Een fotograaf, zijn muze en haar handen
In 1917 portretteerde Alfred Stieglitz de schilder Georgia O’Keeffe voor het eerst. Stieglitz runde een galerie in New York en O’Keeffe was uit Texas afgereisd voor een expositie van haar waterverfschilderijen. Stieglitz was fotograaf, en hij vroeg O’Keeffe te poseren, daar in de galerie, tussen haar kunstwerken. Hij maakte twee foto’s van haar gezicht, en drie van haar handen.
Niet lang na die eerste fotosessie kwam O’Keeffe opnieuw naar New York, ditmaal om een tijdje te schilderen. Stieglitz zocht haar op in haar studio en ging niet meer weg: ze werden minnaars, geliefden, een echtpaar. In de twintig jaar die ze samen waren, maakte Stieglitz honderden foto’s van O’Keeffe. Die honderden foto’s vormden samen één portret, want volgens Stieglitz kon een werkelijk waarachtig portret nooit uit een enkele foto bestaan.
Hij fotografeerde haar gezicht, dat streng en serieus was, maar ook iets ondeugends had, met die markante, bijna clowneske wenkbrauwen en lippen van haar. Hij fotografeerde haar naakte lichaam, dat compact en stevig was, met een gespierde buik, sterke benen, grote borsten en veel schaam- en okselhaar. En hij maakte foto’s, heel veel foto’s, van haar handen.
Een portret van handen
‘My hands had always been admired since I was a little girl’, schrijft O’Keeffe in het voorwoord van Georgia O’Keeffe: A Portrait, ‘but I never thought much about it.’ Het boek verscheen in 1978, toen O’Keeffe negentig jaar oud was. Uit de meer dan driehonderd foto’s die Stieglitz van haar had gemaakt, had ze er zo’n vijftig geselecteerd. Haar handen stonden niet op elke foto, maar wel op de meeste, en vaak als blikvanger.
Vorige week was ik in de bibliotheek om Georgia O’Keeffe: A Portrait te bekijken. De meeste beelden die erin staan zijn ook online te vinden, maar ik wilde de foto’s graag zien in de volgorde die O’Keeffe had uitgekozen.
Ik had zin om haar handen door de mijne te laten gaan
Bovendien had ik zin om door een boek te bladeren – om grote, zware bladzijden om te slaan, stevig papier tussen mijn vingers te voelen, om eens iets anders te doen dan alsmaar scrollen, tikken, klikken en vegen. Ik had zin om haar handen door de mijne te laten gaan.
Dus ik naar de bieb. Nadat ik mijn handen twee keer had ontsmet – eerst bij de ingang van het museum, daarna bij die van de inpandige bibliotheek – sloeg ik het boek open.
Het is niet moeilijk te begrijpen, zag ik, waar Stieglitz’ fascinatie voor O’Keeffes handen vandaan kwam: ze waren prachtig.
Sierlijk maar sterk, met lange, dunne vingers, en ontzettend expressief. Foto’s van enkel een hand kunnen soms iets akeligs hebben, alsof je met een dood, ontheemd lichaamsdeel van doen hebt. Maar in de handen van O’Keeffe zit zó veel leven: je ziet ze grijpen, klauwen, rusten, klemmen en ondersteunen. Ze zijn, net als O’Keeffe zelf, even afstandelijk als aantrekkelijk. En voor de lens van Stieglitz kregen ze iets weg van kleine, grillige wezentjes die er een heel eigen leven op na hielden.
Nadenken over – en met – je handen
But I never thought much about it. Wat een privilege, dacht ik, om niet veel over je handen te hoeven nadenken. Dat hoe ze eruitzien een bijzaak is, omdat ze gewoon je handen zijn – gezond en sterk en vaardig, en in staat allerlei dingen te doen zonder dat je erbij stilstaat.
Zelf denk ik tegenwoordig juist heel vaak over mijn handen na – en dan vooral over wat ze allemaal wel en niet mogen doen. Wassen, ontsmetten, uit de buurt houden van anderen: ja. Je neus, mond, of anderen aanraken: nee. Handen thuis is het devies, als je tenminste geen covid-19 wilt oplopen en ook anderen niet wilt besmetten.
Het was een verademing, daar in de bieb, om naar handen te kijken die níét als potentieel gevaar werden gezien. Integendeel: deze handen werden bewonderd, gevierd, vereeuwigd.
Overigens las ik de afgelopen tijd nog meer boeken waarin handen de hoofdrol spelen. Boeken van psychiaters en psychologen, over wat onze handen voor ons betekenen, hoe ze ons helpen denken, en hoe ze ons helpen voelen, zowel fysiek als mentaal. Over die boeken schreef ik dit stuk. Het is een aanbeveling van de boeken, maar meer nog is het een aanbeveling om je handen uit de mouwen te steken. Om ze niet alleen te vrezen en te beheersen, maar ze vooral ook te gebruiken en te vieren.
De handen trekken de aandacht
O’Keeffe sloot het boek af met een foto uit 1931. Ze zit in een auto, het zijraam is naar beneden gerold, haar rechterhand leunt op het portier, alleen haar vingertoppen zijn zichtbaar. Haar linkerhand ligt, elegant als altijd, over de vingers van haar rechterhand, en op de rug van haar linkerhand leunt haar hoofd. Ze draagt haar donkere haar naar achter, haar blik is tegelijkertijd nieuwsgierig en enigszins vermoeid.
Ze heeft als altijd een knap gezicht. Maar het zijn haar handen die de aandacht trekken; het zonlicht valt precies op haar vingers, die daardoor net zo glimmen als het metaal van het portier, en zelfs een beetje uit het platte vlak van de foto naar voren lijken te komen. Je zou ze bijna kunnen strelen, die vingers. Ze beroeren de auto en ondersteunen het hoofd; O’Keeffe hoeft er niet veel over na te denken, en dat maakt ze juist zo mooi.
Tot de volgende,
Lynn.