnen maken, is het volgens Erisman nodig dat de hele samenleving zich realiseert dat het omarmen van de natuur op de lange termijn meer oplevert dan het uitbannen ervan.
‘We hebben de problemen allemaal gemaakt, we hebben ook iedereen nodig om het tij te keren. En dan is economie maar een middel. Niet het doel.’