Onze handen helpen ons beter denken en voelen. Maar dan moeten ze wel uit de mouwen
Sinds het uitbreken van de pandemie gaat het ineens veel over onze handen. Wel wassen, niet geven. Klappen voor de zorg. Maar onze handen zijn meer dan instrumenten: ze helpen ons om beter te denken én somberheid te bestrijden.
‘Wanneer je je hand uitsteekt’, zei een Amerikaanse vaccinoloog een half jaar geleden, ‘dan steek je een biowapen uit.’ Die metafoor is tamelijk zwaar op de hand, maar niet moeilijk te begrijpen: via onze handen kunnen we het coronavirus oplopen of overdragen. Daarom is het beter om ze dicht op ons lichaam te dragen, en uit de buurt van anderen te houden.
De afgelopen maanden stonden in het teken van wat onze handen wel en vooral niet moeten doen. Wassen, ontsmetten en afvegen aan papier mag wel; neus, mond en andermans handen aanraken doen we liever niet. Allerlei bewegingen en handelingen die voorheen als vanzelf gingen, vergen nu beheersing en bewustzijn.
Ik gok dat dit voor velen van ons een nieuwe gewaarwording is. Als baby moet je je handen onder controle zien te krijgen, en als kind leer je hoe ze te gebruiken – hoe je je veters strikt, hoe je met mes en vork eet, hoe je een pen vasthoudt en hoe je een jas dichtknoopt.
Al die handelingen moet je je eigen maken. Dat kost je maanden en soms jaren van je leven, maar als dat eenmaal is gelukt gaat het vanzelf, moeiteloos. Zeker wanneer je volwassen bent, en je handen gezond en sterk zijn, sta je er nauwelijks bij stil dat ze er zijn. Dan doen ze bijna alles automatisch, zonder dat je erover na hoeft te denken.
Automatisch de hand van een ander vinden bijvoorbeeld, onder de tafel of tijdens een wandeling of in de bioscoop. Automatisch het voorhoofd van een kind aanraken, om te voelen of het koorts heeft. Automatisch de knopjes van de lift bedienen of een deur voor iemand openhouden.
Inmiddels zijn veel van die automatismen een probleem, en heeft niet hoeven nadenken over je handen veel weg van een privilege.
Al zijn er natuurlijk altijd mensen geweest die juist wel over handen nadachten. En die erover schreven, onder wie psychiaters, neurowetenschappers en psychologen. Hun werk is troostend en vooral motiverend als je, net als ik, soms even niet weet wat je met je handen aanmoet.
De psychoanalyticus: handen zijn ongehoorzaam
Onze handen, lees ik in Handen: Wat we met ze doen en waarom (2017) van de Britse psychoanalyticus Darian Leader, ‘staan ons ter beschikking. Ze zijn het instrument van de uitvoerende macht, ons gereedschap. Ze stellen ons in staat de wereld om ons heen te manipuleren zodat onze wensen worden vervuld.’
Maar, schrijft Leader ook, dat gereedschap is niet altijd even gehoorzaam. Voor je het weet heb je toch weer aan een korstje gepulkt, langs je neus gewreven, je telefoon ontgrendeld, of de arm geaaid van iemand die je eigenlijk op anderhalve meter afstand had moeten houden.
‘De hand, het symbool van handelingsmacht en eigenaarschap, is een deel van onszelf dat aan ons ontsnapt’, aldus Leader. Probeer maar eens een zesjarige van het duimen af te helpen. Niet te doen – zij wil wel, zegt mijn dochter wanneer ze wordt betrapt met haar duim in haar mond, maar haar duim wil iets anders. Dat wat handen zo charmant maakt – dat je ze kan gebruiken zonder erbij na te denken – is, zeker in een tijd als deze, ook dat wat ze potentieel gevaarlijk maakt.
Handen is, zoals de titel al doet vermoeden, een tamelijk wijdlopig boek. Leader neemt de lezer mee van Frozen-hoofdpersoon Elsa, wier hand haar niet altijd gehoorzaamt, naar fabrieksarbeiders in de negentiende eeuw (die in het Engels ook wel ‘hands’ genoemd werden). Ook schrijft hij over de opkomst van jaszakken, die niet alleen bedoeld waren om spullen in te vervoeren, maar ook om onze handen in op te bergen.
Er is evenwel een rode draad die al die associaties met elkaar verbindt: onze handen, schrijft Leader, moeten iets te doen hebben. Ze zijn niet graag leeg – vandaar de aantrekkingskracht van knuffels en doekjes op baby’s en peuters, van waaiers, kralenkettingen en sigaretten op volwassenen, van weven, breien, kleien en tuinieren op jong en oud.
Én vandaar de aantrekkingskracht van smartphones: de voornaamste impact van het digitale tijdperk zit ’m er volgens Leader in dat ‘mensen hun handen op allerlei nieuwe manieren gebruiken’ – denk aan swipen en vegen en tikken, maar ook aan het gedachteloos in je handen houden van je telefoon, op onbewaakte momenten, en zonder dat je dat van plan was. Het is een wilde suggestie – de meeste analyses van onze relatie tot nieuwe technologie richten zich op ons hoofd, niet op onze handen – maar juist daarom heerlijk verfrissend.
De psycholoog: handen helpen ons denken
We gebruiken onze handen zonder erbij na te denken, maar ook om na te denken. Dat schrijft de Amerikaanse psycholoog Barbara Tversky in haar boek Mind in Motion: How Action Shapes Thought (2019).
Het is verleidelijk te geloven dat onze gedachten onze daden bepalen, en dat ons brein onze handen aanstuurt. Maar volgens Tversky werkt het net zo vaak andersom: onze handen fungeren niet alleen als een gereedschap om objecten te manipuleren, maar ook als gereedschap voor ons brein.
Gebaren veranderen onze gedachten. Zowel gebaren die we maken, als gebaren die we zien
Dat begint al vroeg. Baby’s die nog niet kunnen praten kunnen al wel naar dingen wijzen, en kinderen die leren tellen doen dat door objecten aan te wijzen. Kunstenaars, ontwerpers en architecten gebruiken hun handen om schetsen te maken; dat tekenen is een ‘denkinstrument’, een manier om ‘vage ideeën concreet te maken en te toetsen of ze coherent en haalbaar zijn’.
Wanneer we dingen uitleggen aan anderen, of het nu de snelste weg naar de supermarkt is of de werking van een automotor, gebruiken we daar gebaren bij; wanneer ons iets wordt uitgelegd, onthouden we het beter wanneer we zelf óók gebaren. Ook blinde mensen gebaren wanneer ze praten – een indicatie dat handgebaren niet alleen ons publiek dienen, maar ook onszelf. ‘Gebaren’, schrijft Tversky, ‘veranderen onze gedachten. Zowel gebaren die we maken, als gebaren die we zien.’
De neurowetenschapper: onze handen laten ons voelen
Het grote voordeel van het maken van gebaren, althans tijdens een pandemie, is dat dit doorgaans in het luchtledige gebeurt: je hoeft er niets voor aan te raken, en ook op anderhalve meter afstand zijn ze zichtbaar genoeg om ervan te kunnen leren. Maar dingen aanraken blijft onontbeerlijk. Want onze handen zijn niet alleen instrumenteel voor ons denken; als we ze gebruiken is dat ook van invloed op onze emoties.
Volgens de Amerikaanse neuropsycholoog Kelly Lambert valt veel van ons geestelijk lijden – met name depressie – toe te schrijven aan het feit dat onze lichamen in het algemeen, en onze handen in het bijzonder, te weinig te doen hebben. Ons brein is geëvolueerd om een lichaam dat voortdurend in beweging en aan het werk was aan te sturen en te belonen, stelt zij in Lifting Depression: A Neuroscientist’s Hands-On Approach to Activating Your Brain’s Healing Power (2010).
Onze verre voorouders moesten ‘grote hoeveelheden fysiek werk verrichten om simpelweg te overleven’, aldus Lambert, en ‘het gevoel van bevrediging en controle dat ze daaraan overhielden, moedigde hen aan om door te blijven gaan.’
Wanneer we letterlijk grip op de wereld krijgen, gaat het beloningssysteem in ons brein aan het werk, en voelen we ons fijn
Wanneer we letterlijk grip op de wereld krijgen, gaat het beloningssysteem in ons brein aan het werk, en voelen we ons fijn. Dit systeem, schrijft Lambert, gaat ‘aan’ wanneer we ‘bepaalde soorten fysieke activiteiten doen, met name activiteiten waar je je handen voor nodig hebt. Het is belangrijk dat die handelingen een resultaat voortbrengen dat je kunt zien, voelen en aanraken, zoals het breien van een trui of het zorgen voor een tuin.’
Het probleem, aldus Lambert, is dat de wereld om ons heen steeds minder fysieke inspanning vereist. In vergelijking tot nog geen eeuw geleden hoeven we veel minder moeite te doen om iets voor elkaar te krijgen: onze lichamen in het algemeen en onze handen in het bijzonder werken lang niet meer zo hard. We laten boodschappen bezorgen, praten tegen onze apparaten, en onze kleding wordt buiten ons zicht en door iemand anders geproduceerd. Daardoor wordt ook dat beloningssysteem niet genoeg aangesproken – en slaat de somberte toe.
‘In ons verlangen om minder fysiek werk te hoeven doen om te krijgen wat we willen en nodig hebben’, schrijft Lambert, ‘zijn we iets verloren dat van levensbelang is voor ons welzijn – een aangeboren weerstand tegen depressie.’ Lamberts devies bij depressie en aanverwante mentale misère, is dan ook om de pijn letterlijk te lijf te gaan. Om bijvoorbeeld te gaan breien, bakken, schilderen of tuinieren – om je te richten op je handen, net zo veel als op je hoofd.
De psychiater: tuinieren is troostend
Deels zijn Lamberts beweringen gebaseerd op onderzoek bij ratten. Ratten in een kooi met weinig fysieke uitdagingen bleken somberder en ongezonder dan ratten in een kooi die juist veel werk verschafte.
Mensen zijn geen ratten, maar toch: dat velen van ons in de beginmaanden van de lockdown aan het bakken en tuinieren sloegen, suggereert dat we instinctief soelaas zochten bij onze handen. Het laat zien dat er inderdaad iets troostends uitgaat van kneden en wieden en wroeten.
In haar bestseller Tuinieren voor de geest. Hoe we gelukkiger worden van zaaien, wieden en snoeien (2020) vertelt de Britse psychiater Sue Stuart-Smith dat Britse soldaten die na de Eerste Wereldoorlog geknakt en gesloopt terugkeerden van het front vaak aan het werk werden gezet in gemeenschappelijke tuinen, vanuit het idee dat het goed voor hen zou zijn om hun handen letterlijk uit de mouwen te steken. En recent onderzoek suggereert dat therapie waarbij patiënten op regelmatige basis tuinieren een net zo effectieve behandeling kan zijn voor stressstoornissen als cognitieve gedragstherapie.
Tuinieren is goed voor je omdat je handen aan het werk zijn, met tastbaar resultaat
Stuart-Smith beschrijft de vele manieren waarop het werken in een tuin – het wieden van onkruid, het planten van zaadjes, het woelen in de aarde – een heilzaam effect heeft op de geest. Tuinieren is goed voor je omdat je buiten bent, omdat het lekker ruikt, omdat je groei bevordert, omdat je voor iets zorgt, omdat je het leven mogelijk maakt.
Maar het is ook goed voor je omdat je iets omhanden hebt – omdat je handen aan het werk zijn, met tastbaar resultaat.
Je zou het haast vergeten, in een tijd waarin handen vergeleken worden met wapens, maar onze handen kunnen ons beter doen denken en voelen – letterlijk en figuurlijk, fysiek en mentaal. Dan moeten we ze echter wel wat te doen geven – en meer laten aanraken dan zeep, alcohol en ontsmette toetsenborden en beeldschermen alleen.
Het lezen van deze boeken helpt je je dat te herinneren. Maar in plaats van ze te lezen kun je ze ook beluisteren, terwijl je ondertussen iets anders doet. Deeg kneden bijvoorbeeld, of onkruid wieden, of plantjes verpotten. Met je vingers in de aarde, en bladeren in je hand.